direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Agrarische Enclave wijziging 7
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.wp1020-vas2

TOELICHTING

behorende bij het wijzigingsplan Agrarische Enclave wijziging 7

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Vanaf 2016 is de locatie ten noorden van de Elspeterweg 63 ontwikkeld als bedrijventerrein. Al in het gemeentelijk Structuurplan Landelijk Gebied uit 1994 is de behoefte aan de aanleg van een bedrijventerrein beschreven.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein is overgelaten aan particulier initiatief en is bedoeld voor bedrijvigheid met een binding aan de Agrarische Enclave. Daarom is in het geldende bestemmingsplan Agrarische Enclave een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bedrijventerrein mogelijk te maken. In 2016 is al voor een gedeelte (0.93 ha) gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid om een bedrijventerrein te realiseren en dit is inmiddels gerealiseerd. Voor het resterende gedeelte van het wijzigingsgebied is nu verzocht om voor de drie noordelijke percelen met een oppervlakte van circa 2.7 ha een bedrijventerrein te ontwikkelen.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten noorden van het dorp Uddel, en wordt begrensd door:

- de Elspeterweg aan de oostkant;

- het bedrijventerrein Elspeterweg aan de zuidzijde;

- het perceel Markveldweg 18 (agrarisch bedrijf met 2 bedrijfswoningen) aan de westzijde;

- natuurgronden aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0001.png"

ligging plangebied in Uddel

1.3 Geldend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0002.png" bestemmingsplan Agrarische Enclave, plangebied in rood aangegeven

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 13 juni 2013. Het plangebied is voor een deel bestemd voor 'agrarisch' en voor een gedeelte 'Recreatie - verblijfsrecreatie' met als functieaanduiding 'kampeerterrein' . Daarnaast is de gebiedsaanduiding Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied van toepassing. Deze aanduiding heeft alleen betrekking op agrarisch gebruik.

Ook zijn de gronden aangeduid als 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Hiermee is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen door de gronden om te zetten in bestemmingen en door aanduidingen toe te kennen, die voorzien in de realisatie van een bedrijventerrein.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De toelichting bevat onder meer het relevante beleidskader, de invulling van het plan en de juridische opzet van het plan. Ook wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.


Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.


Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.


Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

Toetsing aan het beleid

Deze wijziging van het bestemmingsplan maakt het mogelijk om de uitbreiding van een bedrijventerrein te realiseren. Met dit plan wordt aangesloten op de vraag naar werklocaties in het dorp. Het gaat nadrukkelijk om een terrein waarbij in de lokale behoefte kan worden voorzien. Dit draagt ook bij aan de goede ruimtelijk-economische structuur en daarmee aan de economische vitaliteit. Daarmee past het plan binnen de Nationale Omgevingsvisie.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0003.png"

Ambitie energietransitie

Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.

Ambitie klimaatadaptie

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.]

Ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.]

Ambitie bereikbaarheid

Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.]

Ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.]

Toetsing aan het beleid

Met dit plan wordt bijgedragen aan het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur door het bieden van kansen aan nieuwe bedrijven.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Toetsing aan de Omgevingsverordening

In artikel 1.3 van de Omgevingsverordening is het toepassingsbereik van de Omgevingsverordening als het gaat om (onder meer) een wijzigingsplan bepaald. Uit lid 1 onder a volgt, dat biij een wijzigingsplan uitsluitend wordt aangemerkt als bestemmingsplan als het de artikelen 2.2, 2.9, 2.10, 2.13 en 2.14 betreft. In het kader van het nu voorliggende plan is alleen artikel 2.10 aan de orde. Dit betreft een toets aan het Regionaal programma werklocaties. Hieraan wordt hierna in paragraaf 2.4 aandacht besteed.

2.4 Regionaal Programma Werklocaties

Het Regionaal Progamma Werklocaties (RPW) 2016-2025 CleantechRegio is in november 2017 door de regiogemeenten vastgesteld en vervolgens aan de provincies Gelderland en Overijssel aangeboden en vastgesteld.

Er wordt gestreefd naar aantrekkelijke werklocaties die bijdragen aan een duurzame ontwikkeling en een goed vestigingsklimaat. Om regionale economische ontwikkelingen op een adequate manier te kunnen faciliteren zijn voldoende voorraden werklocaties van de juiste kwaliteiten en op de juiste locaties gewenst. Een belangrijk instrument om dit doel te bereiken is regionale programmering door middel van een RPW. Elke regio in Gelderland is verplicht een RPW vast te stellen waarin minimaal afspraken worden gemaakt over bedrijventerreinen.

Het Regionaal Programma Werklocaties geeft inzicht in:

a. de bestaande voorraad en het huidige aanbod (kwantitatief en kwalitatief);

b. de toekomstige vraag (kwantitatief en kwalitatief, rekening houdend met trends);

c. de verhouding tussen vraag en aanbod.

Het Regionaal Programma Werklocaties bevat een visie op:

a. de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling en regionale structuur van werklocaties;

b. het toekomstperspectief van werklocaties (kansarm/kansrijk).

Het Regionaal Programma Werklocaties bevat afspraken over:

a. het vitaal houden van de bestaande voorraad (herstructurering en revitalisering);

b. de aanpak van het overaanbod door middel van faseren of wegbestemmen van plannen;

c. de wijze van beoordeling en besluitvorming over nieuwe initiatieven voor uitbreiding of

nieuwvestiging van bedrijven;

d. de wijze van regionale samenwerking;

e. de monitoring (uitgifte en bestaande voorraad);

f. de actualisatie van het Regionaal Programma Werklocaties

Met het RPW Cleantech regio maakt de regio afspraken om het aanbod aan bedrijventerreinen, zowel kwalitatief als kwantitatief, weer passend te maken op de toekomstige vraag naar terreinen. De regio kiest voor adaptief programmeren. Doel is dat per 1-7-2020 er sprake is van een programmering en planjuridische status die ladder-proof is.

De belangrijkste afspraken zijn:
- Vraag en aanbod zijn kwantitatief en kwalitatief uit balans;

- De regio kiest voor adaptief programmeren;

- Dit leidt tot een geringe overprogrammering van 5 ha;

- Er worden geen (delen van) bedrijventerreinen geschrapt;

- IJskastoplossingen (tijdelijke bestemming) voor in totaal 26 ha bedrijventerrein;

- Regionale afstemming en instemming bij onvoorziene ruimtevragers;

- Bestaande bedrijven kunnen onder voorwaarden uitbreiden.

Ladder voor duurzame verstedelijking: Ladder proof per 1-7-2020

De Cleantech regio kent met de te nemen maatregelen een geringe overprogrammering van 5

hectare. Deze geringe overprogrammering is wel een reden om samen extra kritisch te blijven op eventuele behoefte om nieuwe hectares toe te voegen. Voor alle (ijskast)oplossingen geldt dat de bestemming er op 1-7-2020 af moet zijn. Op 1-7-2020 is er een evenwicht tussen vraag en aanbod.

Regionale afstemming en instemming

Betekenisvolle wijzigingen in de programmering zullen altijd via de regio lopen. De regionale

afstemming en instemming loopt via het PHO Economie en waar nodig via het Dagelijks Bestuur van de Cleantech regio. Met een instemmingsbrief namens de regio worden nieuwe initiatieven in procedure gebracht waarmee sprake is van een zorgvuldig regionaal proces op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Toetsing aan het beleid

In het RPW zijn de locaties in Uddel als volgt opgenomen:

- Uddel 1 (0,9 ha) als hard plan (inmiddels gerealiseerd)

- Uddel 2 (2 ha) als zacht plan.

Nu het gaat om zachte planruimte, kan deze ruimte niet zonder meer worden benut. De procedure om naar een hard plan te komen is dan ook gevolgd. Dat betekent dat de gemeente aan de regiogemeente de behoefte heeft onderbouwd en na accordering dit heeft voorgelegd aan de provincie. Dit heeft plaatsgevonden in tesamen met andere aanpassingsvoorstellen van de regiogemeenten. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben bij brief van 14 november 2019 kenbaar gemaakt dat zij instemmen met de voorgestelde wijzigingen. Voor Het voorliggende plan betekent dit, dat de locatie van 2 ha aan het RPW is toegevoegd als extra programma.

Afgelopen 9 februari 2021 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland ingestemd met de Actualisatie van het Regionaal Programma Werklocaties. Daarin is de benodigde programmatische ruimte, waaronder de 2 ha voor Uddel, herbevestigd. Aanvullend op de eerdere afspraken heeft de regio ook afspraken gemaakt hoe om te gaan met de bestaande bedrijventerrein en ook de nieuwe.

Uddel II is een uitbreiding van Uddel I. De ontwikkeling speelt al geruime tijd. Het betreft een private ontwikkeling.

Voor nieuwe terreinen zijn de afspraken onder 5.3 Kwalitatieve kaders voor te ontwikkelen bedrijventerreinen leidend. In onderstaande wordt aangegeven hoe de voorliggende ontwikkeling daarin past.

 

Kader 1: Slim, intensief en duurzaam gebruik maken van bestaande terreinen

De leegstand op de bedrijfsruimtemarkt in Apeldoorn is laag. Slechts 1% van de voorraad is beschikbaar voor nieuw vestiging of verhuizing. Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden op bestaande terreinen en wordt gestimuleerd om waar mogelijk bestaande locaties intensiever te gebruiker. Daarin zoeken we wel naar een balans om zo het terrein ook toekomstbestendig te houden.

 

Kader 2: Helder profiel voor nieuwe ontwikkelingen maakt sterk en krachtig

Gezien de ligging en de grootte van het terrein wordt dit terrein ontwikkeld om een aantal lokale ondernemers de ruimte te bieden. Doel is om de lokale ondernemers te blijven faciliteren. Deze bedrijven zijn belangrijk voor economische groei en behoud van werkgelegenheid dicht bij huis. Het voorliggende plan richt zich met de ontwikkeling van Uddel II op die bedrijven die op hun huidige locatie gelegen zijn in het gebied waarop het bestemmingsplan 'Buitengebied Agrarische Enclave' van toepassing is, danwel voor bedrijven die qua groeimogelijkheden of milieuklasse, in de bebouwde kom van Uddel worden beperkt in hun mogelijkheden.

Uit de voorwaarden zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan en de het bestemmingsplan blijkt ook duidelijk dat het om lokale bedrijvigheid gaat gezien de kavelgrootte en de indeling van het terrein.  

 

Kader 3: duurzaamheidseisen en organisatiegraad bij nieuwe uitbreidingslocaties

Op korte termijn start het proces op om een gezamenlijk regionaal uitgifteprotocol te maken. Dit wordt naar verwachting in 2021 afgerond. Daarmee wordt snel uitvoering gegeven aan een van de prioritaire acties in het RPW. De ontwikkeling van Uddel II loopt al geruime tijd. Mede gezien het zeer beperkte beschikbare aanbod aan bedrijfsruimte is het niet wenselijk om op het uitgifteprotocol te wachten. Wel gelden ook voor deze ontwikkeling hoge duurzaamheidseisen. Dat blijkt uit het volgende. Er zal worden voorzien in hemelwaterberging/ compensatie verharding. Aan de westzijde van het bedrijventerrein komt een groene zone. Aan de oostzijde komt een groenstrook, waarin tevens de waterberging (wadi) voor de opvang van hemelwater wordt opgenomen. Met de aanleg en inrichting van de openbare delen en de inrichting van de bedrijfskavels moet rekening gehouden worden met een duurzame oplossing voor het waterbeheer.

De initiatiefnemer is tot slot gevraagd bij de ontwikkeling van het terrein na te denken over mogelijke toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot energievoorzieningen, -opslag en dergelijke. Dat betreft niet alleen beeldkwaliteit, maar ook ontwerpoplossingen die toekomstbestendig zijn. In de planregels is hierover vastgelegd dat het dak al dan niet gedeeltelijk gebruikt moet worden voor de opwekking van eigen energie (van het bedrijf en / of het bedrijfsterrein)

Conform de Actualisatie van het RPW is de inzet dat op nieuwe bedrijventerrein het aandeel groen en blauw in het openbaar gebied minimaal 15% is.

Op basis van het inrichtingsplan dat in het beeldkwaliteitsplan is opgenomen, is er tussen de 12 en 14% groen, in de zones aan de oost- (groene wal) en westzijde (wadi met bermen). Dit is dus exclusief de groene erfafscheidingen (hagen) tussen de bedrijfskavels, de hagen die rondom parkeerterreinen moeten komen en een norm van 3% voor groene aankleding op de bedrijfskavels zelf.

Mede gezien de looptijd en de fase waarin dit project zich bevindt wordt hiermee voldoende uiting gegeven aan de afspraken die in regionaal verband zijn gemaakt.

2.5 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

Toetsing aan het beleid

Het realiseren van dit gedeelte van het bedrijventerrein sluit aan bij de ambities uit de Structuurvisie en draagt bij aan een veelzijdige economie.

2.6 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 - 2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.

Toetsing aan het beleid

Voor het plangebied is met name het speerpunt verstevigen van de plattelandseconomie van belang. Met dit initiatief wordt bijgedragen aan het versterken van de plattelandseconomie van de Agrarische Enclave.

2.7 Structuurvisie 'Uddel, een dorp met toekomst!'

In de structuurvisie 'Uddel, een dorp met een toekomst!' worden de opgave voor het woningbouwprogramma, dorpshart, recreatie en toerisme, zorg en welzijn, economie en openbare ruimte beschreven. hierbij speelt het creëren van een dorpshart een centrale rol waarbij uitbreiding en verplaatsing van winkels, herinrichting van de openbare ruimte en het oplossen van parkeerproblemen aan de orde komen. In de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als concrete locatie voor bedrijventerrein waarmee een bijdrage geleverd kan worden aan het realiseren van de doelstellingen van de structuurvisie.

In de structuurvisie staat beschreven dat Uddel in de toekomst een vitale dorpsgemeenschap wil blijven met eigen identiteit en voldoende sociaal-economische perspectieven om de eigen bewoners te voorzien van woningen, werk, winkels, sociale voorzieningen en recreatiemogelijkheden.

Voor wat betreft Economie is in paragraaf 4.2 het volgende opgenomen:

"Ontwikkelen bedrijventerrein en uitbreidingsruimte bestaande bedrijven. Bedrijven die nu in de dorpskern en het buitgengebied zitten kunnen daar ook blijven. De bedrijven dragen bij aan de levendigheid van het dorp en de omgeving. Om ruimte te bieden aanbedrijven die op hun huidige locatie niet meer kunnen uitbreiden en voor nieuwvestiging van bedrijven worden een bedrijventerrein van ca 4 ha aan de Elspeterweg, ten noorden van het dorp gerealiseerd. Het gaat om bedrijven die een niet al te grote ruimtevraag hebben, maximaal 3.500 m². Verder is er ruimte voor enige kantoren."

Toetsing aan het beleid

Dit plan past in het beleid. Het gaat om een bijdrage aan een vitale dorpsgemeenschap doordat dit voorziet in werkgelegenheid. Daarnaast is dit bedrijventerrein opgenomen in deze visie.

2.8 Wijzigingsbevoegdheid Agrarische Enclave

Het plangebied is in het bestemmingsplan Agrarische Enclave aangeduid als 'wro-zone-wijzigingsgebied 1'. Binnen die aanduiding is het mogelijk dat burgemeester en wethouders het plan wijzigen door de bestemmingen van gronden om te zetten naar bestemmingen en aanduidingen die het realiseren van een bedrijventerrein mogelijk maken.

De volgende voorwaarden gelden daarbij (artikel 39 'Wro-zone-wijzigingsgebied 1):

a. het gaat om bedrijfsactiviteiten tot ten hoogste milieucategorie 3.2;

b. de oppervlakte van het bedrijventerrein bedraagt niet meer dan 4 ha;

c. de ontsluiting van het terrein vindt plaats vanaf de Elspeterweg;

d. er wordt voorzien in een redelijke inpassing in het landschap, al of niet met behulp van opgaande beplanting;

e. er wordt gekomen tot een zorgvuldige inpassing in de bestaande ruimtelijke structuur;

f. de belangen van de omliggende, agrarische bedrijven worden, mede in verband met het aspect geur, niet geschaad.

Verder gelden de algemene wijzigingscriteria zoals opgenomen in artikel 42.4 'Voorwaarden voor wijziging'. Dit betreft de volgende voorwaarden:

a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld mag niet onevenredig worden aangetast;

b. de in het gebied voorkomende waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

c. er wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;

d. er ontstaat geen onevenredige hinder voor de omgeving;

e. er ontstaat geen onevenredige nadelige invloed op de op de normale afwikkeling van het verkeer en er wordt in de parkeerbehoefte voorzien;

f. indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, mag geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart worden overschreden;

g. er is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

Toets aan wijzigingscriteria

Artikel 39:

In de hoofdstukken 4 en 5 is gemotiveerd dat voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd onder a t/m e. Uitsluitend bedrijfsactiviteiten in categorie 1 t/m 3.2 worden mogelijk gemaakt, het oppervlak van het totale terrein bedraagt 0,93 ha en de ontsluiting vindt uitsluitend plaats vanaf de Elspeterweg, wat is geborgd in de planregels. Daarnaast gaat het plan uit van een goede landschappelijke inpassing en zorgvuldige inpassing binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4. Het hiertoe opgestelde inpassingsplan is geborgd in de planregels.

In paragraaf 5.1 wordt ingegaan op de milieuaspecten, waaronder het aspect milieuzonering. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarde genoemd onder f, de belangen van de omliggende agrarische bedrijven worden niet geschaad.

Artikel 42.4

In de paragrafen 4.1 en 4.2 wordt aandacht besteed aan de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing (voorwaarden a en c). Er vindt geen onevenredige aantasting van waarden plaats (voorwaarde b), hetgeen is gemotiveerd in paragraaf 5.4 Het aspect hinder wordt ondervangen door de aangebrachtre milieuzonering (voorwaarde d, zie paragraaf 5.1.3). De aspecten verkeer en parkeerbehoefte (punt e) komen aan de orde in paragraaf 4.3 en aan de bodemkwaliteit (punt g) wordt in paragraaf 5.1.2 aandacht besteed. Hieruit blijken geen belemmeringen. Voorwaarde f tenslotte is hier niet van toepassing omdat het plan niet voorziet in mogelijkheden voor geluidgevoelige objecten.

 

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt in het noorden van het dorp Uddel op de overgang van de kern op landelijk gebied.

De Elspeterweg heeft in belangrijke mate de bebouwingsstructuur bepaald. Aan de oostkant bestaat deze vooral uit op de weg geörienteerde, vrijstaande woningen op (zeer) ruime kavels. Aan de westkant van de weg wordt de bebouwing afgewisseld door agrarische percelen. De bebouwing aan de westkant van de Elspeterweg kenmerkt zich door kleinschalige bouwmassa's, direct aan de weg, in de vorm van onder andere bedrijfswoningen, met daarachter wat grootschaliger bouwvormen. Zuidoostelijk van het plangebied bevindt zich op het perceel van het bedrijf Alpuro wat forsere bebouwing, die enigszins van de Elspeterweg afligt.

Het plangebied is een uitbreiding van het kleinschalige bedrijventerrein dat vanaf 2016 is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0004.png"

Bedrijventerrein naast planlocatie

Het plangebied zelf is momenteel grotendeels agrarisch in gebruik en voor een gedeelte als camping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0005.png"

plangebied totaaloverzicht

3.2 Landschappelijke- en natuurwaarden

Het plangebied ligt in de open enclave van Uddel-Meerveld binnen het Veluwemasief en ligt op de rand van die enclave richting de gesloten bosgebieden van de Veluwe. Daarmee ligt het plangebied op de hooggelegen stuwwal als een glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen en als een infitratiegebied van droge zandgronden. Verderop naar het westen helt het gebied af naar het dal van de Staverdense beek.

Het maakt deel uit van het kampenlandschap, dat in zijn algemeenheid wordt gekenmerkt door bosjes, houtwallen, bomenrijen etc. Het gebied ligt in de nabijheid van het dorp Uddel en direct aan de Elspeterweg en kent een agrarisch gebruik. Landschappelijk zijn er dus geen waarden tot te kennen aan dit terrein. Wel maakt het op grond van de Omgevingsverordening Gelderland deel uit van het Nationaal Landschap Veluwe.

Het gebied kent geen bijzondere natuurwaarden, het intensieve agrarische gebruik biedt geen plek aan beschermde plantensoorten of mogelijkheden voor vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren (zie paragraaf 5.4).

3.3 Verkeer en vervoer

De Elspeterweg vormt de oostelijke grens van het plangebied. Deze provinciale weg verbindt Uddel met Elspeet. Aan beide zijden ligt een vrijliggend fietspad. Er is nabij de planlocatie een bushalte.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. Ingegaan wordt op de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing, de verschijningsvorm van de bebouwing en de verkeerskundige inpassing (inclusief parkeren).

4.1 Ruimtelijke opzet

Locatie

De ontwikkeling van de voorliggende locatie als bedrijfsterrein is feitelijk in gang gezet met de realisatie van de eerste fase, direct ten zuiden van de nu beoogde locatie. Met het verder doorontwikkelen van het terrein wordt beoogd de mogelijkheden voor startende bedrijven en bestaande bedrijven, die op hun huidige plek te weinig uitbreidingsmogelijkheden hebben, binnen de enclave verder uit te bouwen. Hierdoor kan deze bedrijvigheid behouden blijven voor de agrarische enclave, ten gunste van de leefbaarheid van het gebied.

Werkgelegenheid blijft behouden en bijgedragen wordt aan het instandhouden van het voorzieningenniveau. Bijkomend voordeel van het verder ontwikkelen van bedrijventerrein op deze lokatie is dat er een geschikte verplaatsingsmogelijkheid ontstaat voor bedrijven die nu nog in de dorpskernen gevestigd zijn. Met het vrijkomen van die locaties kunnen deze een ruimtelijk beter passende invulling krijgen.

Al in 1994 is het nu aan de orde zijnde plangebied aangewezen als geschikte locatie voor een kleinschalig bedrijventerrein. In 2001 is dat bevestigd in het bestemmingsplan Buitengebied Agrarische Enclave, waarin de locatie is aangewezen als plek voor een bedrijventerrein ten behoeve van de bedrijvigheid uit de Agrarische Enclave. Als reden hiervoor wordt in het bestemmingsplan uit 2001 opgegeven het ontbreken van een terrein waar het niet-agrarische, Agrarische Enclave-gebonden bedrijfsleven initiatieven kan ontplooien, die thans op de huidige locatie niet mogelijk zijn. Enerzijds worden bepaalde bedrijven op locaties binnen dorpen belemmerd omdat een ontplooiing milieuhygiënisch niet inpasbaar is. Anderzijds zijn er thans in het buitengebied bedrijven gevestigd waar de planologische situatie uitbreiding niet toelaat en/of er sprake is van het niet inpasbaar zijn van huidige activiteiten.

De planvorming voor een bedrijventerrein op de locatie aan de Elspeterweg heeft een vervolg gekregen in de gemeentelijke structuurvisie voor Uddel (vastgesteld in 2011). Hierin wordt gesteld dat bedrijven bijdragen aan de levendigheid van het dorp en de omgeving. Om ruimte te bieden aan bedrijven die op hun huidige locatie niet meer kunnen uitbreiden en voor nieuwvestiging van bedrijven wordt in de structuurvisie de realisatie van een bedrijventerrein van ca. 4 ha aan de Elspeterweg aangekondigd. Daarbij wordt aangegeven dat het gaat om bedrijven die een niet al te grote ruimtevraag hebben (maximaal 3500 m2).

Zoals aangegeven is het doel van het bedrijventerrein om bedrijvigheid met een directe binding aan de Agrarische Enclave een passende plek te bieden. De locatie van het bedrijventerrein is zodanig gesitueerd dat een goede bereikbaarheid vanuit de Agrarische Enclave verzekerd is. Het terrein grenst direct aan de Elspeterweg. Deze provinciale weg vormt één van de hoofdwegen van de Agrarische Enclave. Ook de ligging nabij het dorp Uddel en het feit dat de locatie op dit moment geen hoge ruimtelijke waarde kent, maken de plek geschikt als bedrijventerrein.

Functionele en ruimtelijke inrichting

Gezien de vraag onder bedrijven zal bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein een niet te specifiek profiel geformuleerd moeten worden. De behoefte bestaat vooral bij lokale bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 in verschillende bedrijfscategorieën. Desondanks worden er op een deel van het bedrijventerrein ook bedrijven in de milieucategorie 3.2 toegestaan om flexibel te kunnen inspelen op de marktvraag.

Kavels worden in verschillende groottes aangeboden. Afhankelijk van de vraag zal de grootte van een kavel variëren van ca. 500 tot ca. 2.000 m², waarmee flexibel kan worden ingespeeld op vragen uit de markt. Het maximale bebouwingspercentage is 70%. Vanwege de verplichting het parkeren en laden/lossen op eigen terrein op te lossen en de in acht te nemen onderlinge afstand tussen gebouwen van ten minste 5 meter zal het feitelijke bebouwingspercentage lager zijn (tussen 50% en 70%). Op het terrein zijn geen dienstwoningen toegestaan, m.u.v. de nu aanwezige woning Elspeterweg 67.

Het te ontwikkelen bedrijventerrein zal gezien de vraag als een gemengd, modern terrein ontwikkeld moeten worden. Het gaat daarbij vaak om een werkplaats met bijbehorende opslagruimte en bijbehorende kantoorruimte.

Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat de inrichting van het plangebied in hoofdlijnen vastlegt. Dit heeft geresulteerd in de volgende invulling:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0006.png"

Daarbij zijn de volgende voorwaarden geformuleerd:

  • 1. Kleinschalige bebouwing, maximaal 3500 m2 per bedrijf;
  • 2. Langs de Elspeterweg is de bebouwing dusdanig kleinschalig dat deze zich voegt in het dorpse karakter en het lint;
  • 3. De hoogte is gezoneerd: 4m goot/8 m nok langs de Elspeterweg, 11 m middendeel en 8 m aan de westzijde;
  • 4. geen hinderlijke of gevaarlijke bedrijven (geluid, gevaarlijke stoffen);
  • 5. algemeen maximaal bebouwingspercentage van 70%;
  • 6. onderlinge afstand minimaal 5 m;
  • 7. hemelwaterberging/compensatie verharding;
  • 8. parkeren op eigen terrein conform de geldende parkeernormen;
  • 9. rekening houden met de richtafstanden tot geurgevoelige objecten;
  • 10. groene zone aan de Elspeterweg en aan de westzijde van het bedrijventerrein.

Uitgangspunt bij de invulling is een goede landschappelijke inpassing. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan bij deze toelichting). Dit heeft geresulteerd in het volgende beeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0007.png"

Langs de westgrens komt een brede groenstrook met opgaande beplanting vanaf de kavelgrens. In deze groenstrook is een keerwand opgenomen ten behoeve van geluidswering naar de achterliggende bedrijfswoningen.Aan de oostzijde komt een groenstrook, waarin tevens de waterberging (wadi) voor de opvang van hemelwater wordt opgenomen.

De zuidelijke kavelgrens vormt het reeds bestaande bedrijfsterrein, dat wordt samengesmeed met het in ontwikkeling zijnde terrein. De noordelijke grens wordt gevormd door het bestaande bosperceel ten noorden van het plangebied. Deze zone is al voorzien van dichte, lage beplanting. Dat zal in de toekomst zo blijven.

De bebouwing langs de Elspeterweg zal zich voegen in het bestaande lint doordat de goothoogte is beperkt tot 4 m en de nokhoogte tot 8 m, alsmede vanwege de voorgeschreven onderlinge afstanden van de gebouwen. Langs de Elspeterweg komt een groenstrook met eventueel lage begroeiïng. Ook is hier een wadi voorzien voor de infiltratie van neerslag. Het volgende profiel is voorzien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0008.png"

Verder geldt dat de opslag ter plekke uit het zicht moet plaatsvinden. In de regels van het bestemmingsplan wordt dit als voorwaarde meegenomen (geen opslag aan de voorzijde).

Aan de planregels is een inpassingsplan gekoppeld, waardoor de beschreven inpassing verder is geborgd. Daarin zijn ook verlichtingsmaatregelen opgenomen, ter voorkoming van lichtverstoring op soorten uit het naastgelegen Natura 2000-gebied. Deze zijn afgestemd op de daartoe opgestelde Notitie verlichting (zie Bijlage 4 Notitie verlichting bij deze toelichting).

4.2 Beeldkwaliteit van de bebouwing

Materiaal- en kleurgebruik

Het materiaal- en kleurgebruik van de bebouwing moet afgestemd zijn op een rustig bebouwingsbeeld waarmee het landelijk gebied wordt gerespecteerd. De voorkeur gaat uit naar natuurlijke materialen als baksteen of hout. De hoofdvormen zijn eenvoudig en zonder opsmuk.

Middels welstandscriteria zal worden toegezien op de realisatie en instandhouding van het geschetste beeld. Deze zijn omschreven in het Beeldkwaliteitsplan dat voor het plangebied is opgesteld.

Hoogte en omvang van de bebouwing

Voor de gebouwen langs de Elspeterweg wordt uitgegaan van een bouwhoogte van 4 m en een goothoogte van 8 m. Voor het middelste terreingedeelte is een bouwhoogte van maximaal 11 m voorzien. Aan de westzijde is dit 8 m. Voor beide terreingedeeltes (midden en west) gelden geen beperkingen qua goothoogte.

De onderlinge afstand tussen de bedrijfsgebouwen zal minimaal 5 m moeten bedragen, tenzij de bedrijfspanden tegen elkaar aan worden gebouwd. Hiertoe wordt in de bestemmingsplanregels bepaald dat de afstand tot de kavelgrens minimaal 2,5 m moet bedragen. Aan de zijde van de Elspeterweg bedraagt de onderlinge afstand minimaal 10 meter, en wordt daartoe uitgegaan van een afstand tot de kavelgrens van minimaal 5 meter.

Verder wordt uitgegaan van een maximaal bebouwingspercentage van 70%.

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

4.3 Verkeersontsluiting en parkeren

Het te realiseren bedrijventerrein wordt ontsloten via de bestaande ontsluiting van het al ontwikkelde gedeelte van het bedrijventerrein. Het uitgangspunt is dat er zo min mogelijk aansluitingen op de Elspeterweg zijn. Dit is in de planregels geborgd.

Parkeren en laden en lossen dienen plaats te vinden op eigen terrein. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen per bedrijf moet voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. Ook dit is in de planregels geborgd.

4.4 Duurzaamheid

De ontwikkeling richt zich op een toekomstbestendig bedrijfsterrein waar aandacht bestaat voor een duurzaam gebruik van de gronden. Daarom is in de planregels de verplichting opgenomen dat elk bedrijf moet voorzien in zonnepanelen op het dak ten behoeve van het eigen bedrijf dan wel van het bedrijfsterrein. Ook moet elke kavel voorzien in minimaal 3% groen, zodat het bedrijfsterrein in zijn geheel voor 15% groen zal zijn ingericht.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een passende beoordeling alas bedoeld in de Wet natuurbescherming en een milieueffectrapportage als bedoeld in de Wet milieubeheer.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 23 maart 2019, opgesteld door Lycens B.V. en opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven.

De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is beoordeeld door het verrichten van boringen en het analyseren van een aantal grond- en grondwatermonsters. De resultaten zijn als volgt.

Chemische kwaliteit

Op basis van de resultaten van het verrichte vooronderzoek is de locatie voor wat betreft de chemische parameters in eerste instantoe beschouwd als 'onverdacht'. Deze hypothese is het uitgangspunt voor de verder gevolgde onderzoeksstrategie. Uit verdere analyseresultaten is ebleken dat er voor wat betreft het PAK-gehalte een geringe overschrijding is geconstateerd van de achtergrondwaarde. Dit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

Verder is er een zeer licht verhoogd gehalte aan kwik gemeten. Hier is evenwel geen sprake ven een overschrijding van de achtergrondwaarde en ook niet voor de waarde voor de kwaliteitsklasse wonen. Ook hier dus geen belemmering voor de ontwikkeling.

Asbest

Voor wat betreft asbest geldt dat het aanwezige puinpad als verdacht is aangemerkt en separaat is worden onderzocht. Uit het verrichte onderzoek blijkt dat het aangetroffen gehalte riom beneden de interventiewaarde of de norm voor nader onderzoek ligt. Ter plaatse van het puinpad is daarom geen sprake van belemmeringen voor de geplande ontwikkeling.

Grondwater

Het grondwater is niet onderzocht omdat er tot 5,0 m-mv geen grondwater ia aangetroffen op de locatie.

Aanbevelingen

Mogelijk komt bij de realisatie van de ontwikkeling grond vrij uit de noordoostelijke hoek van het plangebied (rondom de bestaande bebouwing). In dat geval wordt aanbevolen de grond op eigen locatie te hergebruiken. Bij toepassing van de grond elders is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing

Conclusie

Uit het verrichte onderzoek blijkt dat er vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de onderhavige ontwikkeling.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Invloed nabijgelegen aanwezige functies op het plangebied

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij worden gebouwen, waar personen permanent of met een daarmee vergelijkbare periode aanwezig kunnen zijn, aangemerkt als geurgevoelige objecten. Omdat bedrijfsgebouwen daar ook toe worden gerekend is onderzoek gedaan naar de geurcontouren van het agrarische bedrijf aan Markveldweg 18 en de invloed daarvan op het bedrijventerrein. Op 14 februari 2014 is voor de locatie Markveldweg 18 een omgevingsvergunning verleend voor het houden van vleeskalveren. Kalveren hebben op grond van de Wet geurhinder en veehouderij een geuremissiefactor. In het kader van dit quickscan-onderzoek is een geurberekening uitgevoerd met het programma V-stacks Vergunningen. In Bijlage 3 van de Bijlagen is het onderzoek opgenomen. Uit deze indicatieve berekening blijkt dat op de geplande bedrijfsbestemming in het plangebied de geurbelasting lager is dan de wettelijke norm. De veehouderij vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein op de planlocatie. Tevens is onderzoek uitgevoerd naar de gecumuleerde geurbelasting, de resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen als Bijlage 4 van de Bijlagen. De gecumuleerde geurbelasting op de locatie wordt aanvaardbaar geacht in relatie tot een goed woon- en leefklimaat op het bedrijventerrein.

Direct ten noorwesten van het plangebied is op de locatie Markveldweg 18 een veehouderij gelegen. Op deze locatie is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing (Wgv). Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij worden gebouwen, waar personen permanent of met een daarmee vergelijkbare periode aanwezig kunnen zijn, aangemerkt als geurgevoelige objecten. Omdat ook bedrijfsgebouwen als geurgevoelig worden aangemerkt, is voor dit bedrijf een geurberekening noodzakelijk.

Op 14 februari 2014 is voor de locatie Markveldweg 18 een omgevingsvergunning verleend voor het houden van vleeskalveren. Kalveren hebben op grond van de Wet geurhinder en veehouderij een geuremissiefactor. In het kader van dit quickscan-onderzoek is een geurberekening uitgevoerd met het programma V-stacks Vergunningen. In Bijlage 10 Geurberekening bij deze toelichting is het onderzoek opgenomen. Voor het bedrijf is een geurberekening opgesteld. Hieruit is een geurcontour bepaald, welke is opgenomen op de verbeelding bij dit plan. Binnen deze geurcontour mogen geen bedrijfsgebouwen worden opgericht. Daarom zijn geurgevoelige objecten binnen deze contour in de planregels bij het onderhavige bestemmingsplan niet toegestaan. Het gebied binnen de geurcontour kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het stallen van vrachtwagens.

Invloed nieuwe functies in het plangebied op de omgeving

De planlocatie bevindt zich in een overgangsfase van een landelijke omgeving naar een kleinschalig industrieterrein voor relatief lichte niet-agrarische bedrijvigheid. In de omgeving van de planlocatie bevinden zich verspreid woningen van derden en (agrarische) bedrijven en is de doorgaande provinciale weg N310 (Elspeterweg) gelegen. De Elspeterweg bepaalt voor een groot gedeelte de typering van het gebied in het kader van de milieuzonering.

Gelet op de omgeving is uitgegaan van gemengd gebied en is een afstandcorrectie toegepast.

Op basis van de aan te houden afstanden uit de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 is het bedrijventerrein ingedeeld in de milieuzones 3.1 en 3.2, waarvoor een afstand tot woningen buiten het bedrijfsterrein geldt van 30 respectievelijk 50 m.

In de regels van dit wijzigingsplan is een Lijst van toegelaten bedrijfstypen opgenomen welke is gebaseerd op de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. De lijst geeft aan welke bedrijfstypes per milieuzone toegestaan zijn. Overigens is de lijst ten opzichte van de basislijst uit de VNG-uitgave wel ingeperkt. Typen die wel op de basislijst van de VNG voorkomen maar die om planologische redenen geen bedrijfsbestemming krijgen zijn niet overgenomen. Het gaat hier om detailhandels- en horecabedrijven, maatschappelijke dienstverlening en bepaalde sport- en recreatieactiviteiten. Omdat deze typen een heel andere uitstraling op de omgeving hebben dan gewone bedrijven worden hiervoor specifieke bestemmingen gebruikt. Ze zijn daarom niet in de Lijst van toegelaten bedrijfstypen opgenomen. De lijst bevat overwegend reguliere bedrijvigheid en bevat geen zelfstandige kantoren.

Tot slot is in de beleidsvisie milieu-veiligheid Apeldoorn van 2011 bepaald dat nieuwe risicovolle bedrijven buiten de grote industrieterreinen in Apeldoorn niet wenselijk zijn. Het beoogde bedrijventerrein in Uddel is niet zo'n industrieterrein. Deze bedrijven zijn in de planregels dan ook uitgezonderd.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai vanwege geluidgezoneerde inrichtingen/industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Het onderhavige bestemmingsplan omvat geen geluidgevoelige bestemmingen. Op dit onderdeel past het plan dus binnen de Wet geluidhinder.

Wegverkeerslawaai: nieuwe weg nabij bestaande geluidgevoelige bestemming

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe weg nabij nieuwe en bestaande woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in wegen die onder de reikwijdte vallen van artikel 74 van de Wgh. Op dit onderdeel past het plan dus binnen de Wet geluidhinder.

Wegverkeerslawaai: akoestische gevolgen verkeersaantrekkende werking

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook inzicht worden gegeven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking. Daarom is door SPAWNP ingenieurs onderzoek gedaan naar de toename van geluidbelasting vanwege de toename van verkeersbewegingen tengevolge van verkeer van en naar het bedrijventerrein. Het onderzoek betreft de Elspeterweg.

Onderzoeksresultaten verkeersaantrekkende werking

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Elspeterweg toe zal nemen met maximaal 1 dB. Hierbij is uitgegaan van de fictieve worstcase situatie. De toename van geluidbelasting bij de bestaande woningen wordt in deze situatie veroorzaakt door:
* de extra verkeersbewegingen van en naar het bedrijventerrein (ca. 0,3 dB);

* de reflectie van het geluid op de nieuwe bestemde gebouwen op het bedrijventerrein, bij de woningen die direct tegenover het bedrijventerrein zijn gelegen (ca. 0,7 dB)

Een verschil van 1 dB is niet of nauwelijks waarneembaar. Onder normale omstandigheden is pas een verschil van 3 dB licht waarneembaar en er is vanaf 5 dB verschil pas sprake van een duidelijk hoorbaar verschil. Een verschil van 10 dB wordt ervaren als een halvering c.q. een verdubbeling van het geluid. Conclusie is dan ook dat er geen belemmeringen zijn vanuit de akoestische gevolgen van de verkeersaantrekkende werking vanwege het bedrijventerrein.

Aangehaald onderzoek is als bijlage Bijlage 12 Akoestisch onderzoek en onderzoek luchtkwaliteit aan deze toelichting toegevoegd.

Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen

Dit aspect is niet aan de orde in het voorliggende plan.

Industrielawaai: nieuwe bedrijfsbestemming nabij bestaande geluidgevoelige bestemmingen

Als een bestemmingsplan het mogelijk maakt op een industrieterrein bepaalde geluidshinderlijke bedrijven (de bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht) te vestigen of een dergelijk bestaand industrieterrein uit te breiden, is de gemeenteraad verplicht gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan, een geluidzone rond dit terrein vast te stellen of te wijzigen. Het voorliggende plan heeft geen betrekking op een dergelijk industrieterrein. Dit aspect is hier dan ook niet aan de orde.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat aan één of meerdere van onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Grenswaarden

De jaargemiddelde grenswaarde (jaarnorm) waaraan voldaan moet worden, is voor de volgende stoffen als volgt:

* stikstofdioxide (NO2): 40 mg/m3;

* fijn stof (PM10): 40 mg/m3;

* fijnere fractie van fijn stof (PM2,5): 25 mg/m3

Voor elementair koolstof (EC) is geen grenswaarde vastgesteld.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor het onderhavige bestemmingsplan is de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage d.d. 18 januari 2019, opgesteld door SPAWNP ingenieurs en opgenomen in Bijlage 12 Akoestisch onderzoek en onderzoek luchtkwaliteit van deze toelichting, is het resultaat van dit onderzoek beschreven. De in het onderzoek betrokken weg is de Elspeterweg.

Uit het onderzoek volgt dat zowel in de situatie zonder als in de situatie na planrealisatie, de berekende concentraties ten gevolge van het (extra) verkeer op de Elspeterweg (N310) ruim lager zijn dan de grenswaarden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0009.png"

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein.

Verder wordt nieuwvestiging van risicobedrijven in dit plan niet toegestaan.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Transport gevaarlijke stoffen op wegen

De provincie Gelderland heeft onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op provinciale wegen. De Elspeterweg (N310) betreft een provinciale weg. Bedoeld onderzoek heeft uitgewezen dat de externe veiligheid van de Elspeterweg geen beperking oplevert voor nieuwe ontwikkelingen nabij deze weg.

Belemmeringenstrook gastransportleidingen

Rond ondergrondse gastransportleidingen wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 4 meter aan weerszijde van de leiding. Deze strook is primair bedoeld voor beheer en onderhoud van de gasleiding. Hiervan is in het plangebied geen sprake.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.

5.1.8 Milieueffectrapportage - Besluit milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De ontwikkeling van het bedrijventerrein is een activiteit is zoals omschreven in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit mer (stedelijke ontwikkeling D.11.2/oprichten of uitbreiden industrieterrein D.11.3). Zowel D.11.2 als ook D.11.3 wijzen onder meer een wijzigingsplan ex artikel 3.6 Wro hiervoor aan. De drempelwaarden van kolom 2 worden evenwel niet overschreden. Hierdoor is geen rechtstreekse mer-beoordeling of planMER nodig vanuit deze activiteiten. Wel is een vormvrije mer-beoordeling verplicht. Deze is namelijk sinds 2017 voor ieder plan verplicht als het een activiteit betreft die op de C- of D-lijst staat (en waarbij geen sprake is van een rechtreekse m.e.r.-plicht). Centraal staat de vraag of de activiteit daadwerkelijk geen milieugevolgen kan hebben.

Omdat het een plan van een externe partij betreft is een aanmeldnotitie aangeleverd.

De aanmeldnotitie is ter goedkeuring ingediend bij Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ). Deze geeft geen aanleiding tot verder onderzoek. Uitgesloten kan worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling in de vorm van een milieueffectrapportage uit te voeren. Hiertoe is een Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling genomen. Dit besluit, inclusief de daaraan ten grondslag gelegde stukken (zoals bovengenoemde aanmeldnotitie) is opgenomen als bijlage bij deze toelichting, zie Bijlage 8 Besluit vormvije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied en is circa 2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

De gemeente Apeldoorn heeft verschillende peilbuizen in beheer waarin de grondwaterstanden 2-wekelijks worden opgenomen. In de omgeving van het plangebied zijn 2 peilbuizen geraadpleegd. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt op ca.

30 mNAP. Het maaiveldniveau van de Elspeterweg (ten oosten van het plangebied) ligt op ca. 33.60 – 34.00 m + NAP. Op basis hiervan wordt verwacht dat de grondwaterstanden geen belemmering vormen voor de geplande bouwactiviteiten. Ook betekent dit dat infiltratie van hemelwater waarschijnlijk goed mogelijk is, een en ander afhankelijk van de bodemopbouw.

Bovenstaande grondwaterstanden zijn indicatief en afkomstig van peilbuizen gelegen buiten het plangebied. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor het uitvoeren van een gedegen en op de projectlocatie toegespitst geohydrologisch ondezoek.

Eventuele kelders onder grondwaterniveau dienen waterdicht te worden uitgevoerd. Eventuele tijdelijke grondwaterstandsverlagende maatregelen tijdens de bouw dienen afgestemd te worden met de gemeente en de provincie. De provincie is het bevoegd gezag voor het verlenen van onttrekkingsvergunningen in het kader van de Grondwaterwet.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

  • 1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

Over de waterberging zijn verdere concrete afspraken gemaakt. Hiertoe is de notitie Waterhuishouding opgesteld, welke in onderstaande paragraaf zal worden beschreven.

5.3 Notitie waterhuishouding

Het aspect waterhuishouding is door adviesbureau DeSlijpkruik verder uitgewerkt in de opgestelde notitie Waterhuishoudig (Bijlage 9 Notitie Waterhuishouding bij deze toelichting). . Er geldt voor wat betreft het beleid een bergingseis van 36 mm/m², deze norm is gelijk aan de normen van Waterschap Vallei en Veluwe. Op basis van het landschappelijk inrichtingsplan is een terreininrichting opgesteld en dit is gebruikt om de normen te berekenen. In onderstaande tabel is opgenomen welke oppervlaktes er in het gebied aanwezig zijn

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1020-vas2_0010.png"

De berging vindt plaats door middel van wadi's, via infiltratie onder de rijbanen en infiltratie op de uit te geven kavels.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Wettelijk kader en beleid
5.4.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.4.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

5.4.1.3 Provinciaal beleid en regelgeving

Omgevingsverordening Gelderland - Nationaal Landschap

In de Omgevingsverordening Gelderland is vormgegeven aan de bescherming van de Nationale Landschappen zoals aangewezen door het Rijk. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Soortenbescherming

Quicscan Flora en Fauna

Op 26 februari 2019 is door Inventarium een quick scan Flora en Fauna opgesteld, opgenomen in Bijlage 13 Quickscan Floa en Fauna bij deze toelichting.

In het kader van het te verrichten onderzoek, is veldonderzoek en bureauonderzoek verricht. De data en waarnemingen zijn geanalyseerd.

Flora

Het grasland en het perceel met mais is onderzocht op inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Bijzonder aandacht is besteed aan de randen van het perceel. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Ook de geraadpleegde databanken geven geen aanwijzingen naar beschermde soorten. Daarnaast is ook het campingperceel onderzocht, met bijzondere aandacht voor de bosrand. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen, noch mogelijke groeiplaatsen.

Fauna

  • Vogels

De aanwezige schuur biedt geen toegang voor vogels, ook niet onder de golfplaten. Verder zijn er geen (jaarrond beschermde) nesten of sporen van nesten aangetroffen in het plangebied. Wel zijn er vogels aanwezig binnen het plangebied. Er kunnen diverse vogels uit categorie 5 worden verwacht Ook kan het voorkomen van vogels als genoemd in de verdragen van Bonn en Bern niet worden uitgesloten. Deze soorten vallen onder het beschermingsregime va de Vogelrichtlijn en van de Habitatrichtlijn. Zij mogen niet opzettelijk worden verstoord, ongeacht hun staat van instandhouding

Specifiek ten aanzien van de huismus is geconstateerd dat er diverse huismussen zijn geconstateerd op het dak van de woning. De aanwezigheid van voedel, drinkwater en groenbljvende struiken maken de planlocatie geschikt. Daarom is geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren naar nestlocatie van de huismus. Dit heeft plaatsgevonden, de resultaten hiervan worden hierna beschreven.

De meeste vogels broeden tussen half maart en half augustus. Alle broedende vogels zijn te allen tijde beschermd.

  • Vleermuizen

Het leefgebied van beschermde vleermuizen bestaat uit een drietal componenten te weten verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. Het plangebied is geschikt als fourageergebied en als verblijfsplaats voor gebouw bewonende soorten. Boombewonende soorten hoeven niet te wordne becshouwd omdat de voor vleermuizen reevante bomen intact blijven.

Lijnvormige elementen blijven ongewijzigd waardoor hetzelfde geldt voor vliegroutes van vleermuizen. Verder zijn in opstallen geen vleermuizen aangetroffen. De woning heeft echter wel potentie voor kraam- en zomerverblijven. Om vast te stellen of de wonig hiervoor daadwerkelijk een finctie vervult, is nader onderzoek noodzakelijk. Dit is ook verricht, de resultaten hiervan worden hierna beschreven.

  • Soorten van Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn.

Er zijn geen verblijfspaatsenof sporen van overige zoogdieren zoals genoemd in de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen.

  • Bever en otter

Er zijn geen sporen van de bever of de otter aangetroffen, noch is het gebied voor deze soorten een geschikte habitat. Hiermee kan het voorkomen van deze soorten redelijkerwijs worden uitgesloten.

  • Hamster, hazelmuis en noordse woelmuis

Het leefgebied van deze soorten bevindt zich in andere delen van het land. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Slaapmuizen

Het leefgebied van deze soorten bevindt zich in andere delen van het land. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Ware muizen

Het leefgebied van de grote bosmuis bevindt zich in andere delen van het land. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied. De overige ware muizen zijn vrijgesteld van de Wet natuurbescherming.

  • Spitsmuizen

Het leefgebied van de veldmuis bevindt zich in andere delen van het land. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied. Voor de waterspitsmuis is het plangebied ongeschikt. De overige spitsmuizen zijn vrijgesteld van de Wet natuurbescherming.

  • Woelmuizen

Het leefgebied van de molmuis bevindt zich in andere delen van het land. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied. De overige woelmuizen zijn vrijgesteld van de Wet natuurbescherming.

  • Eekhoorn

Er zijn geen nesten of knaagsporen van de eekhoorn aangetroffen. Het plangebied vertoont geen essentiële functie voor de eekhoorn. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Haasachtigen, egel en vos

Deze soorten zijn vrijgesteld van de Wet natuurbescherming

  • Marterachtigen

Er zijn geen sporen van marterachtigen aangetroffen. De bunzing. hermelijn en wezel zijn vrijgesteld van de Wet natuurbescherming. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Overige zoogdieren

In het plangebied komen geen overige zoogdieren voor. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Reptielen en amfibieën

Het plangebied ligt niet binnen het bereik van beschermde reptielen en amfibiën. Diverse soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de Wet natuurbescherming. Er zijn wel verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied, echter het plangebied biedt geen geschikt habitat voor beschermde soorten.

  • Vissen

In het plangebied zijn geen onder het beschermingsregime voorkomende vissen te verwachten. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Vlinders en libellen

Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de beschermde soorten. Daarom kunnen deze worden uitgesloten. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Overige ongewervelden

Het leefgebied/versperidingsgebied van de diverse overige ongewervelden bevindt zich in andere delen van het land dan wel niet in het land. Er zijn geen verspreidingsgegevens bekend nabij het plangebied.

  • Vliegend hert

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van het kerngebied van het vliegend hert. Grenzend aan het plangebied bevindt zich een mogelijke biotoop. Deze blijft intact en zal dus geen invloed hebben op het leefgebied dan wel de gunstige staat van instandhouding van het vliegend hert.

Houtwallen

In het plangebied zijn houtopstanden aanwezig. Deze zijn gelegen binnen de bebouwde kom houtopstanden. Zij vallen daarom niet onder het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming.

  • Nader vleermuizenonderzoek

Door Inventarium Flora en Fauna is naar aanleiding van de aanbevelingen in de verrichte Quickscan, nader onderzoek verricht naar de mogelijke functie van de gebouwen en opstallen voor vleermuizen. Gebleken is dat het zeer onwaarschijnlijknis dat het gebouw en de opstallen dienen als vaste rust - en verblijfplaats van gebouwbewonenden vleermuissoorten. De waargenomen exemplaren gebruiken het plangebied als jacht- en fourageergebied. Met de beoogde ontwikkeling gaan echter geen gebruiksfuncties (lijnelementen/bosrand) verloren. Conclusie is dat overtreding van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is.

Aangehaald onderzoek is als Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek aan deze toelichting toegevoegd.

  • Nader huismussenonderzoek

Door Inventarium Flora en Fauna is naar aanleiding van de aanbevelingen in de verrichte Quickscan, nader onderzoek verricht naar mogelijke negatieve effecten voor de huismus.

Bij het onderzoek zijn geen huismussen aangetroffen. Het plangebied s niet functioneel in gebruik als nestlocatie dan wel als leefgebied. Er zijn dan ook geen schadelijke effecten voor de functionaliteit van leefgebied geconstateerd en er is geen effect op de gunstige staat van instandhouding. Het treffen van maatregelen is daardoor niet noodzakelijk en een ontheffing is niet aan de orde.

Aangehaald onderzoek is als Bijlage 5 Huismussenonderzoek aan deze toelichting toegevoegd.

Conclusie soortenbescherming

Er zullen geen negatieve effecten optreden voor de soorten in het plangebied. Wel dient afhankelijk van het tijdstip waarop de werkzaamheden worden verricht rekening te worden gehouden met broedende vogels. Vogels die broeden mogen niet verstoord worden. Het broedseizoen loop globaal van half maart tot half juli.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het Natura-2000 gebied de Veluwe. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied.

  • Onderzoek effecten op doelsoorten, habitatrichtlijnsoorten en andere soorten

Om te bepalen of de voorgenomen activiteiten effect hebben op het natuurgebied met haar doelsoorten en habitatrichtlijnsoorten is door adviesbureau De Slijpkruik een Voortoets Natura2000 verricht (zie Bijlage 3 Voortoets Natura 2000 bij deze toelichting). Daarin is geconstateerd dat mogelijke verstoring van de meervleermuis door licht dient te worden voorkomen. Verder zijn overige habitatrichtlijnsoorten en doelsoorten zoals de nachtzwaluw en andere broedvogels, aangewezen als gevoleig voor lichtverstoring. Niet alleen de doelsoorten van het natuurgebied maar ook algemenere soorten zijn gevoelig voor lichtverstoring. Dit betreft soorten zoals de egel, nachtvlinders en marterachtigen. Vanuit de zorgplicht is het noodzakelijk om lichtverstoring op deze soorten zoveel mogelijk te voorkomen.

Om lichtverstoring op de aanwezige fauna te voorkomen zal tijdens de werkzaamheden lichtverstoring moeten worden voorkomen. Verder is het noodzakelijk om met de nieuwe inrichting rekening te houden met kunstmatige lichtbronnen. De intensiviteit en stralingsrichting van buitenlampen moet zodanig zijn dat er geen verstoring van strooilicht plaatsvindt. Om na te gaan op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven, is eveneens door adviesbureau De Slijpkruik een notitie opgesteld (Bijlage 4 Notitie verlichting bij deze toelichting). Vervolgens zijn in het Inpassingsplan noodzakelijke maatregelen ter voorkoming van lichtverstoring verwerkt. Inrichting en instandhouding conform het inpassingsplan is in de planregels geborgd (zie Bijlage 1 Inpassingsplan bij de regels).

  • Onderzoek naar stikstofdepositie

Door Kubiek Ruimtelijke Plannen is onderzoek verricht naar mogelijke significante negatieve effecten voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Significante effecten kunnen optreden wanneer sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Daartoe is de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden berekend. Zowel de depositie tijdens de aanleg- en bouwfase als in de gebruiksfase zijn berekend. Ook is de stiksofdepositie in de referentiesituatie berekend, de huidige situatie. Deze is in de referentiesituatie 21,61 mol/ha/jaar en komt voort uit gebruik van de camping, de landbouwgrond incl bemesting, en de oude vrijstaande woning.

Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat de tweede fase van van Bedrijventerrein Elspeterweg in de realisatiefase a leidt tot een overschrijding van kritische depositiewaarden. Deze overschrijding is tijdelijk (maximaal 10 maanden) en zeker niet hoger dan bij conituering van de huidige situatie (camping, landbouwgrond incl bemesting, oude vrijstaande woning). De positieve effecten wegen zwaarder dan de tijdelijke depositie. Daarbij is van belang, dat per 1 juli 2021 de partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht binnen de realisatiefase van een project binnen de bouwsector in is gegaan. Dit betreft een vrijstelling op basis van de Wet Stikstofreductie en natuurverbetering en zal conform artikel 2.9a Wnb zijn. Tijdelijke stikstofemissies in de fase van bouw, sloop en aanleg zijn hiermee vrij van een natuurvergunningplicht. Omdat de realisatiefase van het onderhavig initiatief tijdelijk van aard is, zal deze onder de partiële vrijstelling vallen.

Daarnaast is de depositie in de gebruiksfase berekend. Hierbij geldt als uitgangspunt dat dat het gebruik van de gronden als bedrijfsterrein uitsluitend is toegestaan indien de gezamenlijke bedrijfsemissie aan NOx niet meer bedraagt dan 70 kg per netto uitgeefbare hectare. Dit is een realistisch uitgangspunt en aldus in de planregels geborgd. Voor de gebruiksfase is geconstateerd dat er een stikstoftoename zal plaatsvinden van 0,40 mol/ha/jaar. Dit betekent een afname ten opzichte van de de huidige situatie waarin sprake is van een depositie van 21,61 mol/ha/jaar.

In beginsel kan in het kader van de ecologische analyse een rekening worden gehouden met de positieve Natura 2000-effecten van het voornemen. Het verdwijnen van dit bestaande gebruik dat NOx emissies veroorzaakt is het rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolg van de ontwikkeling van Fase 2 van Bedrijventerrein Elspeterweg. Gebleken is, dat continuering van het gebruik een negatiever effect geeft dan de voorgenomen ontwikkeling. Per saldo is dus sprake van een positief resultaat. Rekening houdend met de rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolgen van het plan kunnen significante gevolgen door stikstof op voorhand worden uitgesloten.

Het verrichte onderzoek is als Bijlage 7 Onderzoek stikstofdepositie aan deze toelichting toegevoegd.

Conclusie gebiedsbescherming

Er treden geen negatieve significante effecten op ten aanzien van het Natura 2000gebied Veluwe. Daartoe is wel noodzakelijk dat verstorende verlichting langs het Natura2000gebied wordt voorkomen. Ook mag de bedrijfsemissie niet meer bedragen dan 70 kg per netto hectare. Beide voorwaarden worden in de planregels geborgd.

Nationaal landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van de het Nationale Landschap Veluwe. Nederland telt 20 nationale landschappen. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. Ook zijn samenhang, toegankelijkheid en beleefbaarheid belangrijke kernbegrippen. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden en worden versterkt.

Specifieke indicatoren voor de kernkwaliteiten van de Veluwe zijn:

1. Historische landschapselementen: Groot, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden;

2. Schaalcontrasten: van zeer open naar besloten.

  • Historische landschapselementen

Binnen het grote aaneengesloten bosgebied liggen nog actieve stuifzanden (Kootwijkerzand, Hoge Veluwe), grote en kleine heidegebieden en enkele landbouwenclaves. Inmiddels is een (groot) deel bebost. De actieve stuifzanden en heidegebieden zijn overblijfselen van het uitgestrekte open landschap van voor deze bebossing. Het plangebied maakt in de huidige en toekomstige situatie ruimtelijk en functioneel deel uit van een agrarische enclave: het gebied is gecultiveerd ten behoeve van wonen, werken, landbouw en veeteelt. Het plangebied ligt aan de noordoostelijke rand van deze enclave. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een groot bosperceel met een recreatieve functie, aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een doorgaande weg en ten oosten daarvan een gesloten bosperceel. In de directe omgeving bevinden zich dus geen actieve stuifzanden of heidegebieden. Wel is er sprake van bospercelen. Deze blijven onaangetast. De eventuele effecten van de ontwikkeling op deze gebieden is onderzocht. Er blijkt geen sprake te zijn van negatieve beïnvloeding. De overgang van het bedrijventerrein naar de omliggende percelen is zorgvuldig ingepast.

  • Schaalcontrasten

In Nationaal Landschap Veluwe komen grote schaalcontrasten voor. Het grote aaneengesloten bosgebied is besloten. De heiden, stuifzanden (en de IJsselmeerkust en het kommengebied in het IJsseldal) zijn open. Langs de IJsselmeerkust en de IJssel is het landschap zeer open. Met uitzondering van heiden en stuifzanden zijn deze gebieden door de Provincie Gelderland in het Streekplan aangeduid als waardevolle open gebieden. In deze gebieden valt ongeveer driekwart van het gebied in de klasse (zeer) open gebied. De overige randgebieden en de landbouwenclaves zijn (vrij) kleinschalig. De planlocatie valt ook onder deze relatieve kleinschaligheid. Het bestaande contrast tussen het besloten bos (zie onder 1) en de agrarische enclave blijft in tact. Er is geen sprake van aantasting van het besloten deel of bebossing van het open deel. In die zin wijzigt de situatie van de agrarische enclave niet noemenswaardig.

  • Verbinding en doorrzicht

Het bestaande lint (Elspeterweg) verbindt de verschillende schalen van het landschap. Het lint loopt vanuit de dorpskern langs de bosgebieden en zo richting de rand van de Veluwe. Langs dit lint staat bebouwing. Deze bebouwing wordt - naarmate de afstand tot de dorpskern toeneemt - meer open. Daarmee wordt de zichtbaarheid van het achterliggende landschap groter naarmate de afstand tot de dorpskern toeneemt. In voorliggend bestemmingsplan is dit onderscheidende karakter ook voor de toekomst gegarandeerd. Zo zijn er voor de bedrijven die direct grenzen aan de Elspeterweg een aantal specifieke regels opgenomen. De bebouwing heeft een kleinere schaal en is voorzien van een kap. Daarmee voegt het zich in het bestaande lint. Om het doorzicht naar de andere achterliggende landschapstypen te handhaven is in het bestemmingsplan vastgelegd dat de onderlinge afstand tussen de bebouwing minimaal 10 meter bedraagt. Ook is de maximale breedte van de bebouwing vastgelegd. Tevens is vastgelegd dat aan de zijde van de Elspeterweg niet mag worden geparkeerd voor de voorgevel en tussen de bebouwing geen buitenopslag is toegestaan. Deze set aan regels garandeert het doorzicht tussen de lintbebouwing door.

Conclusie Nationaal Landschap

Er vindt geen aantasting plaats van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Veluwe.

5.5 Duurzame verstedelijking

5.5.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

Door Kubiek, Ruimtelijke Plannen is op 9 juli 2018 een onderzoek gedaan naar de 2e fase van het bedrijventerrein. Dit ondezoek is als Bijlage 1 Memo behoefte bedrijfsterrein aan deze toelichting toegevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat er potentieel interesse is voor meer dan 2 hectare bedrijfslocaties in Uddel. Het betreft hier uitsluitend lokale ondernemers. Alternatieve beschikbare locaties zijn slechts beperkt beschikbaar; bouwgrond ten behoeve van bedrijfslocaties is er binnen een straal van 10 km niet. Binnen een straal van 10 rondom Uddel worden op dit moment slechts 6 bedrijfslocaties te koop of te huur aangeboden die om verschillende redenen niet geschikt zijn om de lokale ondernemers te faciliteren. Er is dan ook voldoende behoefte. Er is in zeer beperkte mate sprake dat dit bedrijventerrein concurrerend werkt voor de beschikbare bedrijfslocaties in de directe omgeving. Met dit plan kan werkgelegenheid worden behouden en dit komt ten goede aan de leefbaarheid van het dorp en dit is zoals ook in de structuurvisie Uddel, een dorp met toekomst is omschreven, waardevol. Het gaat dan ook om een lokale vraag die niet elders kan worden ingevuld.

Het bovenstaande is betrokken in de regionale afstemming die plaats heeft gehad in het kader van de inpassing van de realisatie van het bedrijventerrein in het Regionaal Programma Werklocaties. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.4 van deze toelichting.

5.6 Archeologie

5.6.1 Beleid
5.6.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd. De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsvverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.6.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem dieper dan 35 cm verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

Categorisering plangebied

Op de archeologische beleidskaart 2015 staat voor het plangebied een lage archeologische verwachting aangegeven (categorie 5: Zones met een lage archeologische verwachting). Er zal dieper dan 35 cm worden gegraven, en ook betreft dit een oppervlakte van meer dan 2500 m2. daarom is een archeologisch vooronderzoek nodig.

5.6.2 Onderzoeksresultaten

In maart 2019 is door Transect B.V. een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten uit het bureau- en verkennend booronderzoek (Bijlage 14 Archeologisch onderzoek plus selectiebesluit, bij deze toelichting) geven aanleiding deze archeologische verwachting bij te stellen naar een middelhoge waarde voor archeologische resten uit de perioden Bronstijd - Late Middeleeuwen. Archeologisch vervolgonderzoek is noodzakelijk. In het voorliggende geval is de geijkte methode hiervoor een proefsleuvenonderzoek met 10% dekkingsgraad, waarvoor een Programma van Eisen opgesteld moet worden. Het bevoegd gezag heeft hierop een selectiebesluit genomen. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek zal de bevoegde overheid te zijner tijd opnieuw een selectiebesluit gaan nemen. In de planregels en in de verbeelding wordt dit afgedekt door het opnemen van de aanduiding 'hoge archeologische verwachtingswaarde' op de verbeelding, met een bijbehorende nadere onderzoeksplicht daaraan gekoppeld in de planregels. Hieraan moet bij het verlenen van omgevingsvergunning worden voldaan.

5.7 Cultuurhistorie

5.7.1 Wettelijk kader en beleid
5.7.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.7.1.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.7.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-Cultuur staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

Categorisering plangebied

Het plangebied is op de cultuurhistorische beleidskaart aangemerkt als een gebied met een lage attentiewaarde.

5.7.2 Onderzoeksresultaten
5.7.2.1 Cultuurhistorische analyse

In de Cultuurhistorische Analyse (CHA) van de Agrarische Enclave uit 2010 is de Elspeterweg gewaardeerd als structuur van middelhoge waarde. het landschap van het plangebied en de naaste omgeving is een jonge heideontginning uit de eerste helft van de 20e eeuw.

Naast de Elspeterweg 78 (karakteristiek pand) en hebben ook de andere kleine villa's met rieten kappen cultuurhistorische waarde. Dit met name in hun samenhang als voormalig landgoedje van Van Delden met vakantiewoningen. Onder meer vanuit deze optiek is een goede landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein noodzakelijk.

5.7.2.2 Monumenten

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen.In het plangebied bevinden zich geen monumenten of kandidaat-monumenten.

5.7.2.3 Karakteristieke panden

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.

In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden.

5.8 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. De locatie is in bezit van de initiatiefnemer en uit Bijlage 1 Memo behoefte bedrijfsterrein blijkt dat er in de omgeving voldoende behoefte is aan bedrijfskavels met de locatiekenmerken zoals omschreven in hoofdstuk 4.

Door de initiatiefnemer is een exploitatieopzet aangeleverd met daarin een overzicht van de zich voordoende kosten en opbrengsten bij de voorbereiding en het in exploitatie nemen van het bedrijventerrein. Hieronder is van de exploitatieopzet een samenvatting gegeven. De opzet is beoordeeld en de conclusie daarvan is dat het een reëel beeld geeft van de kosten en opbrengsten en de gehanteerde uitgangspunten voldoende reëel zijn. Gelet hierop en gelet op de aangetoonde behoefte aan bedrijfskavels kan worden gesteld dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in het geding is.

Verder is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor rekening komen van de initiatiefnemer. Naast het kostenverhaal zijn in deze overeenkomst afspraken vastgelegd over zaken als een eventuele overdracht van toekomstig openbaar gebied aan de gemeente, de aanleg en het beheer van de groenstroken en locatie-eisen t.a.v. het bouwrijp maken van het plangebied. Alle met dit wijzigingsplan samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Dit wijzigingsplan heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente.

Het betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Met het afsluiten van een anterieure overeenkomst voor vaststelling zijn de te verhalen kosten echter anderszins verzekerd. Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13 lid 1 Wro is niet noodzakelijk en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13 lid 2 is eveneens niet noodzakelijk. Hierdoor is er geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Agrarische Enclave wijziging 7 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bedrijventerrein

Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 t/m 3.2. Door middel van aanduidingen is aangegeven welke milieucategorieën zijn toegestaan. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn uitgesloten. Daarnaast zijn ontsluitingen in de vorm van paden, wegen alsmede groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen toegestaan. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, net als detailhandel in de vorm van postorderactiviteiten en/of verkoop via internet en detailhandel in auto’s, motoren, boten, caravans en machinerieën ten behoeve van bedrijven.

Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels worden ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.

Het maximale oppervlak per bedrijfskavel is middels een specifieke gebruiksregel gemaximeerd op 3.500 m2. De gedachte hierachter is dat bedrijven met een grotere ruimtevraag moeten uitwijken naar een regionaal bedrijventerrein. Het bedrijventerrein is namelijk specifiek bedoeld voor lokale bedrijven uit de Agrarische Enclave. Dit ook in aansluiting op hetgeen in de provinciale omgevingsverordening ten aanzien van het verschil tussen lokale en regionale bedrijventerreinen is gesteld.

De onderlinge afstanden tussen de gebouwen/overkappingen zal minimaal 5 m te bedragen. Hiertoe is een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 2,5 m voorgeschreven. Daarnaast kunnen gebouwen aaneengebouwd worden, in welk geval deze voorgeschreven afstand niet van toepassing is. Langs de Elspeterweg geldt een grotere onderlinge afstand van 10 m (tweemaal 5 m tot de zijdelingse perceelsgrens), en hier geldt geen uitzondering voor aaneengebouwde gebouwen. Dit vloeit voort uit de keuze voor een ruimere bebouwingsritmiek langs de Elspeterweg, ten behoeve van een goede, aansluitende ruimtelijke inpassing. Langs de Elspeterweg is om dezelfde redenen een kap voorgeschreven.

Binnen de aangegeven geurzone mogen geen geurgevoelige functies worden uitgeoefend. Opslag of het stallen van vrachtwagens kan ter plekke plaatsvinden, de regelmatige en langdurende aanwezigheid van werknemers echter niet.

In de specifieke gebruiksregels is een koppeling gemaakt naar het inpassingsplan, dat aan de planregels is gekoppeld. Om de gronden conform de bestemming te mogen gebruiken en de gebouwen in stand te mogen houden, is het noodzakelijk om blijvend te voldoen aan het inpassingsplan. Dit inpassingsplan bevat diverse maatregelen, onder meer voor wat betreft landschappelijke inpassing, waterberging, aanleg keerwal en verlichtingsmaatregelen (ter beschreming van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied). Hier kan pas vanaf worden geweken als dezelfde mate van inpassing is geborgd en als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied daardoor niet worden geschaad. Ook is de aanleg van een 1 m brede beplantingsstrook/haag angs de re realiseren ontsluitingsweg van het bedrijventerrein geborgd.

Om een impuls te geven aan de duurzaamheidsambities is opgenomen dat ieder bedrijf dient te voorzien in zonnepanelen op het dak, ten behoeve van eigen energie dan wel van het bedrijfsterrein. Ook dient ieder bedrijf een bijdrage te leveren aan de groene invulling van het terrein, en wel in de vorm van 3% groene inrichting per kavel.

Verder is de gezamenlijke NOxemissie begrensd tot 70 kg netto per hectare, ter voorkoming van een toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied.

Groen - landschapselement

Deze bestemming betreft structureel groen in het plangebied. Hiermee wordt expliciet de groene inpassing en afscherming naar het naastgelegen perceel beoogd. De bestemming is bedoeld voor groen en voor voorzieningen voor de waterhuishouding. Om hier invulling aan te geven is ook binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de aanleg en instandhouding van de beplanting zoals opgenomen in het Inpassingsplan verplicht. Wanneer niet aan de voorwaardelijke verplichting wordt voldaan, is het gebruik van de gronden binnen de bestemming bedrijventerrein als zodanig niet toegestaan. Hiertegen kan handhavend worden opgetreden.

Binnen de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten met een maximale bouwhoogte van 1 meter. Deze bouwwerken moeten dan uiteraard wel ten dienste staan van het gebruik dat binnen de bestemmingen zijn toegestaan.



Zone hoge archeologische verwachtingswaarde

Gelet op de resultaten van het archeologisch onderzoek zijn de gronden aangeduid als 'zone hoge archeologische verwachtingswaarde'. Voor beide bestemmingen geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (hoog) respectievelijk 100 m2 (middelhoog) tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt in beide bestemmingen dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit wijzigingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit wijzigingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het voorlaatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Tenslotte is aangegeven dat ter plaatse van de bestemming Groen-Landschapselement geen reclame-uitingen en verwizingsborden zijn toegestaan.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.1.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

Artikel 8 'zone hoge archeologische verwachtingswaarde' regelt de bescherming van eventuele archeologische waarden die in het gebied aanwezig kunnen zijn. Dit volgt uit de resultaten van het verrichte onderzoek tot nu toe. Samengevat is bij werkzaamheden dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² in beginsel nader onderzoek nodig en is voor deze werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Als verstoring dreigt, kunnen nadere voorwaarden in de vereiste omgevingsvergunning worden opgenomen. Besloten is om deze onderzoeksplicht te koppelen aan de toekomstige werkzaamheden zodat dit te zijner tijd, bij de realisatie en inrichting van het bedrijfsterrein, gecombineerd kan plaatsvinden.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 7 in lid een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 9 is in lid 9.2 de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.

De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.

6.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Het voornemen om over te gaan tot ontwikkeling van de 2e fase van het bedrijfsterrein Elspeterweg, alsmede de beoogde invulling daarvan, is door initiatiefnemer voorgelegd aan omwonenden. Dit heeft schriftelijk plaatsgevonden in verband met de situatie ten aanzien van de verspreiding van COVID-19. Dit heeft geleid tot afspraken tussen initatiefnemer en een omwonende ter bevordering van zijn privacy.

Initiatiefnemer heeft hiervan een verslag opgesteld. Dit verslag is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland. De overlegpunten hebben zich toegespitst op drie aspecten:

  • a. Regionaal Programma Werklocaties

In zijn oorspronkelijke vorm was de 2e fase van het bedrijventerrein in Uddel, waar het voorliggende plan betrekking op heeft, in het RPW opgenomen als zachte planvoorraad. Het is noodzakelijk dat de opname als harde vooraard ook in de Actualisatie van het RPW blijft voortbestaan. Op 9 februari 2021 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland op verzoek van de regio de benodigde programmatische ruimte herbevestigd, hetgeen betekent dat dit terrein als harde voorraad blijft aangemerkt.

Aanvullend op de eerdere afspraken heeft de regio ook afspraken gemaakt hoe om te gaan met de bestaande bedrijventerrein en ook de nieuwe. In het voorliggende verband zijn daarbij de afspraken rondom duurzaamheid en klimaatadaptatie van belang. Van provincie is nadere aandacht gevraagd voor dit actuele onderwerp. Hiertoe heeft een nadere check en onderbouwing plaatsgehad op de verhouding groen/water versus verhard oppervlak. Dit heeft geleid tot een aanscherping van de planregels in die zin dat een percentage van 3% groen per kavel verplicht is. Ook is groen nader aangegeven op de verbeelding. Daarnaast is opgenomen dat elk bedrijf dient te voorzien in zonnepanelen op het dak.

  • b. Stikstof

In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan is het aspect stikstof besproken met de provincie. De uitvoerbaarheid wordt in de plantoelchting gemotiveerd en in de planregels waar nodig geborgd. De betekeningen zijn gactualiseerd op basis van het meest recente Aerius programma.

c. Toets ecologische onderzoeken

Door de provincie is nagegaan of de ecologische onderzoeken voor advies zijn voorgelegd aan de omgevingsdienst. Dit is het geval en de omgevingsdienst heeft inmiddels ook een besluit vromvrije m.e.r. genomen. In dat besluit is aangegeven dat gelet op de onderzoeksresultaten geen m.e.r.verplichting bestaat, hetgeen betekent dat geen significante effecten voor natuur en milieu worden verwacht.