direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Condorweg 10-16
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1086-vas1

Ruimtelijke onderbouwing

Condorweg 10-16, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

Op het perceel Condorweg 10-16 is een gebouw aanwezig waarin een voormalige HTS autotechniek was gevestigd. Dit gebouw is al een tijdje niet meer in gebruik. Op 22 maart 2023 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor transformatie van het gebouw naar een woongebouw met 20 appartementen. De aangevraagde omgevingsvergunning heeft kenmerk: D23-031389-7678335.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0001.png"

Afbeelding: locatie HTS-gebouw (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0002.png"

Afbeelding: voorgevelaanzicht Condorweg 10 - 16 (bron: www.maps.google.nl)

1.1.1 Geldend bestemmingsplan

Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Kanaalzone-Zuid - Kayersmolen'. Dit bestemmingsplan is op 17 februari 2017 onherroepelijk geworden.
Het perceel heeft de bestemming 'Gemengd - 5', artikel 10 van de bij het bestemmingsplan behorende regels. Op gronden met deze bestemming zijn kantoren en/of zakelijkde dienstverlening, bedrijfsactiviteiten in de categoriën 1 en 2, van de bij het bestemmingsplan behorende bedrijvenlijst, detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit en tuinen en/of erven toegestaan.
Op basis van de bestemming 'Gemengd - 5' is het wonen op het perceel niet toegestaan.

1.1.2 Gebiedsvisie Kayersmolen Noord

De transformatie van het HTS-gebouw maakt onderdeel uit van een omvangrijkere transformatie. Het perceel ligt in het gebied 'Kayersmolen-Noord'. In dit gebied bevinden zich hoofdzakelijk bedrijven.

Het gebied wordt getransformeerd naar een woongebied. Voor de transformatie is een gebiedsvisie opgesteld. Die gebiedsvisie is op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor het gebied wordt tevens een bestemmingsplan opgesteld. De voorgenomen transformatie van het HTS-gebouw wordt in het bestemmingsplan opgenomen.

Op 12 oktober 2023 is door de gemeenteraad het stedenbouwkundig plan voor de transformatie van het gebied vastgesteld. Op onderstaande afbeelding een impressie van de transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0003.png"

Afbeelding: impressie transformatie Kayersmolen-Noord (bron: stedenbouwkundig plan Kayersmolen-Noord)

1.2 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

1.2.1 Categorieën van gevallen

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

Het project betreft het realiseren van 20 appartementen in een bestaand gebouw. Het bouwvolume wordt niet vergroot. Het parkeren ten behoeve van het wonen zal aan de achterzijde van het gebouw plaatsvinden.

Door vaststelling van de gebiedsvisie en het aantal te realiseren woningen minder dan 50 bedraagt, is op het project de 'Lijst van categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist' van toepassing.

Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag om te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. Op dit moment is de op 21 december 2022 vastgestelde geconsolideerde 'Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)' van toepassing.

De Omgevingsverordening bevat alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en bevat geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

2.2 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.


Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.


Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.


De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

2.3 Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn'

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.


Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.


Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied


Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).


Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Mobiliteit

De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.


Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.


Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:


Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.


Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.


Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).


Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0004.png"


Uitvoering Omgevingsvisie

Gebiedsprofielen

De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.

Afwegingsmatrix

Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.


Onderzoeken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.

Toets

In de Omgevingsvisie zijn gebiedsprofielen opgenomen. In die gebiedsprofielen wordt de ontwikkeling van een specifiek gebied nader uitgewerkt.

Het projectgebied ligt in het gebiedsprofiel 'Spoorzone centrum'. De spoorzone is uitstekend regionaal bereikbaar en 'de plek' voor het realiseren van onderwijs- en kennisinstellingen, ondernemingen, safety & security en overheid.

De nieuwe spoorzone krijgt een hoogwaarde uitstraling met een levendig woon-, werk- en onderwijsprogramma. Kayersmolen-Noord, het gebied waarin het projectgebied is gelegen, biedt een mix van grote en kleine bouwvolumes. Er is ruimte voor het realiseren van een groot aantal woningen. Het aanbod aan woningen zal bestaan uit o.a. studentenhuisvesting en starterswoningen.

Het project voorziet in realisering van 20 appartementen hoofdzakelijk in de categorieën middelduur (18 appartementen) en duur (2 appartementen).
Het voormalige HTS-gebouw heeft een beperkte cultuurhistorische waarde. Cultuurhistorische waarden zijn in de Omgevingsvisie het vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. Het respecteren van de cultuurhistorische waarde wordt gerealiseerd op basis van het principe 'behoud door ontwikkeling'.

Het project levert een bijdrage aan de doelstellingen die met de Omgevingsvisie zijn beoogd.

2.4 Volkshuisvestingskader 2023 - 2027

In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.

Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld.  Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.

Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:

  • de grote behoefte aan goedkope en betaalbare woningen;
  • demografische ontwikkelingen: de voortgaande vergrijzing en de groeiende behoefte aan zorg;
  • het belang van verduurzaming en CO2 neutraal bouwen;
  • zorgen voor een ongedeelde stad door te werken aan veerkrachtige wijken en dorpen.

Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:

  • 1. Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad

o Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;
o De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;
o Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen

  • 2. Veerkrachtige wijken en dorpen

o Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen
o Ontmoeten stimuleren
o Referentienormen voor voorzieningen
o Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan

  • 3. Woningvoorraad verduurzamen

o Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief
o Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad
o De transitievisie warmte zet de lijn uit:

- Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030)

- Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst

- Innoveren

  • 4. Wonen met zorg of ondersteuning

o Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren
o Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn
o Ruimte voor particuliere initiatieven
o Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.

Toets

Het projectgebied is gesitueerd in het plangebied 'Kayersmolen Noord'. 'Kayersmolen Noord' wordt getransfomeerd van gebied met bedrijven naar een woongebied. In totaal worden 470 woningen in 'Kayersmolen Noord' gerealiseerd. In 'Kayersmolen Noord' worden circa 35% sociale woningen, 40% betaalbare woningen en 25% dure woningen gebouwd.

Het aantal woning dat in het projectgebied wordt gerealiseerd bestaat uit 18 middeldure woningen en 2 dure woningen. Het te realiseren aantal woningen in het projectgebied maakt onderdeel uit van de woningbouwopgave voor 'Kayersmolen Noord'.

Het project is in overeenstemming met het volkshuisvestingskader 2023 - 2027.

2.5 Ladder duurzame verstedelijking

2.5.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

2.5.2 Onderzoeksresultaten

Op basis van vaste jurisprudentie van de Raad van State moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden toegepast bij het realiseren van ten minste 11 woningen. In het HTS-gebouw worden 20 appartementen gerealiseerd. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing.

Het HTS-gebouw is een bestaand gebouw dat zich bevindt op een bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein ligt in de directe nabijheid van de binnenstad van Apeldoorn. Rondom het bedrijventerrein is woon- en bedrijfsbebouwing aanwezig. Dit rechtvaardigt de conclusie dat het project in 'stedelijk gebied' wordt gerealiseerd.

De behoefte aan het aantal woningen is gelegen in het feit dat het inwonersaantal van Apeldoorn toeneemt. Door die toename is sprake van een behoefte aan woonruimte. Er is behoefte aan woningen in verschillende categorieën. Het project bestaat uit het realiseren van 18 middeldure appartementen en 2 dure appartementen. Het project levert een bijdrage aan de behoefte aan het aantal woningen in Apeldoorn.

Het project maakt onderdeel uit van de transformatie van Kayersmolen-Noord. Bij die transformatie zullen in eerste instantie circa 470 woningen in het gebied worden gerealiseerd. Dit project maakt onderdeel uit van dit aantal woningen.

2.6 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart en het Groenplan.

2.6.1 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
  • Wijkgroenstructuur
  • Boomrijke gebieden

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

2.6.2 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

2.6.3 Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0005.png"

Afbeelding 2: Kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

2.7 Verkeer en parkeren

2.7.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.7.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019, bijlage 13 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Wijziging Beleidsregel parkeren

Momenteel is een wijziging van de Beleidsregel parkeren in voorbereiding. De reden voor deze wijziging is dat het inwonertal van Apeldoorn zal toenemen. Met het oog op het toenemende aantal inwoners zal woningbouw nodig zijn. In Apeldoorn staan verschillende woningbouwprojecten 'op stapel'. Veel van deze woningbouwprojecten bestaan uit een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied. Transformaties binnen bestaand stedelijk gebied kennen fysieke grenzen en vragen om een een aangepast parkeerbeleid. Binnen stedelijk gebied is niet altijd voldoende ruimte beschikbaar voor het realsieren van voldoende parkeergelegenheid of parkeervoorzieningen. Binnen stedelijk gebied is het wenselijk om de parkeerdruk te minimaliseren. Dit kan worden bereikt door het introduceren van duurzame vormen van mobiliteit en het autoluw ontwikkelen van gebieden.

In de huidige beleidsregel parkeren is niet de mogelijkheid opgenomen om in een gebied rekening te houden met de mogelijkheid van duurzame vormen van mobiliteit. Ook ontbreekt in de beleidsregel de mogelijkheid tot het realiseren van autoluwe (woning)bouw. Door het introduceren van duurzame vormen van mobiliteit en autoluwe (woning)bouw is het mogelijk om bij een gebiedstransformatie te werken met lagere parkeernormen.

Raadsbesluit

Gelet op het vorenstaande heeft de gemeenteraad op 12 oktober 2023 besloten om voor het plangebied de parkeernormen voor de fiets en de auto te hanteren die gelden voor het 'Centrumgebied'. De toe te passen parkeernormen voor de fiets zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 1 en bijlage 2 van de Beleidsregel parkeren die is opgenomen in bijlage 13 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

Toets

In de de 'Beleidsregel parkeren' zijn in bijlage 3 gebieden aangewezen. Per aangewezen gebied zijn in bijlage 2 te hanteren parkeernormen aangegeven. In de parkeernormen is het aandeel voor bezoekers opgenomen.

Op basis van het raadsbesluit van 12 oktober 2023 mag worden uitgegaan van de parkeernormen voor het 'Centrumgebied'. Op basis van deze ligging kan een berekening worden gemaakt van het aantal vereiste parkeerplaatsen voor het project.
In het gebouw worden 20 appartementen gerealiseerd. 15 appartementen hebben een brutovloeroppervlak vanaf 40 m² tot en met 75 m². Voor deze 15 appartementen moet een norm van 1 parkeerplaats per appartement worden aangehouden.
Voor de overige 5 appartementen, die een groter brutovloeroppervlak hebben dan 75 m², is de norm voor een woning zonder eigen parkeerplaats aangehouden. Die norm is 1,25 parkeerplaats per appartement.

Dit betekent dat voor de 20 appartementen in totaal 22 parkeerplaatsen in het projectgebied moeten worden gerealiseerd. Binnen het projectgebied is voldoende ruimte aanwezig voor realisering van het voornoemde aantal parkeerplaatsen.

2.8 Water

2.8.1 Nationale regelgeving en beleid
2.8.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

2.8.1.2 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
2.8.2 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.8.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.8.4 Gemeentelijk beleid
2.8.4.1 Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • 5. Grondwaterneutraal bouwen.

2.9 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0006.png"

Afbeelding 4: piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 3 UITVOERBAARHEID

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

3.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Het project betreft een volledig inpandige verbouwing. Het bestaande bouwvolume wordt niet uitgebreid.
Er is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Het bodemonderzoek is uitgevoerd voor een groter gebied. Het projectgebied ligt in dit grotere gebied.

Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ). Conclusie is de bodem geen belemmeringen vormt voor dit project.

3.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

3.1.3.1 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Gemengd gebied

Het projectgebied wordt omsloten door de Laan van de Mensenrechten en de Kayersdijk. Dit zijn wegen met een hoge verkeersintensiteit. In het plangebied komen verschillende functies voor zoals wonen, maatschappelijk, gemengd en parkeren. Door de ligging van het projectgebied in de directe nabijheid van voornoemde infrastructuur en de functies rondom het projectgebied, wordt het plangebied als 'gemengd gebied' gekwalificeerd.

Hieronder wordt perceelsgewijs nader ingegaan op het aspect milieuzonering.

3.1.3.1.1 Condorweg 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0007.png"

Afbeelding Condorweg 1 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel Condorweg 1 ligt aan de westzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft op grond van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied). De afstand tussen de perceelsgrens van Condorweg 1 en de grens van het projectgebied bedraagt meer dan 10 meter.

De bestemming 'Bedrijf' heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ijzer- en staalgieterij'. Op basis van deze functieaanduiding geldt een milieuzone van 300 meter (rustige woonwijk) en 200 meter (gemengd gebied). Bedrijfsactiviteiten in het kader van de ijzer- en staalgieterij zijn al geruime tijd op het perceel beëindigd.

Op 26 april 2016 is een uitgebreide omgevingsvergunning verleend voor een gebruik van het perceel als 'kerkelijk centrum' (NL.IMRO.0200.ov1032-vas1). Voor realisering van het kerkelijk centrum is de voormalige bedrijfsbebouwing van het perceel verwijderd en is nieuwbouw met een daarbij behorende aantal parkeerplaatsen gerealiseerd. De bebouwing op het perceel is niet geschikt om te worden gebruikt voor de bedrijfsactiviteiten in de zin van de ijzer- en staalgieterij.
Een kerk heeft een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied). De afstand van het kerkelijk centrum tot de grens van het projectgebied bedraagt meer dan 10 meter. De activiteiten van het kerkelijk centrum vormen geen belemmering voor het project.

De verleende omgevingsvergunning is in het bestemmingsplan voor de transformatie van 'Kayersmolen-Noord' 'opgenomen'. Hierdoor wordt de bestemming 'Bedrijf' met de betreffende functieaanduiding grotendeels worden 'wegbestemd'.
Naar verwachting zal het bestemmingsplan voor de transformatie van 'Kayersmolen-Noord' in het vierde kwartaal van 2023 ter inzage worden gelegd.

De activiteiten op het perceel vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.2 Condorweg 5

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0008.png"

Afbeelding: Condorweg 5 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de noordwestzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Dit perceel is niet opgenomen in de voorgenomen transformatie van het gebied. De bedrijfsactiviteiten op het perceel worden gehandhaafd. Het perceel ligt op een afstand van meer dan 10 meter van het projectgebied. De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.3 Condorweg 8

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0009.png"

Afbeelding Condorweg 8 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de zuidzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).

De bestemming 'Bedrijf' heeft tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten'. Vanwege deze functieaanduiding geldt een milieuzone van 100 meter (gevaar). Het bedrijf is op een kortere afstand dan 100 meter van het projectgebied gesitueerd.
Op basis van de milieuvergunning geldt dat, ten aanzien van externe veiligheid, het bedrijf niet valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor dit bedrijf gelden geen specifiek aan te houden veiligheidszones.

Het perceel is verworven door woningbouwcorporatie 'De Woonmensen'. Het perceel maakt onderdeel uit van de voorgenomen transformatie.
De bedrijfsactiviteiten in de zin van opslag van 'groothandel in chemische producten' vinden niet meer plaats op het perceel. In het gebouw is momenteel een kunstenaarscollectief gevestigd en is het gebouw in gebruik voor opslagdoeleinden.

Vanwege de monumentale waarde van het gebouw wordt het gebouw gehandhaafd. Het gebouw krijgt een gemengde functie.
In het bestemmingsplan voor de transformatie wordt de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten' 'wegbestemd'.

De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.4 Kanaal Zuid 4 -6

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0010.png"

Afbeelding Kanaal Zuid 4 - 6 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de noordzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijven uit milieucategorie 1 van de bij het bestemmingsplan behorende 'lijst van toegelaten bedrijfstypen'. De bestemming 'Bedrijf' heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondwerk, verhuur en transport'.
Op de bestemming is een bedrijfswoning toegestaan.

De milieuzone voor een bedrijf uit milieucategorie 1 bedraagt 10 meter (rustige woonwijk) en 0 meter (gemengd gebied).
De milieuzone op basis van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondwerk, verhuur en transport' bedraagt 50 meter (rustige woonwijk) en 30 meter (gemengd gebied). De afstand van het projectgebied tot de grens van het perceel bedraagt circa 80 meter.
De bedrijfsactiviteiten op het perceel vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.5 Kanaal Zuid 12

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0011.png" Afbeelding: Kanaal Zuid 12 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de oostzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).

De bestemming 'Bedrijf' heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf'. Op basis van deze functieaanduiding geldt een milieuzone van 100 meter (rustige woonwijk) en 50 meter (gemengd gebied). Het perceel ligt op kortere afstand dan 10 meter van het projectgebied.

In de omgevingsvergunning wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee gewaarborgd wordt, dat de woningen in het projectgebied pas in gebruik mogen worden genomen nadat de bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn beëindigd.

3.1.3.1.6 Kanaal Zuid 14

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0012.png"

Afbeelding Kanaal Zuid 14 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de zuidoostzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).

De bestemming heeft bovendien de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recyclingbedrijf'. Op basis van deze functieaanduiding geldt een milieuzone van 100 meter (rustige woonwijk) en 50 meter (gemengd gebied).

Het perceel is verworven voor het realiseren van de voorgenomen transformatie van het gebied. De explotiatie van het bedrijf is gestaakt en de bedrijfsbebouwing is verwijderd.

3.1.3.1.7 Kanaal Zuid 16

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0013.png"

Afbeelding Kanaal Zuid 16 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de zuidoostzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied). Vanwege de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recyclingbedrijf' geldt een milieuzone van 100 meter (rustige woonwijk) en een milieuzone van 50 meter (gemengd gebied). De afstand tot het projectgebied bedraagt meer dan 50 meter.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor de realisering van het project.

3.1.3.1.8 Kayersdijk 3 - 5

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0014.png"

Afbeelding Kayersdijk 3 - 5 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Het perceel ligt op een afstand van circa 100 meter van het projectgebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor de realisering van het project.

3.1.3.1.9 Kayersdijk 9

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0015.png"

Afbeelding Kayersdijk 9 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel heeft de bestemming 'Detailhandel - Detailhandel perifeer'. Voor detailhandel dient milieucategorie 1 of 2 te worden aangehouden. Voor categorie 1 moet een milieuzone van 10 meter (rustige woonwijk) of 0 meter (gemengd gebied) worden aangehouden. Voor categorie 2 moet een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) of 10 meter (gemengd gebied) worden aangehouden. Het perceel ligt op een afstand van circa 80 meter van het projectgebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor de realisering van het project.

3.1.3.1.10 Kayersdijk 11

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0016.png"

Afbeelding Kayersdijk 11 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Het perceel ligt op een afstand van circa 75 meter van het projectgebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor de realisering van het project.

3.1.3.1.11 Kayersdijk 17

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0017.png"

Afbeelding Kayersdijk 17 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
De bestemming 'Bedrijf' heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ijzer-, en staalgieterij'. Op het perceel vinden geen bedrijfsactiviteiten (meer) plaats in de zin van een ijzer- en staalgieterij.

Op 30 november 2017 is een omgevingsvergunning aangevraagd door Pruis Orthopedie voor realisering van nieuwbouw en afwijking van het geldende bestemmingsplan. De gevraagde omgevingsvergunning is op 27 februari 2018 verleend en heeft kenmerk D17/016959.

Op 25 januari 2022 is een melding in de zin van het Activiteitenbesluit ingediend voor vestiging van een orthopedisch schoenenbedrijf op het perceel. Het orthopedisch schoenenbedrijf is nog steeds op het perceel gevestigd. Een orthopedisch schoenenbedrijf valt in categorie 2 en heeft een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied). Het perceel ligt op een afstand van circa 50 meter van het projectgebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor de realisering van het project.

3.1.3.1.12 Kayersdiijk 33

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0018.png"

Afbeelding: Kayersdijk 33, sectie N, nummer 7679 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de zuidwestzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Het perceel ligt op een afstand van meer dan 10 meter van het projectgebied. De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.13 Achter Kayersdijk 33

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0019.png"

Achter het perceel Kayersdijk 33 ligt het perceel kadastraal bekend, gemeente Apeldoorn, sectie N, nummer 7680. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op deze bestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Tevens heeft de bestemming 'Bedrijf' de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten'. Vanwege deze functieaanduiding geldt een milieuzone van 100 meter (gevaar). Het bedrijf is op een kortere afstand dan 100 meter van het projectgebied gesitueerd.


Op basis van de milieuvergunning geldt dat, ten aanzien van externe veiligheid, het bedrijf niet valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor dit bedrijf gelden geen specifiek aan te houden veiligheidszones.

Het perceel is verworven door woningbouwcorporatie 'De Woonmensen'. Het perceel is onderdeel van de voorgenomen transformatie van het gebied.
De bedrijfsactiviteiten in de zin van opslag van 'groothandel in chemische producten' vinden niet meer plaats.

De bedrijfsactiviteiten op het perceel vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.14 Kayersdijk 35 - 37

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0020.png"
Afbeelding Kayersdijk 35 - 37 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel van het bedrijf grenst aan de zuidwestzijde aan het projectgebied. Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).

De bestemming 'Bedrijf' heeft tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - lijm- en plakmiddelenfabriek'. Op basis van de richtafstandenlijst uit de VNG-brochure heeft dit bedrijf een milieuzone van 10 meter voor het aspect stof, 50 meter voor het aspect gevaar, 50 meter (gemengd gebied) voor het aspect geluid en 50 meter (gemengd gebied) voor het aspect geur.
Het perceel van het bedrijf grenst aan de zuidwestzijde aan het projectgebied. Het perceel ligt op een afstand van meer dan 50 meter van het projectgebied.

Het bedrijf valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waardoor er geen aanvullende veiligheidscontouren gelden.

Volgens de milieuvergunning is voor de productie van de betreffende kleefstoffen het aspect geur niet relevant, omdat de kleefstoffen op waterbasis worden gemaakt.
In de milieuvergunning is geen geurcontour opgenomen. Dit betekent dat bij geurgevoelige objecten in de omgeving sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau.
Tegenover het perceel zijn woningen aanwezig. Deze woningen zijn gesitueerd op een afstand van 30 meter van het perceel. De aanwezigheid van deze woningen was geen aanleiding om geurvoorschriften in de vergunning op te nemen.

De bedrijfsactiviteiten op het perceel vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.15 Kayersdijk 39 - 43

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0021.png"
Afbeelding Kayersdijk 39 - 43 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De percelen liggen aan de zuidwestzijde van het plangebied. De percelen hebben de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
De bestemming 'Bedrijf' heeft tevens de functieaanduiding 'Detailhandel'.
De percelen liggen op een afstand van meer dan 10 meter van de grens van het projectgebied.
De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.16 Laan van de Mensenrechten 555

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0022.png"

Afbeelding Laan van de Mensenrechten 555 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. Op de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 1 toegestaan. Voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 1 geldt een milieuzone van 10 meter (rustige woonwijk) en 0 meter (gemengd gebied. Het perceel ligt op een afstand van circa 90 meter van het projectgebied.

Het perceel heeft de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. Door de gemeente is met de eigenaar van het gasvulpunt op 29 maart 2023 een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over buitengebruikstelling en opheffing van het gasvulpunt alsmede aankoop door de gemeente van het perceel. Dit in verband met de voorgenomen transformatie van het gebied van industrieterrein naar woongebied. Het gasvulpunt is ontmanteld en verwijderd.

Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning voor de aflevering van LPG door het verkooppunt voor motorbrandstoffen en de opslag van LPG in een tank is op 16 oktober 2023 bekendgemaakt. De bekendmaking van de intrekking van de omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage Besluit intrekking omgevingsvergunning LPG van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning is inmiddels onherroepelijk.

De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.17 Mezenweg 1A - 5A

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0023.png"
Afbeelding Mezenweg 1A - 5A (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De percelen liggen aan de zuidwestzijde van het projectgebied. De percelen hebben de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
De bestemming 'Bedrijf' heeft tevens de functieaanduiding 'Detailhandel'.

De percelen zijn niet opgenomen in de voorgenomen transformatie. De bedrijfsactiviteiten op de percelen worden gehandhaafd. De percelen liggen op een afstand van meer dan 10 meter van het projectgebied.

De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.18 Mezenweg 13

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0024.png"

Afbeelding: Mezenweg 13 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel ligt aan de zuidzijde van het projectgebied. Dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).

Dit perceel is niet opgenomen in de voorgenomen transformatie. De bedrijfsactiviteiten op het perceel worden gehandhaafd. Het perceel ligt op een afstand van meer dan 10 meter van het projectgebied.

De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.19 Mezenweg 15 - 17

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0025.png"

Afbeelding: Mezenweg 15 - 17 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De percelen liggen aan de zuidoostzijde van het projectgebied. De percelen hebben de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en 10 meter (gemengd gebied).
Op de bestemming 'Bedrijf' is een bedrijfswoning toegestaan en die bedrijfswoning is aanwezig.

De percelen zijn niet opgenomen in de voorgenomen transformatie. De bedrijfsactiviteiten op de percelen worden gehandhaafd. De percelen liggen op een afstand van meer dan 10 meter van het projectgebied.

De bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor het project.

3.1.3.1.20 Bedrijventerrein Matenhoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0026.png"

Afbeelding bedrijventerrein Matenhoek (oostzijde projectgebied) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ten Oosten van het projectgebied ligt het bedrijventerrein Matenhoek. Op dit bedrijventerrein hebben de gronden aan de zijde van het projectgebied de bestemming 'Bedrijventerrein -1'. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 en tot en met categorie 3.1 toegestaan. Op één perceel heeft de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige metaalbewerkende industrie'.

Voor een bedrijf met milieucategorie 2 geldt een milieuzone van 30 meter (rustige woonwijk) en een milieuzone van 10 meter (gemengd gebied). Voor een bedrijf met milieucategorie 3.1 geldt een milieucategorie van 50 meter (rustige woonwijk) en een milieuzone van 30 meter (gemengd gebied).
Het projectgebied ligt op een afstand van meer dan 150 meter van het aan het projectgebied grenzende bedrijventerrein Matenhoek.

De bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein Matenhoek vormen geen belemmering voor het project.

3.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het projectgebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige functies nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij het verlenen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van zo'n omgevingsvergunning moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Kayersdijk, de Laan van de Mensenrechten, de Matenpoort en de Burgemeester Jhr. Quarles van Uffordlaan. Voor de voornoemde wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze binnenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 200 meter.

Uit akoestisch onderzoek dat is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wekverkeer van 48 dB op de oostgevel van het HTS-gebouw wordt overschreden.

In de noordgevel van het gebouw zijn geen openingen aanwezig. Hierdoor wordt de noordgevel aangemerkt als een 'dove gevel'. Op een 'dove gevel' is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige bezwaren.

Voor de gevels waar de geluidbelasting meer dan 48dB bedraagt zal een hogere waarde worden vastgesteld. De basis waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is stedenbouwkundige bezwaren.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige functies.

Spoorweglawaai: geluidgevoelige functies nabij bestaande spoorwegen

Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Amersfoort richting Deventer en Zutphen. Deze spoorlijn heeft een geluidzone van 350 meter. Aan de oostzijde van het projectgebied ligt de spoorlijn richting Arnhem. Deze spoorlijn heeft een geluidzone van 200 meter.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van zo'n omgevingsvergunning moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

Onderzoeksresultaten spoorweglawaai

Uit het akoestisch onderzoek dat is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerlawaai van 55 dB op de oostgevel van het HTS-gebouw wordt overschreden.

In de noordgevel van het gebouw zijn geen openingen aanwezig. Hierdoor wordt de noordgevel aangemerkt als een 'dove gevel'. Op een 'dove gevel' is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige bezwaren.

Voor de gevels waar de geluidbelasting meer dan 55 dB bedraagt zal een hogere waarde worden vastgesteld.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige functies.

3.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

3.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten


Bevi

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor realisering van het project.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het projectgebied bevindt zich de spoorlijn Amersfoort - Deventer. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats (groene lijn op onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0027.png"

Afbeelding: transport gevaarlijke stoffen, groene lijn (bron: www.atlasleefomgeving.nl).

De spoorlijn heeft geen plaatsgebonden risicocontour en er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Er is wel sprake van een invloedsgebied van 355 meter. In de toekomstige situatie wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.

Voor wat betreft het groepsrisico kan volstaan met te vermelden dat gelet op de populatiedichtheid, de afstand tot het spoor, de toegestane transporthoeveelheid en de referentiehoeveelheid voor stofcategorie A, er geen overschrijding is van de oriëntatiewaarde van 10% van de oriëntatiewaarde. Hierdoor hoeft er geen groepsrisico te worden berekend.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

LPG-vulpunt

In het Noordoosten van het projectgebied is op het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie N, nummer 9659 een gasvulpunt aanwezig. Het gasvulpunt is in gebruik bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen op het perceel Laan van de Mensenrechten 101.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0028.png"

Afbeelding: locatie gasvulpunt (bron: www.atlasleefomgeving.nl)

Een gasvulpunt heeft een veiligheidsafstand van 40 meter. Het projectgebied ligt op een afstand van circa 90 meter vanaf het gasvulpunt. De effectafstand van het gasvulpunt bedraagt 160 meter worden gehouden. Het projectgebied ligt binnen voornoemde effectafstand.

Door de gemeente is met de eigenaar van het gasvulpunt op 29 maart 2023 een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over buitengebruikstelling en opheffing van het gasvulpunt op het perceel alsmede aankoop door de gemeente van het perceel. Dit in verband met de voorgenomen transformatie van het gebied van industrieterrein naar woongebied. Het gasvulpunt is ontmanteld en verwijderd.

Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning voor de aflevering van LPG door het verkooppunt voor motorbrandstoffen en de opslag van LPG in een tank is op 16 oktober 2023 bekendgemaakt. De bekendmaking van de intrekking van de omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Inmiddels is het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning onherroepelijk.

In het toekomstige bestemmingsplan 'Kayersmolen Noord', dat de transformatie van het gebied mogelijk maakt, wordt het gasvulpunt wegbestemd. Hierdoor vervalt de veiligheidsafstand en de effectafstand.

3.1.7 Niet gesprongen explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen (ontplofbare oorlogsresten) uit de Tweede Wereldoorlog. Bij het aantreffen van deze oorlogsresten ontstaat een verhoogd veiligheidsrisico doordat het explosief door beroering(ook na al die jaren nog) kan exploderen. Dergelijke explosies kunnen dodelijk letsel aan mens en dier toebrengen en zware schade veroorzaken aan materieel en milieu. Een vondst van ontplofbare oorlogsresten kan resulteren in meerkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Het projectgebied maakt onderdeel uit van een groter gebied dat wordt getransformeerd van een bedrijventerrein naar een woongebied. In het te transformeren gebied is een onderzoek naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd. Op onderstaande afbeelding is het onderzoeksgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0029.png"

Afbeelding: onderzoeksgebied niet gesprongen explosieven (rode omlijning)

Conclusie van het onderzoek is dat het niet nodig is om het opsporingsonderzoek voort te zetten omdat niet onomstotelijk vaststaat dat het onderzoeksgebied bij oorlogshandelingen betrokken is geweest en er bij naoorlogse bodemactiviteiten geen aanwijzingen of bevestigingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van niet gesprongen oorlogsresten. Het onderzoek dat is uitgevoerd is opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

3.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Onderzoeksresultaten

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omgevingsvergunning maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (11.2), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van het project en de kenmerken van de omgeving. Vervolgens worden op basis van de voornoemde beschrijvingen de effecten van het project beschreven.

De onderwerpen die zijn onderzocht betreffen: mobiliteit, geluid, trillingen, luchtkwaliteit, externe veiligheid, hinder tijdens de bouw, natuur, water, bodem, stadsklimaat, cultuurhistorie en archeologie en duurzaamheid. In de vormvrij m.e.r.-beoordeling is per onderzocht onderwerp aangegeven of aanvullende maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming van negatieve effecten. Ook zijn maatregelen beschreven die een positief effect kunnen hebben, maar niet noodzakelijk zijn.

Conclusie van de vormvrije m.e.r-beoordeling is dat op basis van de kenmerken, de locatie en de potentiële effecten het de verwachting is dat het project geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, mits de verschillende randvoorwaarden en mitigerende of compenserende maatregelen worden genomen. Daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

3.1.9 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

3.2 Trillinghinder

Er is geen sprake van hinder door trilling, omdat het projectgebied op een afstand van meer dan 100 meter van het dichtstbijzijnde spoor is gelegen.

3.3 Waterhuishouding

3.3.1 Algemeen

Condorweg 10 ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,76 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

3.3.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuis met kenmerk AP_KAN_PB_001 met metingen sinds begin 2012 ter plaatse van de Laan van de Mensenrechten blijkt dat het grondwaterpeil tussen de 100 en 220 centimeter onder maaiveld ligt. Op basis van de metingen heeft deze peilbuis een GHG van NAP+ 13,2 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0030.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0031.png"

Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

3.3.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In en om het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ca. 100 meter ten oosten van het plangebied loopt het Apeldoorns Kanaal. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

3.3.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0032.png"

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1086-vas1_0033.png"

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt

3.3.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

3.3.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

3.4 Natuurwaarden

3.4.1 Wettelijk kader en beleid
3.4.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

3.4.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor omgevingsvergunningen op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 Wabo relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van artikel 2.7 Wnb is het verboden om zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat gelet op de instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verstoren of een significante verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Op grond van artikel 2.8 Wnb maakt de aanvrager van de vergunning een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Gedeputeerde staten verlenen de vergunning voor het project uitsluitend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan de vergunning uitsluitend worden verleend als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het project is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het project significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het project nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het project.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een project een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

3.4.2 Onderzoeksresultaten

Gebiedsbescherming

Het project ligt op een afstand van meer dan 3 kilometer van een Natura 2000-gebied.
Om te bepalen of sprake is van significante effecten op het Natura-2000 gebied Veluwe is een stikstofonderzoek voor de aanlegfase en de gebruiksfase uitgevoerd. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat er geen significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000 gebied Veluwe optreden. De stikstofberekeningen zijn opgenomen in bijlage V van de vormvrije m.e.r.beoordeling die in bijlage 11 van Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
Voor realisering van het project is geen vergunning vereist op grond van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Provincies bieden de mogelijkheid om op gebiedsniveau een generieke ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen, zonder dat (bouw)plannen volledig zijn uitgewerkt en dat onderzoekstijd en adviestijd voor ingrepen naar enkele maanden kan worden teruggebracht. Dit is alleen mogelijk wanneer gewerkt wordt met een goedgekeurd Soortenmanagementplan (SMP).

Het primaire doel van het SMP is om op gebiedsniveau de 'gunstige staat van instandhouding' van gebouwbewonende faunasoorten in de bebouwde kom van Apeldoorn te garanderen. Daarnaast is het doel om werkprocessen te versimpelen, ontzorgen en versnellen bij onderhoud, renovatie en verduurzaming van woningen en gebouwen.

Op 4 april 2019 is door de gemeente een SMP opgesteld. Dit SMP is opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

Op 9 juli 2019 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een ontheffing verleend op basis van de Wet natuurbescherming. De ontheffing is gebaseerd op artikel 3.1, lid 2 voor het opzettelijk vernielen, beschadigen of wegnemen van nesten, rustplaatsen of eieren van de huismus en de gierzwaluw en op grond van artikel 3.5, lid 2 en 4 voor het opzettelijk beschadigen, of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger en het opzettelijk verstoren van vleermuizen. De ontheffing is opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Op 21 april 2022 is de hiervoor bedoelde ontheffing uitgebreid met een ontheffing voor het verbod op het beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de steenmarter op grond van artikel 3.10, lid 1b, van de Wet natuurbescherming. De uitbreiding van de ontheffing is opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

In dit geval is sprake van renovatie van een bestaand gebouw door een projectontwikkelaar. Voor projecten voor gemeentelijk vastgoed of door projectontwikkelars en woningcorporaties is het stappenplan in hoofdstuk 6.1 van het SMP van toepassing. Dit stappenplan moet worden gevolgd om gebruik te maken van de door de provincie verleende (uitgebreide) ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming.

Voor het project is een ecologisch werkprotocol opgesteld. Dit ecologisch werkprotocol is opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. De werkzaamheden aan het pand zullen plaatsvinden overeenkomstig dit ecologisch werkprotocol. Dat wordt gewerkt overeenkomstig het ecologisch werkprotocol is gewaarborgd door middel van de voorschriften die zijn opgenomen in de ontheffing Wet natuurbescherming van 9 juli 2019, die is opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing en de uitbreiding van de ontheffing Wet natuurbescherming van 21 april 2022 die is opgenomen in bijlage 8 van deBijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

In (de nabijheid van) het plangebied is mogelijk de aanwezigheid van de teunisbloempijlstaart geconstateerd. De teunisbloempijlstaart is opgenomen op de habitatrichlijn (bijlage IV). Als gevolg hiervan geniet de teunisbloempijlstaart bescherming op basis van de Wet natuurbescherming. De de ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming die zijn opgenomen in bijlagen 7 en 8 zijn niet van toepassing op de teunisbloempijlstaart. Dit impliceert dat een (aparte) ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.

In de een ruimtelijke onderbouwing moet, wanneer een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, worden beschreven of een ontheffing is verleend of dat zicht is op verkrijging van een ontheffing.

Er is geen ontheffing verleend. Om inzicht te verschaffen of sprake is van zicht op verkrijging van een ontheffing is een werkprotocol voor de teunisbloempijlstaart opgesteld. Dit werkprotocol is opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. In dit werkprotocol zijn mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld, ter voorkoming van verstoring van de aanwezigheid van de teunisbloempijlstaart in (de nabijheid van) het plangebied. Daarnaast is er in de omgeving van het kanaal geschikt habitat aanwezig.

Gelet op het werkprotocol en de daarin voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen alsmede de aanwezigheid van geschikt habitat in de omgeving van het plangebied, is voldoende aannemelijk dat door het bevoegd gezag een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming kan en zal worden verleend.

3.5 Archeologie

3.5.1 Beleid
3.5.1.1 Provinciaal beleid

In de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit projectgebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

3.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.>

Archeologische beleidskaart

De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

 

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

3.5.2 Onderzoeksresultaten

Het project bestaat uit het realiseren van appartementen in een bestaand voormalig HTS-gebouw. De werkzaamheden zullen volledig inpandig plaatsvinden. Het bestaande bouwvolume wordt niet vergroot. Er vinden geen bodemingrepen plaats. Voor het project is geen archeologisch onderzoek vereist.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Wettelijk kader en beleid
3.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

Op grond van artikel 3.1.6 Bro, dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

3.6.1.2 Provinciaal beleid

In de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit projectgebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

3.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.>

Cultuurhistorische beleidskaart

Bij de nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
3.6.2 Onderzoeksresultaten
3.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

In 2004 is een cultuurhistorische analyse voor de Kanaalzone Apeldoorn opgesteld. Het projectgebied ligt in het gebied waarvoor de voornoemde cultuurhistorische analyse is opgesteld.

In de cultuurhistorisch analyse is een aantal aanbevelingen gedaan voor herontwikkeling en nieuwbouw. Deze aanbevelingen betreffen: het continueren van de groenstructuren, het afstemmen van de vervangende nieuwbouw op de korrelgrootte, oriëntatie en verkaveling van de oorspronkelijk industriële bebouwing. Tevens is het wenselijk om te voorzien in een gedifferentieerd woningaanbod, met een duidelijk hiërarchisch onderscheid in woningtypen.

3.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. In de overeenkomst is een regeling opgenomen voor het kostenverhaal en planschade. Door het sluiten van een anterieure overeenkomst is het niet meer nodig om de gemeenteraad voor te stellen om een exploitatieplan vast te stellen.