Plan: | Holtrichtersveld 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1405-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Holtrichtersveld 1
De basissicholen De Ploeg en de Marke zijn gelegen in zuidwest De Maten en komen na een bestaan van 45 jaar in aanmerking voor vervangende nieuwbouw. Over de vervanging dan wel renovatie van scholen van 40 jaar en ouder in de wijk De Maten heeft overleg met de diverse schoolbesturen plaatsgevonden. In de gemeentelijke uitvoeringsnota onderwijshuisvesting 2016-2019 is daarop het initiatief voor het ontwikkelen van twee scholen op de locatie De Marke voorgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de realisatie van vervangende nieuwbouw voor beide scholen afzonderlijk. Dit zal gelijktijdig plaatsvinden op de bestaande lokatie van de basisschool De Marke, gelegen aan het Holtrichtersveld 1. Het huidige schoolgebouw van basisschool De Marke zal daarbij worden gesloopt.
Verder wordt het schoolterrein en een deel van het naastgelegen park heringericht. Doel daarbij is het versterken van het campusidee waardoor extra mogelijkheden ontstaan voor ontspanning en leren. Het terrein kan in beginsel zowel door de leerlingen als ook door mensen van buitenaf worden gebruikt.
Om parkeeroverlast te voorkomen zal ook een nieuw parkeerterrein worden ingericht.
Het onderhavige bestemmingsplan ziet op de beoogde nieuwbouw en het beoogde parkeerterrein. Ook wordt de te herinrichten buitenruimte deels bij de planopzet betrokken. Daarbij is van belang, dat een deel van de herinrichting ook onder de huidige bestemmingsplanregeling al mogelijk is, Dat deel zal dan ook niet bij de planopzet worden betrokken.
De achterblijvende locatie van basisschool de Ploeg, gelegen aan het Burgersveld 24, is niet bij de planopzet betrokken. Voor de korte termijn geldt dat het gebouw nog ingezet kan worden voor (tijdelijke) huisvesting voor andere schoolgebouwen die bijvoorbeeld gerenoveerd worden. Voor de langere termijn geldt, dat onderzocht zal worden wat de meest geschikte invulling voor deze locatie zal zijn. Hiervoor zal een brede afweging noodzakelijk zijn, die buiten de reikwijdte valt van het nu voorliggende plan. Voor nu betekent dit, dat de jurisch-planologische mogelijkheden voor de locatie Burgersveld 24 niet gewijzigd worden.
Het plangebied ligt in het zuidoostelijk deel van Apeldoorn, in de wijk De Maten. De buurt Matenveld, waarvan het plangebied deel uitmaakt, ligt in het zuidwestelijke deel van De Maten.
Op onderstaande afbeelding is de situering van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven:
ligging plangebied in de wijk De Maten
ligging plangebied, ingezoomd op straatniveau
luchtfoto plangebied
Zoals in de inleiding aangegeven, is niet het hele omringende park betrokken bij de planopzet. Hier wordt de buitenruimte heringericht, maar het is niet nodig deze gronden in de herziening te betrekken omdat dit past binnen de nu geldende mogelijkheden. Op onderstaande afbeelding van de verbeelding van het nu voorliggende bestemmingsplan is dit inzichtelijk:
uitsnede verbeelding voorliggend bestemmingsplan Holtrichtersveld 1
Het perceel Holtrichtersveld 1 maakt in de bestaande situatie deel uit van het bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Oost De Maten. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 9 juli 2015.
.
uitsnede vigerend bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Oost De Maten
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Gemengd-2' en 'Groen'. De situering van de twee nieuw te bouwen scholen past niet binnen het aangegeven bouwvlak, en ook is de maatvoering niet passend. Een deel van het bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan zal in de nieuwe situatie als groen worden ingericht en komt niet meer als bouwvlak in aanmerking. Daarnaast zal er aan de zuidzijde een verhard parkeer- annex speelterrein worden ingericht, dat specifiek zal worden bestemd.
Een bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument om de ruimtelijke ordening van een gebied te regelen. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat de bestemming van een stuk grond is. Per bestemming is in het bestemmingsplan bepaald waarvoor en hoe de gronden gebruikt mogen worden en wat er op gebouwd mag worden.
Het bestaat formeel uit twee delen: regels en verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting:
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
De samenvoeging van de beide scholen op één locatie is niet in strijd met de ambitities van genoemde structuurvisie.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
ambitie energietransitie
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
ambitie economisch vestigingsklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
De realisatie van de beide scholen op 1 (reeds bestaande) locatie sluit aan bij de ambities van genoemde Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk .
De Omgevingsverordening bevat geen relevante onderdelen voor het voorliggende bestemmingsplan. Het plangebied is aangewezen als intrekgebied, een beschermingsgebied voor grondwater, maar omdat ter plekke al een ondergrondse parkeergarage aanwezig is, is dit aspect hier niet aan de orde.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
De realisatie van de beide scholen op de onderhavige locatie passen binnen de ambities van genoemde Structuurvisie.
Eind 2015 heeft de gemeenteraad de kadernota 2016-2019 vastgesteld. In deze kadernota zijn kaders aangegeven voor de huisvestingsplannen van het onderwijs voor de komende jaren. Inmiddels zijn deze kaders deels ingevuld en uitgevoerd. Er zijn 3 schoolgebouwen en 20 gymzalen gerenoveerd.
De grootste huisvestingsopgave conform de kadernota ligt verder bij de drie grote schoolbesturen: PCBO Apeldoorn, Leerplein055 en de Veluwse Onderwijsgroep. Deze huisvestingsopgave is samen met deze besturen uitgewerkt in de uitvoeringsnota 2016-2019 die het college eind 2016 heeft vastgesteld. De uitvoeringsnota is middels een raadsconsulatie voorgelegd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft ingestemd met deze uitvoeringsnota. De gemeente Apeldoorn hecht een groot belang aan samenwerking tussen de schoolbesturen.
Daarbij speelt het vraagstuk van demografische krimp een belangrijke rol. Met het oog hierop is een belangrijke voorwaarde dat de investeringen toekomstbestendig plaatsvinden. Daarom wordt bij nieuwbouw en renovatie uit gegaan van het op wijkniveau geprognosticeerde leerlingaantal op 1 oktober 2025. Hiermee wordt bouwen voor leegstand voorkomen.
De drie schoolbesturen hebben de genoemde samenwerking omarmd met behoud van de huidige identiteit, organisatievorm en organisatieomvang. Gezamenlijk hebben zij de doelstellingen met betrekking tot de huisvesting voor de komende jaren geformuleerd. Vanuit die visie zijn de belangrijkste thema's uit de kadernota uitgebreid verkend. Naast het thema krimp is een belangrijk uitgangspunt dat de kinderopvang geïntegreerd wordt in de scholen om een doorgaande leerlijn mogelijk te maken. Behoud van identiteit betekent de instandhouding van het openbaar en bijzonder onderwijs. Voor tijdelijke huisvesting wordt daarbij zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande leegstaande huisvesting of wordt de nieuwbouw, binnen het voedingsgebied van de school, op een andere locatie gerealiseerd.
Met het voorliggende plan wordt invulling gegeven aan de ambities en afspraken zoals die voortvloeien uit de Uitvoeringsnota onderwijshuisvesting 201-6-2019.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Specifiek voor de Maten geldt, dat het Matenpark, het Kanaalpark, de groene zone langs het Apeldoorns Kanaal, de groenzones langs spoor en snelwegen en de lanen van de hoofdwegen behoren tot de stedelijke groenstructuur van de Groene Mal.
Het plangebied valt niet binnen de structuren van de Groene Mal. Er is dan ook geen sprake van een mogelijke aantasing van deze structuren.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Specifiek voor de wijk De Maten geldt, dat vanuit het Matenpark groenzones lopen tussen de verschillende buurten, met daarin opgenomen vijvers en sloten (berging- en afvoerfunctie), en wandel- en fietspaden. Deze groenzones horen, samen met het groen langs de wijkontsluitingswegen, tot de wijkgroenstructuur.
Daarnaast is er op het niveau van de buurten kleinschalig groen te vinden, in de vorm van plantsoenen, hagen, speelplekken en dergelijke. Hoewel ze klein van formaat zijn, spelen deze groenelementen vaak een belangrijke rol in de directe leefomgeving en bepalen ze mede het groene beeld van de buurt .
uitsnede groenstructuurkaart
Voor het plangebied geldt, dat dit deels valt binnen de Wijkgroenstructuur:
uitsnede groenstructuurkaart met overlay plangebied
Bij het ontwerp voor de scholen en de buitenruimte is het behoud van de wijkgroenstructuur als uitgangspunt gehanteerd. Er is gezocht naar een zorgvuldige inpassing met respect voor de wijkgroenstructuur. De scholen moeten daarom dicht bijeen in een cluster worden gerealiseerd. Het totale vlak dat daarvoor in aanmerking komt, mag voor de helft worden bebouwd. Het bouwvlak van het geldende bestemmingsplan wordt deels vervangen door groen:
uitsnede uit vigerend bestemmingsplan
De toegestane bebouwde oppervlakte wordt dan ook niet vergroot. In het geldende plan mag 2815m2 bebouwd worden, in het nieuwe, nu voorliggende bestemmingsplan wordt dat verkleind tot maximaal 2273m2 (in twee bouwlagen).
Verder worden de aanwezige waardevolle bomen worden in het ontwerp gerespecteerd.
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling passend is bij de uitgangspunten van de Groenstructuurkaart.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland.
Het plangebied valt hier niet binnen.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
In het ontwerp voor de beoogde inrichting van het plangebied heeft het behoud en de versterking van het groene karakter van het plangebied en zijn omgeving een belangrijke rol gespeeld. Er is ingezet op een zorgvuldige inpassing in de aanwezige groenstructuur, waarbij geen sprake zal zijn van een aantasting van deze structuur. De beide scholen zijn in een cluster geprojecteerd waarbij de parkachtige uitstraling van de omliggende buitenruimte behouden blijft. Ook blijven de waardevolle bomen behouden. Ook bij de herinrichting van de buitenruimte is het behoud van de groenstructuur een uitgangspunt. Er wordt dan ook aangesloten bij de opgaven uit het Groenplan.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen voor auto's en fietsers geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Voorliggend plan draagt bij aan de ambities voor een comfortabele gezinsstad en nodigt tevens uit om een impuls te geven aan de kernopgaven die betrekking hebben op meer fietsen en een veilige infrastructuur.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
In paragraaf 4.3 van deze toelichting wordt nader beschreven hoe in het voorliggende plan wordt omgegaan met het aspect 'parkeren'.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
In paragraaf 5.2 van deze toelichting is bedoelde beschrijving, de 'watertoets', opgenomen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben. In paragraaf 5.2 van deze toelichting wordt hieraan nadere aandacht besteed.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing. De regels van de keur vormen geen belemmering voor de nu voorgestane ontwikkelingen. Ook voldoen deze aan het waterbeheerprogramma. Dit is uitgewerkt in de watertoets bij deze toelichting, opgenomen in paragraaf 5.2.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. De watertoets is beschreven in paragraaf 5.2 bij deze toelichting.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Het nu voorliggende plan past binnen deze uitgangspunten.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. De archeologische beleidskaart uit de Nota I-cultuur is inmiddels vervangen door de Archeologische beleidskaart 2015 die de gemeenteraad in 2015 heeft vastgesteld. Genoemde beleidskaarten worden beschreven in de paragrafen 5.5 respectievelijk 5.6 van deze toelichting.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Dit bouwplan valt in de categorie specifieke bouwwerken. De doelstellingen voor de Maten zijn:
Het richten van het welstandsbeleid op het in stand houden van de karakteristieke maar ook kwetsbare verwevenheid van bebouwing, openbare ruimte en groen. De kleinschalige opzet van woonerven, bijzondere en experimentele verkavelingsvormen en de sterke samenhang van de bebouwing per erf dient in stand gehouden te worden. Daarbinnen is ruimte in de architectuur en openbare ruimte voor het aanpassen van de woningen en de openbare ruimte aan de eisen van deze tijd. Sluit aan op de samengestelde volumes met menselijke maat die op speelse wijze in elkaar grijpen. Bijzonder overgangen bij hoeken en paden.
In het structuurplan Apeldoorn 1962-1966 werd het laaggelegen gebied ten zuidoosten van de bestaande stad, waar toen nog grasland lag, aangewezen als een toekomstige uitbreidingslocatie voor het snel groeiende Apeldoorn. Deze nieuwe wijk nam de naam van het agrarisch gebied over: 'De Maten' staat vanouds voor laaggelegen hooiland.
Het ontwerp voor het nieuwe woongebied De Maten is niet in één keer gerealiseerd. Vanaf 1965 zijn er, door verschillende teams van ontwerpers, elkaar opvolgende planfasen ontwikkeld. De Maten is een bijzonder voorbeeld van de stedenbouwkundige ideologie uit de jaren 70 en 80 met de typerende 'bloemkoolstructuur': de opbouw in verschillende buurten, het hieraan gekoppelde voorzieningenniveau, de groene dooradering en de woonerven. In het kader van de (toenmalige) maatschappelijke vernieuwing is voor de opzet van het nieuwe woongebied uitgegaan van het hanteren van de menselijke maat en het stimuleren van ontmoetingen en contacten tussen de nieuwe bewoners. Voor Oost-Nederland is De Maten de grootste samenhangende wijk waarin deze benadering consequent tot uitvoering is gekomen.
Het huidige schoolgebouw in het plangebied is halverwege de jaren 70 gebouwd, in dezelfde tijd is ook de aanleg van park gereed gekomen.
De Maten is overwegend een woonbuurt, waarbij de meeste woningen geclusterd zijn informele hofjes. Wonen en werken is strikt gescheiden, waarbij de werkterreinen aan de rand van de wijk liggen. Voorzieningen zijn verspreid door de wijk en geclusterd op verschillende plekken aan de groenstructuur. Onderwijsvoorzieningen liggen ook aan de groenstructuur, hierdoor zijn alle voorzieningen via voet en fietspaden door het groen te bereiken.
Het bestaande gebouw kent een typische vormgeving die past de bouwperiode en bij deze wijk.
De groenstructuur in de Maten is getrapt van opzet. Het Matenpark, het Kanaalpark, de groene zone langs het Apeldoorns Kanaal, de groenzones langs spoor en snelwegen en de lanen van de hoofdwegen, behoren tot de stedelijke groenstructuur van de Groene Mal. Vanuit het Matenpark lopen groenzones tussen de verschillende buurten, met daarin opgenomen vijvers en sloten (berging- en afvoerfunctie), en wandel- en fietspaden. Deze groenzones horen, samen met het groen langs de wijkontsluitingswegen, tot de wijkgroenstructuur. Het plangebied ligt in deze wijkgroenstructuur.
Daarnaast is er op het niveau van de buurten kleinschalig groen te vinden, in de vorm van plantsoenen, hagen, speelplekken en dergelijke. Hoewel ze klein van formaat zijn, spelen deze groenelementen vaak een belangrijke rol in de directe leefomgeving en bepalen ze mede het groene beeld van de buurt .
Tussen de wegen Schoutenveld en Holtrichtersveld ligt op dit moment 1 schoolgebouw met daarin de functies basisschool en kinderdagverblijf. Het schoolgebouw is vanaf beide benoemde wegen bereikbaar voor zowel voetgangers, fietsers als per auto. Rondom het gebouw ligt een park met daarin diverse speelaanleidingen en paden. Deze paden geven zowel fietsers als voetgangers de mogelijkheid om het schoolgebouw ook via een verkeersluwe route te bereiken.
In de directe nabijheid van het schoolgebouw staan woningen, zij staan met name langs het Holtrichtersveld tegenover het schoolgebouw. Het overgrote deel van deze bewoners is voor het parkeren afhankelijk van parkeerplaatsen langs de rijbaan Holtrichtersveld. Naast het schoolgebouw is een kleine parkeerkoffer gelegen die overdag in gebruik is bij personeel. Tijdens de schoolspitsen (8.15-8.45uur + 14.15-14.45uur) wordt langs beide wegen geparkeerd door omwonenden en ouders die leerlingen naar school of dagverblijf brengen of komen ophalen. De vraag naar parkeren is alleen tijdens de schoolpitsen hoog, daarbuiten is het Schoutenveld overdag vrijwel leeg van parkeren en wordt langs het Holtrichtersveld met name door bewoners geparkeerd zonder alle beschikbare parkeerruimte te bezetten.
In het plangebied lopen geen gasleidingen of andere leidingen die tot een ruimtelijke beperking leiden. Ook in de nabijheid van het plangebied is hiervan geen sprake.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied weer. De gemaakte keuzes voor de situering en maatvoeringen van de schoolgebouwen worden toegelicht. Ook wordt een toelichting gegeven op de herinrichting van de buitenruimte, inclusief het parkgedeelte.
Er wordt uitgegaan van 2 nieuwe schoolgebouwen van 2 bouwlagen. Het uitgangspunt is dat het 2 gebouwen in een parkomgeving moeten komen. De bebouwing past zich aan, aan de groene omgeving. De plaatsing van deze gebouwen is zorgvuldig gekozen om de bestaande bomen zoveel mogelijk te handhaven.
Daarnaast wordt de doorgaande groenstructuur (die ten oosten langs de schoolgebouwen loopt) doorgezet, er wordt een brede strook bebouwingsvrij gehouden. Ook komen in deze zone geen speeltoestellen.
Er is bewust gekozen om de gebouwen compact te houden zodat er veel buitenruimte overblijft. De afmetingen van de schoolgebouwen zijn ontstaan door enerzijds het aantal leerlingen en anderzijds het onderwijsconcept. Onderstaand een schets van de toekomstige inrichting, met als overlay de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan:
Toekomstige situatie Holtrichtersveld 1
De buitenruimte is ruim en het uitgangspunt is dat het openbaar toegankelijk is. Het park en de groene kwaliteit staat centraal bij de vormgeving. Een deel van het terrein wordt ingericht voor het spelen van kleinere kinderen, deze ruimte kan ook worden afgeschermd van de omgeving. Dit gebied ligt tussen en nabij de schoolgebouwen. De rest van het park wordt ingericht voor het spelen voor oudere kinderen, deze ruimte wordt niet omkaderd door een hek of een haag.
Verkeersontsluiting
Met de samenvoeging van twee schoolgebouwen (beiden bevatten een basisschool en een dagverblijf) op de locatie Holtrichtersveld verandert de situatie ter plaatse deels. Het gebruik en bereikbaarheid van beide scholen zijn gelijk aan de situatie met één schoolgebouw, de aantrekkingskracht van het park met de twee schoolgebouwen zal wel groter worden. Enerzijds is dit een kans om veel meer in te zetten op het gebruik en bereikbaarmaken van deze functies te voet en per fiets. Anderzijds zullen wegen en paden daardoor ook intensiever worden gebruikt. Hierbij hoort een heroverweging van huidige paden in het park paden die aansluiten op de omliggende paden en wegenstructuur.
Oversteekplaatsen
Bij de verdere uitwerking zal worden bezien of en welke aanvullende maatregelen er voor voetgangers en fietsers noodzakelijk zijn om veilige oversteekplaatsen te kunnen garanderen. Dit wordt nog niet uitgewerkt op het nu voorliggende bestemmingsplanniveau. Te zijner tijd kan dan maximaal worden aangesloten op de uiteindelijke situatie.
Parkeren
Uitgangspunten fietsparkeren
Binnen de plannen voor de beide scholen is expliciet aandacht gevraagd voor het creëren van voldoende en veilige fietsparkeerplaatsen voor leerlingen en medewerkers. Door deze randvoorwaarden optimaal in te zetten wordt de drempel om meer en vaker met de fiets naar school of werk te komen verlaagd, wat positieve effecten heeft op zowel gezondheid, opdoen van verkeerservaring en de leefomgeving rond de scholen.
Om het vervoer per fiets te stimuleren is er aandacht voor goede randvoorwaarden voor leerlingen, ouders en medewerkers. Dit betekent dat er ten behoeve van leerlingen en medewerkers voldoende én veilige fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd. (zoals de mogelijkheid tot aanbinden en bij voorkeur ook overdekt). Het parkeren van kinderfietsen vergt extra aandacht aangezien deze qua formaat vaak niet passen in doorsnee fietsvoorzieningen. Voor de ouders kan gedacht worden aan een goede stevige parkeerlocatie waar zij hun fiets neer kunnen zetten en even achterlaten bij het wegbrengen van met name onderbouw leerlingen.
Uitgangspunten autoparkeren
Uitgangspunt is dat het gehele plan dient te worden voorzien van een parkeerbalans welke is gebaseerd op het geldende parkeerbeleid van de gemeente Apeldoorn. Daarin staan normen waaraan bij de planontwikkeling dient te worden voldaan. Gemeentelijk uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van ontwikkelplannen binnen het eigen plangebied worden opgelost, bij scholen betreft dit in elk geval de parkeerbehoefte voor docenten en overige medewerkers. In het plangebied is voorzien in een parkeerplaats.
Berekening benodigd parkeeraanbod auto's en fietsers
Om te voorkomen dat onvoldoende parkeermogelijkheden aanwezig zijn voor medewerkers en ouders die kinderen brengen en ophalen, is door Goudappel Coffeng B.V. in opdracht van Tauw B.V. het benodigd parkeeraanbod voor auto's en fietsers te berekenen. Hiertoe is door Goudappel Coffeng B.V. de rapportage 'Benodigd parkeeraanbod scholen De Marke en De Ploeg' van 17 maart 2020 opgesteld.
Uit de rapportage volgt, dat er 21 autoparkeerplaatsen benodigd voor medewerkers van beide scholen. Voor halen en brengen ('kiss & ride') zijn in totaal 44 autoparkeerplaatsen benodigd wanneer de begin- en eindtijden van de basisschool en kinderdagverblijf gelijk liggen. Als sprake is van gespreide begin- en eindtijden, dan zijn minder parkeerplaatsen voor halen en brengen nodig. Voor halen en brengen zijn dan in totaal minimaal 24 autoparkeerplaatsen benodigd. Uitgangspunt hier is dat De Marke en De Ploeg gelijke begin- en eindtijden hanteren en dat er dus 44 autoparkeerplaatsen benodigd zijn.
Het benodigd parkeeraanbod voor fietsen is voor beide scholen is in totaal 261 parkeerplaatsen. Hiervan zijn 222 parkeerplaatsen benodigd voor leerlingen en 39 voor medewerkers van de basisscholen en kinderdagverblijven.
In de aangehaalde rapportage staan de uitgangspunten en de aanpak voor de berekening van het benodigd parkeeraanbod beschreven. Kortheidshalve verwijzen wij hiervoor naar deze rapportage, welke als Bijlage 1 Parkeeronderzoek aan deze toelichting is toegevoegd.
Realisatie parkeeraanbod auto's en fietsers
Ten behoeve van leerlingen en medewerkers worden voldoende én veilige fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. (zoals de mogelijkheid tot aanbinden en bijvoorkeur ook overdekt), conform de uitkomsten van aangehaald onderzoek. Het parkeren van kinderfietsen vergt daarbij extra aandacht aangezien deze qua formaat vaak niet passen in doorsnee fietsvoorzieningen. Verder kan voor de ouders kan gedacht worden aan een goede stevige parkeerlocatie waar zij hun fiets neer kunnen zetten en even achterlaten bij het wegbrengen van met name onderbouw leerlingen. Hiervoor bestaat voldoende ruimte.
Met betrekking tot het parkeren ten behoeve van de schoolgebouwen zullen veranderingen plaatsvinden. De bestaande parkeerkoffer voor de school aan het Holtrichtersveld komt te vervallen en er zal een grotere parkeerkoffer met meer dan voldoende capaciteit (21 plekken) voor medewerkers van beide schoolgebouwen worden ingericht aan de achterzijde van het park (ontsluiting via Edelenveld). Op deze wijze wordt langdurig parkeren voor medewerkers in gescheiden van de parkeerbehoefte van ouders/verzorgers tijdens de schoolspitsen wat langs de wegen Schoutenveld en Holtrichtersveld plaats kan vinden.
Op onderstaande afbeelding wordt de situatie bij de nieuwe parkeerplaats verduidelijkt:
Uitsnede uit het voorlopig ontwerp van het inrichtingsplan. Ten behoeve van de ingang van de parkeerplaats voor de medewerkers (grijs) worden twee bestaande parkeerplekken opgeheven. Ter compensatie hiervan worden aan de reeds bestaande parkeerplaats (roze) twee plekken toegevoegd.
Door de realisatie van bovengenoemde parkeerkoffer, komt alle beschikbare parkeerruimte langs de wegen Schoutenveld en Holtrichtersveld (langsparkeren) ten goede aan omwonenden en aan ouders/verzorgenden tijdens halen en brengen tijdens de schoolspitsen. Hier is ruimte voor circa 38 parkeerplaatsen voor halen en brengen. Dit betreft parkeerplaatsen in parkeervakken, gelegen direct vóór beide scholen.
In totaal zijn er dus op zeer korte afstand 38 plekken voor ouders beschikbaar middels langsparkeren direct vóór de scholen aan het Holtrichtersveld/Schoutenveld. Dit betekent dat voor de resterende 6 parkeerplekken voor kortdurend 'spits'parkeren gebruik moet worden gemaakt van de beschikbare parkeerplekken in de nabije omgeving. Deze resterende plekken bevinden zich dan op een wat grotere loopafstand van de scholen. Echter onder de ambities en doelen valt ook de wens om meer fiets- én minder autobewegingen te genereren. Het beleven van schaarste van deze kortdurende parkeerplaatsen, gecombineerd met het aanbieden van goede fietsenstallingen, kan dat in de hand werken. Daarnaast brengt het extra aanleggen van parkeegelegenheid extra investeringen met zich mee en gaat dit ten koste van de openbare ruimte. Voor circa 6 plekken zal een zekere beleving van schaarste op kunnen treden, evenwel deze plekken zijn wel beschikbaar in de nabije omgeving (er is dus geen tekort). Gelet op de geformuleerde ambities wordt dit niet als bezwaarlijk gezien.
De bebouwing wordt compact gebouwd, met een relatief klein gevel en dakoppervlak. Dit zorgt ervoor dat er energie-efficiënte gebouwen ontstaan. Daarnaast wordt de verharding geminimaliseerd, er wordt alleen verharding toegepast waar dat nodig is voor het gebruik van de ruimte. Parkeerplekken voor fietsen, wandelroutes en delen van het speelplein. Het merendeel van het terrein wordt groen ingericht, dat levert een flinke bijdrage aan de mogelijkheden tot waterinfiltratie, het draagt bij aan het voorkomen van hittestress en beperkt onnodig materiaalgebruik.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Er is een tweetal bodemonderzoeken verricht:
Samengevat heeft dit geleid tot de volgende resultaten.
Grond
Ter plaatse van het toekomstige schoolgebouw “De Marke” is de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd met PAK en ter plaatse van het toekomstige schoolgebouw “De Ploeg” is de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd met PCB's. In de ondergrond zijn ter plaatse van beide toekomstige schoolgebouwen van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten gemeten.
Ter plaatse van het rondom de schoolgebouwen liggende terrein zijn in het monster van de bovengrond met kooldeeltjes, licht verhoogde gehalten aan PAK en PCB's gemeten. In de mengmonsters van de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten van de onderzocht stoffen gemeten. In het kooldeeltjes houdende monster van de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie gemeten. In de mengmonster van de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten van de onderzocht stoffen gemeten.
Grondwater
Ter plaatse van het toekomstige schoolgebouw “De Ploeg” zijn in het monsters van het grondwater licht verhoogde concentraties met barium, cadmium, nikkel en zink aangetoond. Ter plaatse van het toekomstige schoolgebouw “De Marke” zijn in het monster van het grondwater van de onderzochte stoffen geen verhoogde concentraties aangetoond.
In alle vier de grondwatermonsters die op het terrein rondom de toekomstige schoolgebouwen zijn genomen is een licht verhoogde concentratie met barium gemeten.
Asbest
Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De grond is niet geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
Randvoorwaarden
Bij de realisatie van de aangevraagde bestemming dient met de volgende randvoorwaarden rekening te worden gehouden:
Voor grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Apeldoorn beleid opgesteld dat is vastgelegd in de nota bodem beheer met bij behorende bodemkwaliteitskaarten. Een partij grond die na 1 oktober 2019 wordt toegepast, moet volgens het “Tijdelijk handelingskader PFAS houdende grond bij hergebruik” (Ministerie van I&M, 8 juli 2019 en 29 november 2019), ook gekeurd zijn op PFAS. Omdat deze stof geen onderdeel is van de bodemkwaliteitskaart kan vanaf deze datum de kaart niet meer als bewijsmiddel worden gebruikt voor het toepassen van grond. Momenteel is een nieuwe nota bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten in voorbereiding.
Hierin wordt ook PFAS opgenomen. Het streven daarbij is dat medio 2020 de nieuwe nota bodembeheer (inclusief bodemkwaliteitskaarten) gereed zijn.
Conclusie bodem
De bodem is op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken geschikt voor de toekomstige functie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied met omgeving kan worden gekarakteriseerd als een 'rustige woonwijk'; er is veel groen en woningen in de directe omgeving samen met een enkele maatschappelijke bestemming. Voor een basisschool geldt op grond van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 meter. Op grond van de VNG-publicatie kan worden geconcludeerd dat in casu alleen sprake is van uitwaartse milieuzonering en dat er woningen zijn gelegen binnen de richtafstand van de schoollocatie. Alleen het aspect geluid is relevant. De VNG-publicatie is vooral gericht op nieuwe situaties. Er is reeds sprake van een bestaande schoollocatie, maar deze zal significant groter worden en daarom is alleen toetsing aan de richtafstanden niet voldoende. Er is geen sprake meer van een gemiddelde situatie en bij de beoordeling of sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie voor een (reeds aanwezige) onderwijsbestemming dient daarom akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd en aansluiting te worden gezocht bij de volgende criteria/richtlijnen:
Het Akoestisch onderzoek herontwikkeling scholen De Marke en de Ploeg te Apeldoorn, d.d. 17 juni 2020, met kenmerk R007- 1272177LVT-V01-rlk-NL; op genomen als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek bij deze toelichting, geeft inzicht in de huidige en toekomstige geluidssituatie. Hierbij zijn alle omgevingsrelevante geluidbronnen meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de uitbreiding van de onderwijsfunctie alleen in te passen is als er voldoende ruimte wordt aangehouden tussen de omliggende woningen en de school- en speelterreinen. De afstand tussen het speelveld tot de woningen aan het Holtrichtersveld en Edelenveld dient tenminste 20 meter te bedragen. Dit zal worden geborgd door een fysieke afscheiding.
Gasdrukregel- en meetstation
Op een nabijgelegen perceel (APD02AC2606) is een gasdrukregel- en meetstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit worden in paragraaf 3.2.2 'In werking hebben van een installatie voor het reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit' voorschriften genoemd.
In voorschrift 3.12 lid 6 staat het volgende:
Met betrekking tot de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, worden de in tabel 3.12 opgenomen afstanden in acht genomen:
Categorie- indeling |
Opstellingswijze | Kwetsbare objecten | Beperkt kwets- bare objecten |
B | Kast | 4 meter | 2 meter |
(semi-)Ondergronds station | 4 meter | 2 meter | |
Kaststation | 6 meter | 4 meter | |
Open opstelling/vrijstaand gebouw | 10 meter | 4 meter | |
C | Alle stations t/m 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas | 15 meter | 4 meter |
Alle stations boven 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas | 25 meter | 4 meter |
Het betreft hier een vrijstaand gebouw categorie B en er dient dus een afstand van 10 meter tot kwetsbare objecten te worden aangehouden voor het aspect veiligheid. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Tevens is dit gebouw onbereikbaar voor onbevoegden gemaakt d.m.v. een hek. In de Ministeriële Regeling worden verder geen afstanden genoemd.
Conclusie milieuzonering
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er, met het nemen van de hierboven genoemde geluidsmaatregel in de zin van aangehaalde fysieke afscheiding bij het speelveld, geen belemmeringen voor het plan.
De afstand tussen het speelveld tot de wegas van Holtrichtersveld en Edelenveld dient tenminste 20 meter te bedragen. Dit zal worden geborgd door een fysieke afscheiding.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het betreft een geluidgevoelige functie welke is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, maar dit zijn alleen wegen met een 30 km/uur regime. De Wgh is zodoende niet van toepassing, maar er moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden gekeken naar de geluidkwaliteit. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn voor de schoollocatie Schoutenveld en Holtrichtersveld. Voor de omliggende woningen is ook Edelenveld relevant doordat hier extra verkeer wordt voorzien voor het brengen en halen van de kinderen.
In het Akoestisch onderzoek herontwikkeling scholen De Marke en de Ploeg te Apeldoorn, d.d. 17 juni 2020, met kenmerk R007- 1272177LVT-V01-rlk-NL, bij deze toelichting opgenomen als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek , is de geluidsbelasting ten gevolge van de voorgenoemde wegen berekend voor de situatie met en zonder het plan. Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat de geluidsbelasting ter plaatse van de schoolgebouwen maximaal 48 dB bedraagt. De geluidsbelasting vanwege het plan neemt het meeste toe bij de woningen aan het Edelenveld, maar bedraagt minder dan de norm voor indirecte hinder van 50 dB(A). Het plan is daarmee inpasbaar en leidt niet tot een onaanvaardbare geluidssituatie.
Conclusie geluidhinder wegverkeerslawaai
Het plan is inpasbaar en leidt niet tot een onaanvaardbare geluidssituatie.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
De ontwikkeling betreft de realisatie van twee scholen en valt daarom niet onder de NIBM-regeling. In het kader van het bestemmingsplan is de luchtkwaliteit onderzocht, zie de rapportage d.d. 9 april 2020, opgesteld door Tauw. Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 5 Onderzoek luchtkwaliteit bij deze toelichting.
Uit de rapportage blijkt dat het effect van de verkeersaantrekkende werking voor NO2 en PM10 ruimschoots onder grens voor "Niet In Betekenende Mate" blijft.
Daarnaast is met behulp van de NSL-monitoringstool de totale concentratie bepaald door het planeffect op te tellen bij de rekenresultaten van de monitoringstool. Aan de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 wordt eveneens ruimschoots voldaan.
Conclusie
Uit oogpunt van de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de geprojecteerde ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Beoordeling aspect externe veiligheid
Gasdrukregel- en meetstation
OP het adres Edelenveld 416 is een gasdrukregel- en meetstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit worden in paragraaf 3.2.2. voorschriften genoemd. Ingevolge voorschrift 3.12 lid 6 moeten met betrekking tot de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de afstanden in acht genomen worden zoals opgenomen in tabel 3.12:
In de nu voorliggende situatie is sprake van een vrijstaand gebouw categorie B. Dit betekent dat er een afstand van 10 meter tot kwetsbare obkjecten dient te worden aangebouden. In de Ministeriële Regeling worden verder geen afstanden genoemd.
In het voorliggende plan wordt de afstand van 10 m ruimschoots bereikt.
Overige risocobronnen
In het plangebied en/of de directe omgeving zijn geen risicobronnen aanwezig. Nader onderzoek naar dit aspect is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie externe veiligheid
Het plan is aanvaardbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Beoordeling aspect elektromagnetsische velden
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van dit aspect.
Conclusie elektromagnetische velden
Het plan is aanvaardbaar vanuit het aspect elektromagnetische velden.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. Daarom wordt hiervoor de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D 11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.
Op basis van de in de aanmeldnotitie (Aanmeldingsnotitie m.e.r. basisscholen De Marke & De Ploeg, Apeldoorn, d.d. 8 juli 2020, met kenmerk N002-1272177MVP-V02-ssc-NL, zie Bijlage 9 Aanmeldnotitie bij deze toelichting) genoemde kenmerken en locatie van het project en de kenmerken van de potentiele effect van het project is vastgesteld dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het opstellen van een MER is niet nodig. Voor inhoudelijk behandeling verwijzen wij naar het besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling in Bijlage 8 Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling bij deze toelichting.
Conclusie
Uit de aanmeldnotitie blijkt dat geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het opstellen van een MER is niet nodig.
Scholgebouwen Holtrichtersveld ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,0 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft vastgelegd.Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+9,75 m en NAP+9,00 m ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Aan de oostkant in de nabijheid van het plangebied bevindt zich een vijver welke verbonden is met de vijverstructuren in De Maten. Door dit plan ontstaat <wel/geen> extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft <wel/geen> nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken. Daarbij wordt in de Schoutenveld een infiltratieriool gerealiseerd. Deze zal het water van de straten vasthouden en infiltreren en krijgt een noodoverloop op de vijver.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater deels ter plaats vastgehouden in wadi's en zal infiltreren in de ondergrond. Deels zal water via het maaiveld kunnen afstromen op het nog te realiseren infiltratieriool in Schoutenveld. Hier wordt water geborgen en bij piekbuien zal deze overstorten op de vijver.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
In opdracht van de gemeente Apeldoorn heeft Tauw de watertoets uigevoerd voor het voorliggende plan. Dit hefet geleid tot de rapportage 'Apeldoorn, watertoets ten behoeve van herontwikkeling scholen De Marke en De Ploeg te Apeldoorn', d.d. 12 maart 2020 (zie Bijlage 10 Watertoets bij deze toelichting).
Uit de zogenaamde digitale watertoets, die voor het schrijven van de watertoets als eerste is verricht, is gebleken, dat binnen het plangebied een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In het specifieke geval van het voorliggende plan gaat het om het belangen van een leggerwatergangen met beschermingszones. Omdat het plangebied in theorie een leggerwatergang raakt, is contact gezocht met het waterschap. Echter, gebleken is dat de beoogde plannen geen effect hebben op de watergang. Het waterschap heeft telefonisch aangegeven akkoord te zijn met de watertoets en heeft dit per e-mail schriftelijk bevestigd. Deze e-mail is als bijlage 1 opgenomen bij Bijlage 10 Watertoets. Hieruit blijkt, dat er geen belemmeringen zijn voor het voorliggende plan. Wel heeft het plan invloed op verschillende waterhuishoudkundige aspecten. Dit betreft:
Toename verharding - wateropgave
Door de realisatie van het plan zal de verharding toenemen. Hierdoor zal er minder grondwateraanvulling plaatsvinden, hetgeen gecompenseerd moet worden. Wanneer er meer dan 500 m2 verharding bijkomt, zal waterberging gerealiseerd moeten worden.
Afvalwater
Het afvalwater zal aangesloten moeten worden op de riolering; bekeken moet worden of de capaciteit van het stelsel voldoende is. Hemelwater mag niet worden afgevoerd via de riolering.
Waterkwaliteit
Er wordt geen achteruitgang van de waterkwaliteit verwacht.
Drooglegging.
De drooglegging is mogelijk niet voldoende voor de realisatie van een school. Voor bebouwing, welke al midden in een woonwijk ligt, wordt een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m gehanteerd.
Bovenstaande uitkomsten zullen bij de verdere uitwerking en uitvoering worden betrokken.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Tevens is er een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Voor verstoring van vogels en vogelnesten geldt dat buiten het broedseizoen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Omgevingsvisie en -verordening Gelderland
De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast bestaat de Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze kent een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De omgevingsverordening kent ook regels voor GO.
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
In de APV is het gemeentelijk beleid opgenomen ten aanzien van het vellen van houtopstanden. Het is in principe verboden om houtopstanden te vellen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend. In de APV is geregeld welke bomen vergunningplichtig zijn (aan de hand van soort en stamomvang) en wat de beoordelingscriteria zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Er bestaat een mogelijkheid om een herplantplicht op te leggen.
Ook zijn gebieden aangewezen waar het verbod om houtopstanden te vellen niet geldt. Voor het kappen van bomen in deze gebieden hoeft dus geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Tot slot voorziet de APV in de bescherming van bijzondere bomen. Dit zijn bomen van minimaal 80 jaar oud, die van grote cultuurhistorische en/of ecologische waarde zijn.
Groenbeleid Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer.
Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschap-pelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen: Groenstructuur: Groene Mal; Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal; Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied; Groenstructuur: 'snelwegcorridors en spoorwegen; Wijkgroenstructuur; Boomrijke gebieden.
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Verordening Groene Balans
De gemeente beschermt groene gebieden in de Verordening Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden, in werking getreden op 29 maart 2018. In de verordening is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.
De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.
Groenplan
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen- water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en
dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Soortenmanagementplan Apeldoorn (SMP)
Bouwen en slopen kan gevolgen hebben voor beschermde diersoorten. Voor gebouwbewonende beschermde diersoorten (huismus, gierzwaluw en vleermuizen) binnen de bebouwde kom Apeldoorn/Ugchelen is door de gemeente een soortenmanagementsplan (SMP) opgesteld. Op basis van het SMP is door de provincie Gelderland een langdurige ontheffing Wet natuurbescherming verleend. Deze kan onder voorwaarden gebruikt worden door iedere initiatiefnemer. Om als initiatiefnemer gebruik te mogen maken van het SMP moet door de gemeente Apeldoorn een machtiging verleend worden. Door gebruik te maken van het SMP is er geen uitgebreid onderzoek naar het voorkomen van die soorten binnen een project nodig. Bij ieder project moet wel voorzien worden in 'vervangende huisvesting' voor beschermde soorten. Bijvoorbeeld het plaatsen van nest- of broedkasten.
Gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden (Rijksbeleid)
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied (Veluwe) ligt op meer dan 3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de bestemmingen “Maatschappelijk” en “Groen” op deze afstand tot Natura 2000, zullen voor oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, verstoring door trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten, geen negatieve effecten optreden. Alleen de externe werking van stikstof zou van invloed kunnen zijn.
Uit het rapport Stikstofdepositieonderzoek Apeldoorn
Uit het Stikstofdepositieonderzoek Apeldoorn De Ploeg & De Marke d.d. 11 juni 2020, met kenmerk R001-1272177BAG-V04-ihu-NL (zie Bijlage 7 Stikstofdepositieonderzoek bij deze toelichting) blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van het plan, zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase, onder 0,00 mol/ha/jr blijft. Het plan voldoet daarmee aan de Wet natuurbescherming.
Conclusie gebiedsbescherming
Het plan past binnen de geëiste voorwaarden voor gebiedsbescherming.
Soortenbescherming (Rijksbeleid)
Voor de beoogde ontwikkeling is een natuurtoets opgesteld (Natuurtoets herontwikkeling basisscholen De Marke en De Ploeg e.o. te Apeldoorn,
d.d. 21 juli 2020, met kenmerk R004-1272177NJR-V04-efm-NL (zie Bijlage 6 Natuurtoets). Hierin is onderzocht of het gebruik en de werkzaamheden niet leiden tot overtredingen van verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming.
Ten aanzien van beschermde soorten dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de sleedoornpage, eekhoorn, vleermuizen, broedvogels en een groot boomnest.
Sleedoornpage
Langs de randen van het zuidelijke open terrein staan een
paar sleedoorns. Deze zijn in potentie geschikt voor ei-afzet van de sleedoornpage. Deze sleedoorns bevinden zich buiten het plangebied. Er is geen reden om aan te nemen dat met uitvoering van het plan de sleedoorns verdwijnen en derhalve zijn er geen negatieve effecten op deze beschermde soort.
Overige soorten: bomen met holtes, spleten en boomnesten Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen, eekhoorn, en een boomnest dat mogelijk door een jaarrond beschermde vogelsoort wordt gebruikt, zijn uitgesloten omdat bomen met geschikte holtes/spleten, boomnesten behouden kunnen blijven. Het amoveren/beschadigen hiervan is niet nodig om de bouwplannen te kunnen uitvoeren.; ook is dit in gevolge de Wet natuurbeheer niet toegestaan. Wel zal tijdens de bouw de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen moeten worden door het volgen van het op te stellen werkprotocol, teneinde te voldoen aan de vereisten vanut de Wet natuurbescherming.
Verstoring door het beoogde gebruik is niet aan de orde, doordat het gebruik als school grotendeels hetzelfde blijft.
Figuur 1 Globale locatie boom met nest en boom met holtes
Broedende vogels
Werkzaamheden in het broedseizoen (globaal tussen maart en september) kunnen in principe plaatsvinden nadat een broedvogelcontrole van algemene broedvogels heeft plaatsgevonden. Indien een broedgeval aanwezig is, wordt een verstoringsvrije zone aangehouden, waarbinnen gedurende de periode van broeden niet wordt gewerkt. De breedte van deze zone dient door een ter zake kundig ecologisch adviseur te worden bepaald. Deze maatregelen zijn vastgelegd in het werkprotocol. Door deze maatregelen aan te houden wordt een verstoring voorkomen en is geen ontheffing nodig.
Vleermuizen
In de huidige situatie staan in het plangebied een schoolgebouw van één bouwlaag met een plat dak en een gymzaal. In beide gebouwen zijn geschikte invliegopeningen voor gebouw bewonende vleermuizen waargenomen. Voor vleermuizen in gebouwen kan gebruik gemaakt worden van een machtiging conform de generieke ontheffing (het Soortmanagementplan). In het vooronderzoek zijn massa- winterverblijfplaatsen uitgesloten. Uit de gegevens van de gemeente Apeldoorn blijkt dat de gebouwen alleen geschikt zijn als kraamverblijfplaats. Deze zijn bij het opstellen van het Soortmanagementplan niet aangetoond.
Omdat de werkzaamheden binnen de kaders van de generieke ontheffing uitgevoerd kunnen worden hoeft geen nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden.
Omdat er geen kraamverblijfplaatsen of massa winterverblijfplaatsen aanwezig zijn, kan middels een generiek mitigatieplan en een werkprotocol gewerkt worden. Dit brengt een opgave met zich mee van natuurinclusief bouwen, naast een gepaste planning en natuurvrijverklaring.
Ten behoeve van het plan zijn een werkprotocol en is een generiek mitigatieplan (ook wel plan van aanpak genoemd) voor de mitigatie opgesteld. Nu er gewerkt wordt conform het soortenmanagementplan hoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Wnb. Daarmee is het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar.
Conclusie soortenbescherming
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt het plan op het onderdeel flora- en fauna uitvoerbaar is en er geen ontheffingen bij de Provincie Gelderland hoeven te worden aangevraagd.
Houtopstanden (Rijksbeleid)
Het plan leidt niet tot het verdwijnen van houtopstanden die beschermd zijn op basis van de Wet natuurbescherming.
Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone (Provinciaal beleid)
Het plangebied ligt geheel buiten als GNN/GO aangegeven gebieden. Het GNN en GO kennen geen externe werking waardoor een verdere toetsing aan het beleid niet aan de orde is.
APV/Bijzondere bomen (Gemeentelijk beleid)
In het kader van de uitvoering van het plan wordt een aantal bomen gekapt. Deze bomen bevinden zich in een gemeentelijke kapvergunningvrije zone:
Kaart gemeentelijke kapvergunningplichtige/meldingplichtige zone
Voor een groot deel van het plangebied geldt een kapvergunningplicht (in donkerblauw weergegeven in figuur 2). Voor de bomen die hier staan moet een kapvergunning worden aangevraagd bij de gemeente Apeldoorn. Deze vergunning zal hoogstwaarschijnlijk alleen worden verleend als wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden zoals de herplantplicht.
Verder staan in het vigerende plan staan twee bijzondere bomen aangeduid. Deze bomen zijn inmiddels niet meer aanwezig en daarom is de plankaart hierop aangepast en zijn de aanduidingen vervallen.
De bijzondere bomen langs de randen van het gebied (gelegen buiten het bouwvlak) blijven behouden. Tijdens de uitvoering wordt er voor gezorgd dat deze bomen (stam, wortels en de kroon) niet beschadigen. Dit is vastgelegd in het werkprotocol.
In de planregels zijn regels opgenomen voor bouwen en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nabij deze bijzondere bomen (zie onderstaand). Dit is overigens een andere bescherming, dan de bescherming die vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing is en die hierboven is besproken.
Er is geen reden om aan te nemen dat met de uitvoering van onderhavig plan niet aan deze regels kan worden voldaan.
Groenbeleid en Verordening Groene Balans (gemeentelijk beleid)
Een deel van het plangebied is op de Groenstructuurkaart aangegeven als wijkgroenstructuur. Dit is geen onderdeel van de Groene Mal.
Aantasting van die groenstructuur brengt geen consequenties met zich mee zoals compensatie.
In het plan wordt rekening gehouden met het Groenplan 2018.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
In het voorliggende geval is sprake van een herontwikkeling van een tweetal scholen in bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van de verplaatsing/samenvoeging van een bestaande functie binnen het bestaand stedelijk gebied van Apeldoorn. Door de samenvoeging van de scholen zal worden voorzien in de noodzakelijke modernisering van de schoolgebouwen, waarbij het benodigde ruimtebeslag voor de beide functies op een langdurig efficiënte manier wordt ingevuld en niet zal toenemen. De achterblijvende locatie aan het Burgersveld kan daarbij tijdelijk een welkome functie bieden als tijdelijk onderkomen voor (andere) te renoveren scholen, in afwachting van een definitieve invulling voor deze locatie.
Hiermee wordt dan ook voldaan aan de criteria zoals deze uit oogpunt voor duurzame verstedelijking worden toegepast.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Transect b.v. heeft in opdracht van Tauw b.v. in december 2019 archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Apeldoorn, De Marke en De Ploeg, gemeente Apeldoorn (GD). Een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase.. Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 11 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting.
Gebleken is, dat in het plangebied sprake is van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten, Ten aanzien van de voorgenomen ingreoen in het plangebied wordt in de rapportage daarom geadviseerd om geen aanvullende onderzoeksmaatregelen uit te voeren. Mochten er tijdens de werkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan is er ingevolge artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 de wettelijke plicht om dergelijke toevalsvondsten direct te melmde bij de bevoegde overheid, de gemeente Apeldoorn.
De gemeente Apeldoorn heeft bij besluit van 25-02-2020 besloten conform dit advies. Dit besluit is als Bijlage 12 Selectiebesluit archeologie opgenomen bij deze toelichting.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Wel is er een kunstwerk aanwezig. Het streven is om dit ter plekke te behouden. Als dat niet mogelijk blijft zal het worden verplaatst in de directe nabijheid van de school in het naastgelegen park.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan.
De gemeente kan hiervan afzien indien:
De Wet ruimtelijke ordening kent voorts een regeling welke voorziet in een tegemoetkoming in schade indien deze boven het normale maatschappelijke risico uitstijgt. Burgemeester en wethouders hebben ter zake van planschade een verordening vastgesteld.
Voor de realisatie van de nieuwe schoolgebouwen voor de Marke en De Ploeg en de daarbij behorende kinderopvang is een totaal budget beschikbaar van € 7.154.076 voor de bouwkosten, de ontwerpkosten en de bijkomende kosten. Dit bedrag is inclusief een bijdrage van 10% die door de schoolbesturen beschikbaar wordt gesteld. Het door de gemeente Apeldoorn beschikbaar gestelde budget is in lijn met de landelijk vastgestelde normatieve vergoeding conform de verordening onderwijshuisvesting. Op basis van de aanbesteding wordt het definitief budget vastgesteld in overleg met de schoolbesturen. De bouw van de nieuwe schoolgebouwen is daarmee uitvoerbaar.
De herinrichting van de schoolpleinen en de daarbij behorende buitenruimte wordt uitgevoerd binnen het daarvoor beschikbare budget.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan financieel uitvoerbaar is. Ook is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Holtrichtersveld 1 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Het bestemmingsplan is dusdanig ingetekend, dat qua situering van de scholenenige flexibiliteit bestaat. Dit om te voorkomen dat de uiteindelijke uitvoering op voorhand te strak wordt ingekaderd.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Waar nodig is maatwerk toegepast.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter. De bestemming regelt niets over de toegankelijkheid en gebruikers van de gronden. Zowel een gebruik door schoolkinderen, als ook door een breder publiek is dus toegestaan.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied geprojecteerde scholen ondergebracht. Ook kinderopvang is toegestaan.
De gebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gesitueerd. Het bouwvlak mag voor de helft worden benut voor gebouwen. Hiermee wordt enerzijds bereikt, dat de situering flexibel kan worden ingevuld, mits binnen het bouwvlak. Anderzijds wordt geborgd, dat de gebouwen geclusterd worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van de gebouwen bedraagt 8 m.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied wordt toegekend aan gebieden die een verblijfsfunctie hebben. In het voorliggende geval betreft dit zowel verblijven als parkeren.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 10 is in lid 10.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Bijzondere bomen
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Inloopbijeenkomst 16 januari
Op donderdag 16 januari is er een inloopbijeenkomst bij de scholen geweest. De scholen hebben deze bijeenkomst georganiseerd. De gemeente, de scholen, de architect en Doomijn kinderopvang waren aanwezig.
In het eerste deel van de middag werden de ouders waarvan hun kinderen op De Marke zitten welkom geheten op de school. Tijdens een centraal moment is kort verteld over de plannen. Bij een standje vertoonde de gemeente sfeerimpressies van ideeën voor de openbare ruimte. Ook lag hier een voorlopig ontwerp dat de ouders konden bekijken.
Later die middag kregen de ouders waarvan hun kinderen op De Ploeg zitten de mogelijkheid om het ontwerp en de sfeerimpressies te bekijken. Hier was geen centraal moment. De ouders konden binnenlopen en hun vragen stellen aan de beschikbare mensen.
's Avonds kregen omwonenden van De Marke de gelegenheid het voorlopige ontwerp en de sfeerimpressies te bekijken. Ook hier was geen centraal moment. De omwonenden kregen de gelegenheid hun vragen te stellen. De scholen hebben de uitnodigingen voor deze avond verzorgd.
Reactieformulier
Gedurende de drie bijeenkomsten op 16 januari was er de mogelijkheid voor bezoekers om opmerkingen, ideeën, suggesties, vragen en klachten achter te laten op een reactieformulier. Deze formulieren (ongeveer 15) zijn verzameld. De gemeente heeft een antwoord op de meest gestelde vragen geformuleerd en deze per mail toegezonden aan wie een reactie heeft achtergelaten.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland heeft informeel overleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe. Dit overleg had betrekking op de watertoets. Het Waterschap heeft aangegeven te kunnen instemmen met de verrichte watertoets. Dit is uiteengezet in paragraaf 5.2.6 van deze toelichting.
Omdat geen specifiek provinciaal belang aan de orde is, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met de provincie.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 september 2020 ter inzage gelegen voor een periode van zes weken. Tijdens deze periode zijn twaalf zienswijzen ingekomen. Deze hebben niet geleid tot een (juridische) aanpassing van het bestemmingsplan. De omwonenden, wijkraad en gemeenteraad zijn per brief geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.