direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Zonnepark Beemte Broekland
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1057-vas1

Ruimtelijke onderbouwing

Zonnepark Beemte Broekland, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft de locatie Beemte-Broekland. Het betreft de omgeving van de noordelijke gedeeltes van Bloemenkamp en Werler, tot aan de gemeentegrens met Epe (kad. nrs. APD01 E5142, E5144, E4777, E3932, E4697, E4693 t/m 4695, E5025 (ged.) E4682, E4683, E4684 (ged.), E4685, E335, E4737 (ged.)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0001.png"

locatie zonnepark

Op 21 juni 2018 is een omgevingsvergunning aangevraagd door Solarcentury Benelux BV voor een zonnepark (kenmerk D18/018169). Het gaat om een zonnepark van circa 28 hectare met een vermogen van 25 MWp waarmee stroom wordt opgewekt voor ruim 6.400 huishoudens.

Onder andere wordt aangevraagd af te wijken van het bestemmingsplan. Dit voor het gebruiken van bovengenoemde locatie voor een zonnepark, het bouwen van de daarbij behorende bouwwerken en het aanleggen van de daarbij behorende voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0002.png"

situering zonnepark

Een zonnepark betreft een opstelling voor de productie van elektriciteit uit zonne-energie op de grond. Zonne-energie is energieopwekking door panelen die de instraling van licht omzetten in elektriciteit. Een zonnepark bestaat niet alleen uit zonnepanelen. Alle bouwwerken en voorzieningen die op de locatie gerealiseerd worden vanwege de beoogde productie van elektriciteit uit zonne-energie maken deel uit van een zonnepark. Naast de zonnepanelen met bijbehorende constructie kan het bijvoorbeeld gaan om onderhoudspaden, transformatorhuisjes en een hekwerk. Ook de voorzieningen voor een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing, zoals bijvoorbeeld bomen, houtwallen, watergangen en ecologische zones vormen onderdeel van een zonnepark.

De aanvraag omgevingsvergunning past niet binnen het geldende bestemmingsplan. De aangevraagde afwijking van dat bestemmingsplan betreft het gebruik van de gronden als zonnepark en de bouw en aanleg van een zonnepark.

Met een omgevingsvergunning kan door het college op basis van de Wet algemene bepalingen mgevingsrecht afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan. Dit op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo. Afgeweken wordt van het op het moment van de besluitvorming over de vergunningverlening geldende bestemmingsplan.

De locatie maakt deel uit van bestemmingsplan Broekland Woudhuis, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 17 maart 1983. De bestemming is Agrarisch gebied. Een deel van de locatie kent de aanduiding Hoogspanningsleiding. Deze bestemming laat geen zonnepark toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0003.png"

uittreksel plankaart bestemmingsplan Broekland-Woudhuis

Op 11 oktober 2018 is het bestemmingsplan Beemte Noord vastgesteld. Dit bestemmingsplan (dat bestemmingsplan Broekland Woudhuis vervangt) is op 7 december 2018 in werking getreden.

Bestemmingsplan Beemte-Noord betreft onder andere de beoogde locatie van het zonnepark. In dat plan is voor de locatie de bestemming Agrarisch opgenomen. Voor delen van de locatie zijn de aanduidingen Overige zone-lage en hoge archeologische verwachtingswaarde en de dubbelbestemming Leiding-hoogspanningsverbinding opgenomen. Ook dit bestemmingsplan laat geen zonnepark toe. Bestemmingsplan Beemte Noord betreft een beheerplan en voorziet niet in het zonnepark. Voor ontwikkelingen als dit zonnepark wordt een zelfstandige procedure doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0004.png"

uittreksel plankaart bestemmingsplan Beemte Noord

Deze ruimtelijke onderbouwing geeft de motivering dat de aangevraagde afwijking niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het relevante beleidskader, de huidige ruimtelijke situatie, de ruimtelijke aanvaardbaarheid, de behoefte aan het zonnepark en de uitvoerbaarheid van het zonnepark.

1.2 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

Het aan de orde zijnde project valt niet onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist. De gemeenteraad heeft een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het beleid over duurzame (zonne-)energie en het integrale ruimtelijke beleid, zowel op rijks-, provinciaal- als gemeentelijk niveau. Relevant beleid en regelgeving over specifieke planologische aspecten komt aan de orde in de verdere hoofdstukken.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Duurzame (zonne-)energie

Vanuit de Europese Unie verplicht de RES-directive lidstaten om aan de slag te gaan met duurzame energie, waaronder zonne-energie. Hier dienen op nationaal niveau concrete plannen voor gemaakt te worden. In december 2015 zijn op de klimaattop in Parijs 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen met terugdringen.


In 2013 is het nationale energieakkoord voor duurzame groei vastgesteld De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen. Het doel is om in 2050 de energievoorziening in Nederland bijna helemaal duurzaam te hebben. In 2020 en 2023 dient respectievelijk 14% en 16% van de energie afkomstig te zijn van duurzame bronnen. Om dit te bereiken hebben bedrijfsleven, overheid, burgers en maatschappelijke organisaties ieder hun eigen rol en verantwoordelijkheid.


In 2016 is het nieuwe Energierapport gepresenteerd waarin wordt aangegeven dat het Klimaatakkoord van Parijs van belang is voor het Nederlandse energie- en klimaatbeleid. De belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland zijn zonne-energie, windenergie, bio-energie en aardwarmte. In het Regeerakkoord Rutte III 'vertrouwen in de toekomst 2018 - 2021' is afgesproken om de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 95% terug te dringen ten opzichte van 1990. Dit komt neer op een emissiereductiedoel van 49% in 2030. Om deze doelen te behalen moet een transitie plaatsvinden naar een duurzamere energievoorziening. Naast productie op zee, is ook productie op land nodig, waaronder zonne-energie. Zonne-energie zal in de toekomst een steeds groter onderdeel uitmaken van de energiemix


De nationale overheid stimuleert op verschillende manier de grootschalige opwekking van zonne-energie, onder meer door de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE+). In het Regeerakkoord is een nieuw Klimaatakkoord aangekondigd met verdergaande ambities en doelen.

2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040:

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden. Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt.

Energieontwikkeling en -transitie: Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

De vraag naar elektriciteit en gas zal blijven groeien. Daarom zal voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie verdienen daarbij speciale aandacht. Hun aandeel in de totale energievoorziening moet omhoog en zij hebben relatief veel ruimte nodig.

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie is een nationaal belang. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het tweede doel is het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Een aspect dat zowel de economische doelstelling als de kwaliteit van de leefomgeving aangaat is de productie van hernieuwbare energie. De provincie streeft naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. De gewenste omslag is:

  • van gebruik van fossiele energie naar gebruik van hernieuwbare energie
  • met een zuinig gebruik van energie en grondstoffen; de kringloop sluiten
  • vastleggen van gebieden voor winturbines en grote zonneparken.

De Gelderse ambitie om in 2020 een aandeel te hebben van14% hernieuwbare energie en toe te groeien naar energieneutraliteit in 2050, heeft grote ruimtelijke gevolgen. Het zal het aanzien van Gelderland fors veranderen. Gelderland is zich hier van bewust en realiseert zich dat om de doelen daadwerkelijk te kunnen behalen met voldoende maatschappelijk draagvlak en goede landschappelijke inpassing, elk duurzaam potentieel moet worden benut.

Een hernieuwbare energievoorziening vraagt om veel ruimte. Waar fossiele energie ver van huis uit de bodem wordt gehaald en minder zichtbaar is, wordt de meeste hernieuwbare energie ter plekke bovengronds opgewekt en moet zij een plaats krijgen in het landschap. De transitie naar een energieneutraal Gelderland zal dan ook steeds zichtbaarder worden in het landschap.Bij hernieuwbare energie ligt de focus op wind en zon, en is ook energie uit biomassa en vergisting nodig.

Zonne-energie

Plaatsing van zonnepanelen binnen bestaand bebouwd gebied wordt als een gemeentelijke aangelegenheid gezien. Echter, om de doelstellingen van energietransitie te halen, zijn naast zonnepanelen op daken ook veldopstellingen van zon noodzakelijk. De ruimte om deze te realiseren ligt hoofdzakelijk in het buitengebied. Veldopstellingen ziet de provincie als een functie die, mits op een goede manier ruimtelijk ingepast, ook in het buitengebied kunnen worden ingepast. Hierbij maakt de provincie onderscheidt in twee categorieën, kleine en grote zonneparken.

  • 1. Kleine zonneparken (totale oppervlakte van het park minder dan 2 ha) en lijnopstellingen. Deze zijn overal mogelijk, mits ze gecombineerd worden met andere functies en/of restruimtes invullen. Zo kunnen maatwerktoepassingen gevonden worden voor dubbel ruimte gebruik.
  • 2. Grote zonneparken (totale oppervlakte van het park 2 ha of meer).

Het combineren van grote zonneparken met andere functies in een gebied heeft de voorkeur. Bij de aanleg van grote zonneparken dient aandacht te worden besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en het landschappelijk ontwerp. De beoordeling of grote zonneparken ruimtelijk passend zijn laat de provincie aan de betreffende gemeente.

Aan de orde is een groot zonnepark. Binnen deze categorie wordt een driedeling gemaakt.

Grote zonneparken mogelijk: Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan.

Grote zonneparken niet mogelijk: In deze gebieden zijn grote zonneparken uitgesloten, omdat ze niet te combineren zijn met de kernkwaliteiten van de ruimtelijke functie van het gebied.

Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk: Bij bepaalde ruimtelijke functies wil de provincie de ontwikkeling van grote zonneparken niet uitsluiten, maar zijn er wel een aantal voorwaarden aan verbonden. In de Groene Ontwikkelingszone (GO) is er ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. Het ruimtelijk beleid voor de GO biedt ruimte aan andere functies onder voorwaarde van gelijktijdige versterking van de kernkwaliteiten. Grote zonneparken zijn binnen het Nationaal landschap mogelijk indien ze de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0005.png"

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening kent geen specifieke regels over zonneparken. Ontwikkeling van een groot zonnepark in Nationaal Landschap sluit de provincie niet uit. Wel worden er voorwaarden aan verbonden.

Artikel 2.7.4.2 geeft aan dat er binnen een Nationaal Landschap alleen bestemmingen mogelijk gemaakt worden die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.

De kernkwaliteiten Nationale Landschappen worden beschreven in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Vanaf 14 juni 2018 hebben de ontwerp-Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het ontwerp-actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Op 19 december 2018 zijn deze vastgesteld. In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staat in het hoofdstuk over Energietransitie dat wind en zon belangrijk en nodig zijn. Voor deze 2 vormen van duurzame opwekking is een visieschets opgenomen. Deze visieschets geeft geen gedetailleerde informatie over waar wind en zon mogelijk zijn en welke voorwaarden gelden. De schets is wel gebaseerd op het huidige beleid. Het beleid (tekst en kaartmateriaal), zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland blijft beleidsinhoudelijk ongewijzigd wél bestaan.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Duurzame (zonne-)energie

Bij de invulling van het Klimaatakkoord dat is aangekondigd door het nieuwe kabinet spelen de regionale energie en klimaat strategieën (REKS) een belangrijke rol. Hierbij gaan de regionale partijen onderzoeken hoe ze kunnen bijdragen aan de nationale en provinciale doelstellingen, waaronder de locatiekeuze voor grondgebonden zonne-energie.


Binnen de Cleantech Regio werken de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Voorst, Epe, Zutphen, Deventer en Lochem samen met ondernemers, onderwijs en onderzoek aan een energieneutrale en duurzame economie en samenleving. Om de doelen te bereiken is een gezamenlijke agenda Cleantech opgesteld voor de periode 2019 - 2023. De thema's circulaire economie en energietransitie zijn de topprioriteit. Onderdeel van de ambities is om 25% van de grote daken in de regio te voorzien van zonnepanelen. Momenteel wordt gewerkt aan een realisatieprogramma energietransitie. Om de ambitie om in 2023 25% minder CO2 uit te stoten in de regio, dient naast energiebesparing ook fors ingezet te worden op energieopwekking.


Om de doelstellingen te bereiken zijn een aantal vliegwielprojecten ontwikkeld, waaronder de Cleantech Icoon A1. Tussen Apeldoorn en Azelo zal vanaf 2017 tot 2028 de rijksweg A1 gefaseerd verbreed worden om de doorstroming te verbeteren. Binnen het vliegwielproject worden de mogelijkheden verkend om de verbreding te benutten om de snelweg duurzamer te maken. Onderdeel hiervan is een aantrekkelijk woon- en werklandschap en de energietransitie.

2.3.2 Structuurvisie De Voorlanden

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek, zoals vastgesteld in 2009, maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Samen vormen ze de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied tot 2030, en vormen daarmee een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering. Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Duurzame (zonne-)energie

In 2016 heeft de Raad gekozen voor ambitieniveau Versnelling Plus en is de uitvoeringsagenda 2017 - 2020 vastgesteld. De ambitie is om de energietransitie te versnellen en daarbij substantieel sneller te gaan dan de landelijke trend. De ambitie is om in 2030 28% energieneutraal te zijn. Daavoor wordt ingezet op vier prioritaire aandachtsgebieden:

  • 1. Besparing en opwekking in en op woningen en gebouwen.
  • 2. Industrie, MKB en landbouw.
  • 3. Mobiliteit.
  • 4. Grootschalige duurzame energieopwekking

Wat betreft opwekking van duurzame energie wordt ingezet op wind, biomassa, warterkracht en zon. Zonne-energie maakt een aanzienlijk onderdeel uit van de energiemix van 2030 (11% zonneparken en 2% dakgebonden zonne-energie). In de ambitie wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden zonne-energie en zonnepanelen op daken. Bij de huidige stand van de techniek vraagt de ambitie om circa 255 MWp aan grondgebonden zonne-energie in de periode 2018 - 2028.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0006.png"

2.4.2 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente nodigt iedereen uit die een bijdrage kan leferen aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Inzet is daarbij voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De structuurvisie richt zich op de essentie van de Buitenstad. Daar ligt de kernopgave. De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren. Tegelijkertijd wordt initiatiefnemers meer vrijheid geboden hun eigen ambities te realiseren. Met vijf principes wordt uitgedaagd bij te dragen aan Apeldoorn Buitenstad. We geven vrijheid, maar vragen in ruil daarvoor Buitenstadkwaliteit. Niet door te dicteren, maar door in gesprek te gaan en daarbij een beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Eén van de principes geeft aan dat in de Buitenstad zorgvuldig wordt omgegaan met schaarse ruimte en eindige hulpbronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0007.png"

Relevante onderdelen van het fundament zijn:

Overgangszone IJsselvallei

Tegenover de kwaliteiten van de Veluwe aan de westkant van Apeldoorn liggen aan de oostkant de veel weidsere landschappelijke kwaliteiten van de IJsselvallei. In de overgangszone tussen de twee landschappen ligt een aantrekkelijk kleinschalig landschap met beekdalen en enken, dat op een prachtige manier is verweven met de dorpen Wiesel, Wenum, Beekbergen, Lieren, Loenen en Zilven. Het behouden van de kwaliteiten van dit gebied richt zich op het handhaven van de kenmerkende openheid en de afwisseling met landschappelijke coulissen, het reliëf en de cultuurhistorische en ecologische waarden.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

Duurzaamheid moet deel uitmaken van alle ontwikkelingen in de gemeente. Daarbij wordt onder meer ingezet op het (her)gebruik van ter plaatse aanwezige materialen en hulpbronnen. De verwachting is dat fossiele brandstoffen de komende decennia steeds schaarser zullen worden. Schaarste van energie vergroot de noodzaak er zuinig mee om te gaan en te zoeken naar andere (liefst duurzame) energiebronnen. Windmolens, zonne-energie, aardwarmte en biomassa worden genoemd. Gebruik van duurzame locale bronnen voor de energievoorziening wordt aangemoedigd. Niet te vermijden schade aan natuur en landschap wordt altijd gecompenseerd.

Vanuit de ambitie Toeristisch Toplandschap zet de visie in op het verbeteren van de verbindingen tussen stad en landschap en het in stand houden en waar nodig versterken van landschappelijke kwaliteiten.

Hoofdstuk 3 RUIMTELIJKE AANVAARDBAARHEID

3.1 Bestaande situatie

De locatie voor het zonnepark ligt in het noordoostelijke deel van de gemeente Apeldoorn. Aan de noordkant grenst het aan de gemeente Epe. De rijksweg A50 ligt op circa 500 meter ten westen van de locatie.

Het betreft in hoofdzaak agrarisch gebied. Verspreid over de omgeving zijn agrarische bedrijven en woningen aanwezig. Door het gebied lopen de wegen Bloemenkamp, Werler en Gatherweg. Deze hebben een ontsluitingsfunctie voor de de agrarische bedrijven en woningen. Dwars door het gebied loopt in noord-zuid richting een bovengrondse hoogspanningsleiding (150kV Woudhuis-Hattem).

Het landschap wordt nu gedomineerd door de erven die als eilanden en enkele bosvakken in de leegte staan. Het meest beeldbepalend in dit gebied zijn de kavelsloten en greppels. Zij accentueren de verkavelingsrichting van de historische ontginningsstructuur van dit van oorsprong vochtige gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0008.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0009.png"


De Apeldoornsche Halve Wetering en de Gorter Leigraaf zijn twee gegraven watergangen die aan de oostkant van de locatie lopen. Even ten noordwesten loopt de Halve Wetering. De locatie van het zonnepark zelf bestaat uit meerdere percelen die niet allemaal aan elkaar grenzen. De locatie zelf bestaat vooral uit weilanden en akkers, welke meest laaggelegen zijn. Enkele percelen grenzen aan voormalige akkers/esgronden. Deze esgronden maken geen deel uit van het zonnepark.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0010.png"

Gekeken naar de kaart met gebiedskenmerken liggen alle percelen in de broeklanden, grenzend aan het kampenlandschap. Momenteel is er in het veld echter weinig onderscheid merkbaar. Dit biedt kansen voor versterking van de landschapstypen. Landschapsherstel leidt niet alleen tot een vergrote leesbaarheid van het landschap, maar ook tot een toename van biodiversiteit en een landschappelijke drager ter inpassing van de zonnevelden.

3.2 Het plan

Het zonnepark wordt gerealiseerd op los van elkaar gelegen percelen. Het gaat om een zonnepark van circa 28 hectare met een vermogen van 25 MWp waarmee stroom wordt opgewekt voor ruim 6.400 huishoudens.

Bij de begrenzing van het zonnepark is rekening gehouden met de bestaande kavelgrenzen en aanwezige sloten en beplantingsstructuren. Uitgangspunt bij de inpassing van het zonnepark is dat het bestaande landschap wordt gerespecteerd.

Inpassing in het landschap

Op de schaal van het landschap is een afweging gemaakt tussen de beschikbare percelen. Dit heeft er toe geleid dat niet alle percelen zijn meegenomen in het uiteindelijke plan. Enkele esgronden blijven hierdoor in gebruik als landbouwgrond. Daarnaast worden de huidige kavelgrenzen gerespecteerd en versterkt. Doordat niet alle percelen tegen elkaar aan liggen, maar ruimte zit tussen de verschillende percelen, is de ontwikkeling passend in de maat en schaal van het landschap. De grotere open ruimten blijven met elkaar verbonden. Waar het agrarisch gebruik streefde naar eenvoudige en logisch te beheren oppervlakken is dit ook voor een zonnepark ideaal. De huidige verkaveling van het gebied blijft behouden.


De (huidige) openheid van de broeklanden en de voormalige geslotenheid van het kampenlandschap worden aangegrepen om het contrast tussen deze twee landschapstypen verder te versterken.

De noordelijke velden worden omkaderd met een veldesdoorn-beukenhaag. Deze beplanting wordt zo laag mogelijk gehouden, zodat de kenmerkende openheid van het gebied zoveel mogelijk behouden wordt.

De zuidelijke velden worden grotendeels omzoomd door een stevige singel. Hiermee wordt aangesloten op het vroegere kampenlandschap waar dergelijke beplantingstructuren te vinden waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0011.png"

Relatie met de omgeving

Rondom de noordelijke percelen en ten oosten van Werler 5-7 zal een veldesdoornbeukenhaag worden geplaatst. De haag heeft een totale breedte van 4 meter. De omwonenden willen graag een beukenhaag omdat deze geen soorten bevat die schade aanbrengt aan hun akkers en bladhoudend is de winter. Er is voor kozen om deze soort te mengen met veldesdoorn om beter aan te sluiten bij het karakter van het open landschap. Door de vermenging van verschillende bladstructuren krijgt de haag een natuurlijkere uitstraling. De veldesdoorn-beukenhaag rondom de noordelijke percelen zal jaarrond het zicht op de panelen wegnemen. Op plekken waar erven direct aan het plangebied grenzen of waar omwonenden direct op het zonneveld kijken, zal gekozen worden voor een hogere/ meer volgroeide soorten. De haag zal aan de oostzijde van erf Werler 5-7 een hoogte krijgen van 2,5 meter. Bij de noordoostelijke percelen wordt de los geschoren haag 1,65 meter hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0012.png"

De singels rondom de twee zuidelijke percelen versterken het kampenlandschap. De singels bestaan uit gebiedseigen beplanting. Door de singels rondom een breedte van 10 meter te geven ontstaat een robuuste inpassing van de zonnevelden. Daarnaast wordt op het achtererf van Werler 3 en de westkant van Bloemenkamp 5 tevens ingeplant met een singel. Zo worden niet alleen de zonnevelden in het kampenlandschap versterkt maar wordt gezocht naar een stevigere inbedding van het geheel. Hierbij rekening houdend met het agrarisch grondgebruik van de resterende percelen van zowel initiatiefnemers als omliggende agrariërs. De mate van zichtbaarheid wisselt met de seizoenen. De singels worden breed zodat ze stevige structuren vormen. De afstand van waar de zonnepanelen beleefd kunnen worden is over het algemeen groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0013.png"

Voor omwonenden is een inloopavond georganiseerd en zijn diverse gesprekken gevoerd waarin zij hun wensen met betrekking tot de inpassing konden uiten. Derhalve is er op sommige locaties gekozen voor een specifiek type beplanting of extra ruimte tot de bebouwing of infrastructuur aangehouden, ook in verband met landbouwverkeer. Onderstaand kaartbeeld geeft aan waar woningen en agrarische bedrijven zich bevinden en met welke zichtlijnen rekening is gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0014.png"

De entree van het zonnepark Is gekoppeld aan de ontsluitingsstructuren van de erven en blijft onopvallend in het gebied. De panelenvelden worden ontsloten via het erf van Bloemenkamp 5 en Gatherweg 28. Verkeer van en naar het zonnepark zal alleen nodig zijn voor beheer van het park. Dit blijft zeer beperkt.

Er is een zakelijk recht gevestigd door TenneT van in totaal 45 meter breed onder de bovengrondse hoogspanningsleiding. Binnen deze strook worden geen zonnepanelen geplaatst. De hoogspanningsmast is toegankelijk via de onderhoudspaden op het terrein.


Er zijn A, B en C watergangen aanwezig. Langs A en B watergangen moet een onderhoudsstrook en of beschermingsstrook worden vrijgehouden. Diverse watergangen in het gebied zijn eigendom van het waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap heeft aangegeven dat de legger moet worden aangehouden. Op basis van deze informatie is rekening gehouden met de beheer en vrijwaringzones binnen de plangrenzen van het zonnepark. Omliggende agrariërs hoeven daardoor geen extra ruimte te reserveren voor het beheer van de watergangen. Daarnaast worden rondom het zonneveld lage 'dijkjes' van circa 30 centimeter gemaakt. Deze dijkjes bieden de mogelijkheid om regenwater langer vast te houden binnen het zonnepark.

Het zonneveld is tijdelijk. Aan de vergunning wordt daar een voorwaarde over opgenomen. Voor het einde van de looptijd van de vergunning van 30 jaar moet het zonneveld geheel zijn verwijderd en zijn deze gronden geschikt voor agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0015.png"


Inrichting zonneveld:


Panelen en opstelling:

In het noordelijk deel worden de panelen maximaal 1,65 meter hoog. Hiermee wordt de openheid van het landschap zoveel mogelijk behouden. Voor de panelen in het zuidelijke deel van het park, daar waar deze omsloten worden door singels, wordt een hoogte van 2 meter aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0016.png"

De panelen worden volgens een oost-west oriëntatie opgesteld, waarbij de panelen een dakconstructie vormen. Er ontstaan zo geen achterkanten, waardoor altijd zicht is op voorkanten of zijkanten. De hellingshoek van de panelen is circa 10 graden. Er worden drie panelen in 'portrait' boven elkaar geplaatst. De zonnepanelen zijn donker van kleur en hebben ten gevolge van een coating minimale lichtreflectie. De tafels zijn gemaakt van en hebben de kleur van aluminium.


Het maaiveld:

De panelen zullen op circa 0,7 tot 1 meter vanaf het maaiveld beginnen. In de nok is een tussenruimte opgenomen van 40 centimeter om ruimte aan licht en water te bieden onder de dakconstructie. Daarnaast zijn de beheerspaden tussen de panelen 2 meter breed. Hiermee wordt zoveel mogelijk gestimuleerd dat vegetatie een kans krijgt zich onder de panelen te vestigen. Van het totale plangebied van 28 hectare wordt ongeveer 15 ha daadwerkelijk bedekt door panelen. Het overige deel krijgt voldoende licht en water om een volwaardige vegetatie te laten ontwikkelen die een bijdrage kan leveren aan het omliggende landschap. Met oost-west opstellingen is in Nederland nog maar beperkte ervaring opgedaan. Met deze opstelling kan meer vermogen geplaatst worden dan met een zuid-opstelling op dezelfde hoeveelheid vierkante meters. De grond wordt met een oost-west opstelling dus efficiënter benut.

Door de gedeeltelijke afscherming van de bodem van zonlicht en regenwater kan een effect op de bodemkwaliteit door zonneparken niet volledig worden uitgesloten. Eventuele nadelige effecten worden zo veel mogelijk voorkomen door ruimte tussen de rijen panelen en in de nok waardoor licht en regenwater de bodem kan bereiken. In combinatie met het tijdelijke karakter van het zonnepark en het stopzetten van (intensief) agrarisch gebruik worden daarom geen onomkeerbare negatieve effecten op de bodem verwacht.


Het hekwerk:

Rondom alle percelen wordt een hekwerk geplaatst. Deze wordt zo dicht mogelijk op de panelen geplaatst, alleen gescheiden door een beheerpad van 4 meter breed. Het hekwerk begint enkele decimeters van de grond zodat kleine zoogdieren, als de das het hek kunnen passeren. Het hekwerk zal bestaan uit schapengaas waarmee het zoveel mogelijk aansluit bij het landelijk karakter. Aan de buitenkant van het hek is de landschappelijke inpassing gesitueerd, zoals hagen en singels. Dieren kunnen daardoor gebruikmaken van deze beplanting om in te schuilen.

De entree van het zonnepark Is gekoppeld aan de ontsluitingsstructuren van de erven en blijft onopvallend in het gebied.

Transformator- en bijgebouwen

Er wordt met string-omvormers gewerkt. Een stringomvormer combineert de stroomopbrengst van circa 300 zonnepanelen en zet deze om naar wisselstroom. De omvang van een stringomvormer is circa 100x60x30 cm3 (BxHxD) en deze zullen nabij of aan de kopse kant van de zonnetafels gemonteerd worden en vallen daardoor nagenoeg niet op. De kleur is wit/lichtgrijs. Hierdoor zijn alleen compacte transformatoren nodig. De afmetingen van transformator zijn 310x213x251cm3 (BxHxD) vanaf maaiveld. Door de fundatie van de transformator enigszins te laten zakken blijven deze op gelijke hoogte als de zonnetafels. De kleur is ofwel mosgroen (RAL 6005) of dennegroen (RAL6009). De afstand van de transformatoren tot nabijgelegen woningen is minimaal 100 meter. Door ze aan de kopse kanten van een rij panelen te plaatsen, worden ze opgenomen in de structuur van het park. Ter hoogte van de transformatoren is het beheerpad 4,5 meter breed. Deze toegangspaden dienen semi-verhard te worden. Deze verharding kan met gras worden begroeid.


Beheer

Voor beheer wordt gezocht naar een lokale beheerder, om zoveel mogelijk omwonenden te betrekken bij de ontwikkeling binnen hun gebied. Door het stoppen van bemesten wordt het kansrijk om de huidige graslanden om te vormen naar een kruidenrijker type. Het grasland vormt in combinatie met het struweel(zuidelijke percelen) geschikt leefgebied voor bijvoorbeeld insecten en vogels.


Beheer ondergrond

Het zonnepark zal jaarlijks één of meerdere malen gemaaid worden. Normaliter is het ecologisch interessanter het maaisel af te voeren om de bodem te verschralen. Omdat het nu nog niet duidelijk is hoe de vegetatie zich gaat ontwikkelen onder de panelen kan na een aantal jaren het beheer worden aangepast om daarmee vegetatiegroei en het bodemleven te stimuleren. Wellicht dat een natuurlijke vorm van bemesting hieraan kan bijdragen. Als beheer kan dan gekozen worden voor (druk)begrazing met bijvoorbeeld schapen. Indien wordt gekozen voor een ecologische meerwaarde zal dit zeer extensief moeten worden toegepast, omdat anders de door insecten gewenste structuurvariatie niet kan worden bewerkstelligd. Dit heet drukbegrazing, wat inhoudt dat de schapen een paar keer per jaar, voor slechts een paar dagen achtereen grazen op hetzelfde perceel. Dit zorgt dat bloemen en kruiden ook kans krijgen te groeien, maar er geen echte ruigte, zoals bramen en bomen, ontwikkelt.


Beheer van singels

De zuidelijke percelen worden omgeven door singels. Deze zijn zo breed ontworpen dat ze in twee delen te onderhouden zijn, in de lengterichting doorsneden. Beide helften worden wisselend om de 4 tot 5 jaar onderhouden, zodat altijd een dichte vegetatie behouden blijft die niet te hoog wordt. Schaduwvorming op de panelen wordt hierbij ook beperkt.


Beheer beplanting

De veldesdoorn-beukenhaag zal aan de buitenzijde van het hekwerk geplaatst worden. Hierdoor zal de haag in twee helften in de lengterichting wisselend worden onderhouden, 1 á 2 keer per jaar. De snoei dient plaats te vinden in april en september om zaadvorming zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast blijft de haag zijn vorm behouden en zal van schaduw op de panelen geen sprake zijn.

De maatregelen met betrekking tot de landschappelijke inpassing en instandhouding zijn verwoord in het bij de omgevingsvergunning behorende inrichtingsplan "Zonneveld Beemte-Broekland inrichtingsplan" van augustus 2018, projectnummer: 8688.0.

Conclusie is dat het zonnepark op een zorgvuldige, kwalitatief goede wijze ingepast wordt in de omgeving. Om te borgen dat de maatregelen op het gebied van landschappelijke inpassing gerealiseerd worden en in stand worden gehouden wordt aan de vergunning een voorschrift verbonden.

3.3 Toetsing kaders

Met dit plan wordt een zonnepark gerealiseerd met een vermogen van circa 25 MWp, waarmee stroom wordt opgewekt voor ruim 6.400 huishoudens. Daarmee draagt het bij aan de ambities en het beleid van rijk, provincie en gemeente gericht op een transitie naar een duurzame energievoorziening. Apeldoorn heeft de ambtitie in 2030 28% energieneutraal te zijn. Ingezet wordt onder andere op grootschalige duurzame energieopwekking in de vorm van zonne-energie. Om de doelstelling te halen is, zo blijkt uit hoofdstuk 4, zowel opwekking van zonne-energie nodig met zonnepanelen op daken als met grondgebonden zonneparken. Het gaat om een grote opgave.


De ontwikkeling van grondgebonden zonneparken moet op een zorgvuldige wijze ingepast worden in de omgeving. Volgens de Omgevingsvisie ligt de locatie van het zonnepark voor het overgrote deel in de zone waar grote zonneparken zonder meer mogelijk zijn. Gebiedskwaliteiten vormen geen obstakel voor de ontwikkeling van grote zonneparken. De westelijke rand van het zonnepark ligt in een zone waar volgens de provincie grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk zijn. Grote zonneparken zijn binnen het Nationaal landschap mogelijk indien ze de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0017.png"

Genoemde rand ligt in het deelgebied Gradient Oost-Veluwe van het National Landschap. Kernkwaliteiten van dit gebied wordt als volgt omschreven:

Fraaie en beleefbare gradiënt van Veluwe naar IJssel: van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten

  • Dorpen op de Veluweflank, op loopafstand (één uur gaans) van elkaar (o.a. Epe, Heerde)
  • Landgoederen langs de westrand, grondgebonden landbouw
  • Sterk microreliëf door oost-west gerichte ruggen- Cultuurhistorisch erfgoed zoals de sprengen, watermolens, Apeldoorns kanaal
  • Open essen en broekgebieden

Hiervan is hooguit de laatstgenoemde kernkwaliteit aan de orde. Het gaat niet om een open es. Wel maakt het deel uit van broeklanden. Zoals in paragraaf 3.2 omschreven voegt het zonnepark zich op een goede manier in dit open landschap. De zonnevelden krijgen een beperkte hoogte. Ook de inrichting van de randen van het zonnepark is zodanig dat de openheid van het broekgebied niet wordt aangetast.

De structuurvisie Apeldoorn biedt Ruimte beschrijft het fundament van Apeldoorn als Buitenstad. Onder andere beekdalen en enken dienen behouden te blijven. De locatie van het zonnepark ligt daarbuiten. De locatie kent ook geen bijzondere cultuur-historische, landschappelijke of ecologische waarden, welke de locatie niet geschikt maken. Met plaatsing van een zonnepark wordt het fundament van de Buitenstad niet aangetast.

Hoofdstuk 4 BEHOEFTE AAN ZONNEPARK

4.1 Duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De Ladder is verankerd in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."


Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (NSO) mogelijk maken. Daarom is het eerst van belang te bepalen of bij de ontwikkeling van een zonnepark sprake is van een NSO. Artikel 1.1.1, eerste lid sub i van het Bro geeft de volgende definitie voor een stedelijke ontwikkeling:

'Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen'.


Relevant is of een zonnepark is aan te merken als 'andere stedelijke voorziening'. Dit begrip wordt niet nader omschreven in het Bro. Ook jurisprudentie biedt geen eenduidig antwoord op de vraag of zonneparken een stedelijke ontwikkeling zijn. Gelet op jurisprudentie over (redelijk) vergelijkbare functies (bijvoorbeeld windmolens of hoogspanningslijnen) lijken zonneparken geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee ook geen Ladderplichtige ontwikkeling.

Wel is een motivering in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist voor alle ruimtelijke ontwikkelingen (art. 3.1 Wro), Op basis van artikel 3.1.6 lid 1 an het Bro, dient bovendien ook de uitvoerbaarheid van een plan te worden onderbouwd. De principes achter de Ladder vormen een belangrijk onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. Om deze reden geeft deze ruimtelijke onderbouwing voor het zonnepark een motivering in lijn met de vereisten van de Ladder.


Bestaand Stedelijk Gebied

Vanuit de Ladder geld, dat voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) extra motivering is vereist. Artikel 1.1.1 Bro geeft als definitie:

'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'


Naast de hiervoor genoemde definitie van bestaand stedelijk gebied, blijkt uit jurisprudentie dat ook de geldende bestemming van een plangebied relevant kan zijn. Geldt er bijvoorbeeld een agrarische bestemming die de ontwikkeling ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, of overige stedelijke functies niet mogelijk maakt, dan is veelal geen sprake van BSG.
Op basis van de ligging, locatie, het huidige gebruik en de bestemming is vast te stellen, dat zowel de ligging buiten het bestaand stedelijk weefsel van de Apeldoorn, als de nog vigerend bestemming die geen stedelijke functies mogelijk maakt, tot de conclusie leidt dat er sprake is van een ontwikkeling buiten BSG. Daarom is er extra motivering nodig waaruit blijkt dat de behoefte al dan niet binnen BSG kan landen.


Verzorgingsgebied

Het gaat bij de Ladder voor duurzame verstedelijking om het voorkomen van planoverschotten, en om het beperken van leegstand in de bestaande voorraad. Op basis van de energieambities van de gemeente Apeldoorn, is het niet waarschijnlijk dat zonneparken onaanvaardbare leegstand in de hand werken.

Voor een goede afweging, volgens de uitgangspunten van de Ladder, wordt voor de zonnevelden rekening gehouden met het verzorgingsgebied van het zonnepark. Enerzijds is het daarbij van belang om te bepalen op wel schaalniveau in een behoefte zal worden voorzien. En anderzijds is het daarbij van belang om in aanmerking te nemen waar mogelijke ruimtelijke effecten zouden kunnen optreden als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Als ruimtelijk verzorgingsgebied vormt de gemeente Apeldoorn een goed afwegingsniveau: met de beoogde zonnevelden wordt de energie immers opgewekt om in de 'eigen' duurzame energiebehoefte te kunnen voorzien. Ook beoordeling van mogelijke ruimtelijke effecten is dan relevant op het niveau van de gemeente zelf.

4.2 Behoefte in Apeldoorn in periode 2018-2028

Deze paragraaf beschrijft de behoefte aan het zonnepark in de gemeente Apeldoorn (het ruimtelijk verzorgingsgebied), aan de hand van de energiebehoefte. Achtereenvolgens wordt ingegaan op:

  • 1. de vraag naar zonne-energie de komende tien jaar in Apeldoorn , mede op basis van de gestelde energieambities van de gemeente.
  • 2. reeds beschikbare en juridisch mogelijke capaciteit in de gemeente (het aanbod)
  • 3. de energiebehoefte voor de komende tien jaar in Apeldoorn.


1. Totale vraag naar zonne-energie in gemeente Apeldoorn bedraagt 292 MegaWatt piek (MWp) komende 10 jaar

We bekijken de additionele vraag naar zonne-energie voor de komende tien jaar (2018-2028) binnen de gemeente Apeldoorn. Basis hiervoor vormen de gemeentelijke energieambities op het gebied van zonne-energie. In 2016 heeft de Raad gekozen voor ambitieniveau 'Versnelling Plus' en is de uitvoeringsagenda 2017 – 2020 vastgesteld. Waarbij al rekening is gehouden met wat reëel haalbaar zal zijn binnen de komende periode. De totale energievraag in Apeldoorn zal in werkelijkheid vele malen groter zijn dan de ambitie op het gebied van zonne-energie.

Onderdeel van de ambities is de inzet op grootschalige duurzame energieopwekking. Om op termijn energieneutraal te zijn, heeft de gemeente doelen vastgesteld voor opwekking van zowel grondgebonden als dakgebonden zonne-energie. Daarbij wordt qua ambitie nog onderscheid gemaakt tussen grond- en dakgebonden zonne-energie. Zie de tabel hierna.

Vraag zonne-energie
 
2018-2028 (10 jaar)   2018-2038 (20 jaar)  
Grondgebonden
 
255 MWp   561 MWp  
Dakgebonden
 
37 MWp   218 MWp  
Totaal
 
292 MWp   779 MWp  

Grondgebonden

De (ambitie) energievraag voor grondgebonden zonne-energie is tot 2028 gesteld op zo'n 255 MWp, en circa 561 MWp de komende 20 jaar (tot 2038).

Dakgebonden

De energievraag voor dakgebonden zonne-energie in de periode tot 2028 is circa 37 MWp. Voor de komende 20 jaar, tot 2038 bedraagt de dakgebonden energievraag circa 218 MWp. Bij het bepalen van deze dakgebonden ambitie is rekening gehouden met wat reëel en haalbaar zal zijn qua daadwerkelijke realisatie van dakgebonden zonnepanelen in de komende periode.

Totaal

De totale zonne-energievraag in Apeldoorn bedraagt daarmee 292 MWp de komende tien jaar (tot 2028) en circa 779 MWp de komende twintig jaar (tot 2038).

2. Totale huidige aanbod zonne-energie in Apeldoorn bedraagt 75,3 MWp

Om tot de totale behoefte te kunnen komen voor de komende tien jaar, kijken we vervolgens naar het aanbod aan zonne-energie in de gemeente Apeldoorn. Het aanbod bestaat daarbij zowel uit de huidige grondgebonden als dakgebonden capaciteit die reeds is gerealiseerd en daarnaast ook de planologische capaciteit in (harde) bestemmingsplannen en de concrete pilotlocaties. Zie onderstaande tabel.

zonne-energie
(2018)  
Reeds gerealiseerd   beschikbare aanbod  
Grondgebonden
 
4 MWp   50 MWp  
Dakgebonden
 
21,3 MWp   n.v.t.*  
Totaal
 
25,3 MWp   50 MWp  

* Dakgebonden zonne-energie is in principe niet in bestemmingsplannen vastgelegd, aangezien dakgebonden zonnepanelen vrijwel nooit vergunningplichtig zijn.

Grondgebonden

Het aanbod aan grondgebonden zonne-energie dat reeds gerealiseerd is bedraagt in Apeldoorn 4 MWp: daarbij gaat het om één gerealiseerd zonnepark (Zuidbroek) dat in 2018 is gerealiseerd (peildatum 01-07-2018). Daarnaast zijn er op dit moment (zachte) plannen voor 6 pilotlocaties voor grondgebonden zonnevelden in de gemeente, gezamenlijk goed voor een aanbod van circa 50 MWp zonne-energie: dit plan is één van die pilotlocaties en is goed voor een aanbod van circa 25 MWp. Bij het bepalen van de resterende behoefte de komende tien jaar in Apeldoorn, zijn deze 6 pilot-plannen (inclusief voorliggend plan) meegeteld in het huidige aanbod. Het totale aanbod (gerealiseerd en in plannen, inclusief dit plan) aan grondgebonden zonne-energie bedraagt daarmee zo'n 54 MWp.

Dakgebonden

Daarnaast is er in totaal circa 21,3 MWp aanbod aan dakgebonden zonne-energie in Apeldoorn reeds gerealiseerd. Er zijn geen dakgebonden zonnepanelen in (harde) bestemmingsplannen vastgelegd: dit is in principe nooit het geval aangezien dakgebonden zonnepanelen vrijwel nooit vergunningplichtig zijn en dus ook niet planologisch worden vastgelegd.

Totaal

Het totale aanbod aan zonne-energie vanuit gerealiseerde plannen en planologische capaciteit, bedraagt daarmee 75,3 MWp in Apeldoorn.

3. De totale behoefte aan zonne-energie bedraagt daarmee 216,7 MWp komende 10 jaar

Nu het beschikbare aanbod en de tienjaars vraag naar zonne-energie in Apeldoorn bekend is, kijken we vervolgens naar de resterende behoefte aan nieuwe plannen voor zonne-energie in Apeldoorn. Hiertoe komen we door de vraag naar zonne-energie, te confronteren met het huidige aanbod (gerealiseerd en in (harde) bestemmingsplannen). Zie figuur hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1057-vas1_0018.png"

Grondgebonden

Wanneer enkel naar grondgebonden zonne-energie wordt gekeken, blijkt er behoefte aan een additionele capaciteit van 201 MWp te bestaan de komende tien jaar in Apeldoorn.

Dakgebonden

Wordt gekeken naar dakgebonden zonne-energie, dan blijkt de komende tien jaar in Apeldoorn behoefte aan een additionele capaciteit van 15,7 MWp.

Totaal

Hieruit blijkt dat er sprake is van een totale kwantitatieve actuele zonne-energiebehoefte van 216,7 MWp voor de periode 2018-2028 in Apeldoorn.

Conclusie: plan voor zonnepark Beemte Broekland voorziet in een behoefte 

Zoals eerder omschreven, wordt met het voorliggende plan voor zonnepark Beemte Broekland voorzien in een toevoeging van circa 25 MWp ten behoeve van de zonne-energiebehoefte in Apeldoorn. Gezien hiervoor is bepaald dat, wanneer het voorliggende plan wordt meegenomen als aanbod in het bepalen van de behoefte, er een totale behoefte aan zonne-energie resteert van 216,7 MWp tot 2028, kan het plan Beemte Broekland voorzien in een additionele behoefte in Apeldoorn voor de komende tien jaar. Ook wanneer enkel naar de behoefte aan grondgebonden zonne-energie wordt gekeken blijkt, dat wanneer het voorliggende plan wordt meegerekend in het huidige aanbod, er een behoefte resteert van circa 201 MWp de komende tien jaar.

4.3 Maximale potentie binnen bestaand stedelijk gebied

Gezien met het beoogde plan voor het zonnepark Beemte Broekland een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) wordt beoogd, vraagt de systematiek van de Ladder om een afweging van potentiële alternatieven binnen BSG. Daarom wordt in deze paragraaf allereerst bezien wat de reëel beschikbare en geschikte capaciteit binnen het BSG van Apeldoorn is voor het faciliteren van zonne-energieopwekking. Hieruit blijkt, dat er in Apeldoorn naar schatting circa 52,2 MWp zonne-energieopwekking binnen BSG kan worden gefaciliteerd de komende tien jaar. Daarbij gaat het zowel om de reële potentie van grondgebonden als dakgebonden zonne-energie binnen BSG. Hierna lichten we dit toe.

Potentie binnen BSG
 
Capaciteit in hectaren
(Maximaal)  
potentiële capaciteit in MWp
(Reële inschatting)**  
Grondgebonden
 
45,6 Ha.   36,5 MWp  
Dakgebonden
 
n.v.t.   15,7 MWp* (37 MWp – 21,3 MWp)  
Totaal
 
n.v.t.   52,2 MWp  

* De dakgebonden potentie binnen BSG voor de komende tien jaar is gelijk aan de ambitie/vraag voor dakgebonden zonne-energie, gezien in het bepalen hiervan reeds rekening is gehouden met wat haalbaar is qua realisatie.

** Factor voor grondgebonden zonne-energie is circa 0,8 MWp te realiseren per hectare

Potentie grondgebonden zonne-energieopwekking bedraagt circa 36,5 MWp binnen BSG

Om de reële potentie voor grondgebonden zonne-energie binnen het BSG van de gemeente in beeld te krijgen heeft een inventarisatie van potentiële alternatieve inbreidingslocaties in Apeldoorn plaatsgevonden. Om tot de reële potentie binnen BSG te komen is bovendien rekening gehouden met gemeentelijk beleid en uitgangspunten, waaronder de Structuurvisie Buitenstad, de Groenstructuurkaart en vigerende of in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen van gemeente Apeldoorn. Daarnaast heeft de inventarisatie betrekking op potentiële inbreidingslocaties van 1 hectare of groter binnen stedelijk gebeid (bebouwde kom). Locaties kleiner dan 1 hectare hebben in principe immers een maximale opwekkingscapaciteit van minder dan 0,8 MWp. Bovendien is het vanuit een ruimtelijk oogpunt niet wenselijk dat invulling van de totale grondgebonden zonne-energiebehoefte binnen BSG zou betekenen dat er een forse versnipperde ontwikkeling van kleine zonnevelden binnen het bestaand stedelijk weefsel plaatsvindt.


Bij de dorpen binnen de gemeente blijken locaties zich op basis van ligging, bestemming en gebruik niet als een locatie binnen BSG te kwalificeren, zo ook een aantal locaties bij de kern Apeldoorn zelf. Daarnaast zijn er in de kernen Hoenderloo en Beekbergen enkele locaties die zich wel kenmerken als locaties binnen BSG, maar die op dit moment (en voorlopig zullen blijven) fungeren als sportpark of woon- en bedrijfslocatie, waardoor deze locaties niet beschikbaar zijn op korte termijn.


In totaal zijn er uit de inventarisatie circa 96 locaties (deels) binnen het BSG van Apeldoorn van 1 hectare of groter naar voren gekomen: samen goed voor een oppervlak van circa 189 hectare. Een relatief groot aantal van deze locaties binnen het stedelijk gebied van Apeldoorn zijn op basis van het huidige gebruik, beleid en bestemmingsplannen, niet beschikbaar of geschikt als ontwikkellocatie voor het realiseren van zonneparken. Dit vloeit onder andere voort uit vigerende en in ontwerp zijnde bestemmingsplannen, de Structuurvisie Buitenstad en de Groenstructuurkaart van Apeldoorn. Het gaat dan om zo'n 73 locaties, samen goed voor zo'n 145,9 hectare, die wel (deels) binnen BSG gelegen zijn, maar niet redelijkerwijs en op korte termijn beschikbaar of geschikt (te maken) zijn voor de ontwikkeling van zonneparken.


Voor die locaties worden vanuit ruimtelijke overwegingen (op termijn) andere functies beoogd vanuit de Structuurvisie, of deze vallen binnen de 'groene mal' van Apeldoorn op basis van de Groenstructuurkaart. Ook zijn voor enkele plekken bestemmingsplannen voor invulling met andere functies in voorbereiding. Zo geldt voor de locaties op industrieterrein Malkenschoten, Stadhoudersmolen en die op Apeldoorn Noord/De Vellert dat op deze plekken vanuit een ruimtelijk oogpunt bedrijfsontwikkeling wenselijk wordt geacht. Voor de locaties in Zuidbroek (ten noordoosten van Apeldoorn), Zonnehoeve (in Apeldoorn-Oost), en Sprengenweg-Noord wordt de ontwikkeling van woningbouw met bijbehorende functies wenselijk geacht. Deze locaties vallen daarmee af als potentiële inbreidingsplekken voor realisatie van zonnevelden.


Op basis van bovenstaande resteren er zo'n 23 locaties binnen het bestaand stedelijk gebied van Apeldoorn, die worden meegewogen in het bepalen van de maximale potentiële capaciteit voor grondgebonden zonnevelden binnen BSG. Het gaat om verschillende locaties verspreid over het stedelijk gebied van Apeldoorn, welke in principe geschikt en beschikbaar (te maken) zijn op relatief korte termijn. Deze locaties zijn samen goed voor een oppervlakte van circa 45,6 hectare.


Er van uitgaande dat al deze potentiële locaties volledig benut kunnen worden, waarbij maximaal zo'n 0,8 MWp per hectare te realiseren is, komt dit neer op een potentieel binnen BSG te realiseren grondgebonden capaciteit van circa 36,5 MWp in Apeldoorn. Let wel: het gaat hier dus om een schatting waarbij bijvoorbeeld nog geen rekening wordt gehouden met de landschappelijke inpassing, financiele haalbaarheid, eigendomsverhoudingen, et cetera. In de praktijk zou de daadwerkelijke realisatie van deze BSG locaties anders uit kunnen vallen.

Potentie dakgebonden zonne-energieopwekking bedraagt circa 15,7 MWp binnen BSG


Dakgebonden zonne-energie vindt altijd binnen bestaand stedelijk gebied plaats (BSG) (zie ook eerdere toelichting BSG in paragraaf hiervoor). Deloitte constateerde in 2018 op basis van een grootschalige data-analyse, dat in heel Nederland circa 4,4% van alle daken (geschikt voor het opwekken van zonne-energie) daadwerkelijk was bedekt met zonnepanelen. In Apeldoorn is dit percentage hoger: zo blijkt op basis van gegevens van CSB (2018) en Tedreader.solar (2014) dat van de totale potentiële capaciteit op daken (ca. 316 MWp) in Apeldoorn, in 2018 zo'n 6,7% al was gerealiseerd (ca. 21,3 MWp).

Dat er in Apeldoorn dus een maximale potentiële capaciteit van naar schatting zo'n 316 MWp bestaat op daken binnen BSG, betekent niet dat volledige benutting van deze maximale capaciteit binnen tien of twintig jaar reëel en haalbaar is. Zo wordt hierin nog geen rekening gehouden met factoren als eigendomsvorm, dakconstructie of de capaciteit van de netaansluiting: Een groot deel van de daken is immers in particulier eigendom. In de praktijk zal een deel van de eigenaren bijvoorbeeld niet bereid, of in staat zijn om zonnepanelen op het dak te realiseren. Ook zal een deel van de dakconstructies in de praktijk niet toereikend zijn voor (volledige) realisatie van het potentieel. Daarnaast spelen ook factoren als de lever- en productiecapaciteit van toeleveranciers en montagebedrijven in de regio bijvoorbeeld een rol: de vraag daarbij is de hoeveelheid MWp er door leveranciers en monteurs in tien jaar tijd op daken werkelijk kan worden geplaatst.

Met deze factoren is in het bepalen van de dakgebonden zonne-energie ambitie/vraag voor de gemeente Apeldoorn voor de komende tien jaar al rekening gehouden. Daarbij wordt uitgegaan van een jaarlijks groeipercentage van 15% tot 17% van dakgebonden zonne-energie de komende tien jaar. Om die reden kan de reëel te realiseren capaciteit op daken de komende tien jaar in Apeldoorn gelijk worden gesteld aan de dakgebonden ambitie/vraag in die periode: deze bedraagt circa 15,7 MWp (37 MWp minus de reeds gerealiseerde 21,3 MWp).


Totale reële potentie zonne-energieopwekking circa 52,2 MWp binnen BSG in Apeldoorn


Op basis van bovenstaande gegevens over de reële potentie voor zonne-energieopwekking binnen BSG in Apeldoorn, is op te maken wat de totale reële potentie binnen BSG bedraagt.


Grondgebonden

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er binnen BSG reële potentiële ruimte voor toevoeging van grondgebonden zonne-energie voor een capaciteit van circa 36,5 MWp. Voor deze analyse gaan we er daarbij voor de volledigheid van uit dat deze gehele potentie de komende tien jaar kan worden gefaciliteerd (hoewel dit in de praktijk mogelijk lager zou kunnen uitvallen).


Dakgebonden

Ook is te zien, dat er binnen BSG in Apeldoorn nog een reële potentie voor realisatie van dakgebonden zonne-energie is van circa 15,7 MWp de komende tien jaar.


Totaal

De totale reële potentiële capaciteit binnen het bestaand stedelijk gebied voor het faciliteren van opwekking van zonne-energie de komende tien jaar in Apeldoor bedraagt daarmee circa 52,2 MWp: dat is fors minder dan de resterende behoefte de komende tien jaar van circa 216,7 MWp. Een deel van de resterende behoefte de komende tien jaar zal dan ook buiten BSG kunnen worden gefaciliteerd.

4.4 Minimaal in te vullen behoefte buiten bestaand stedelijk gebied

Hierna gaan we in op de behoefte die buiten het BSG van Apeldoorn gefaciliteerd kan worden de komende tien jaar. Daarbij kijken we ook specifiek naar de behoefte aan grondgebonden en dakgebonden zonne-energie. Hieruit blijkt dat het plan Beemte Broekland met een beoogde toevoeging van circa 25 MWp, in een resterende behoefte buiten BSG kan voorzien

Resterende behoefte die buiten BSG gefaciliteerd zal moeten worden

Hiervoor is gebleken dat de reële potentiële capaciteit aan zonne-energie die de komende tien jaar binnen het BSG van Apeldoorn kan worden gefaciliteerd circa 52,2 MWp bedraagt. Ook is in paragraaf 4.2 gebleken dat de totale uitbreidingsbehoefte van de zonne-energiecapaciteit de komende tien jaar circa 216,7 bedraagt in Apeldoorn. Op basis daarvan kan worden opgemaakt, dat er tot 2028 een behoefte resteert van ongeveer 164,5 MWp, die buiten het BSG van Apeldoorn zal moeten worden gefaciliteerd om de volledige behoefte (ambitie) aan zonne-energie te kunnen faciliteren.


Wanneer specifiek naar de grondgebonden zonne-energiebehoefte wordt gekeken, blijkt dat er een behoefte resteert van circa 164,5 MWp, die buiten het BSG kan worden gefaciliteerd. De totale behoefte aan grondgebonden zonne-energie bedraagt de komende tien jaar immers zo'n 201 MWp, terwijl de inbreidingsmogelijkheden binnen BSG in potentie ruimte bieden aan realisatie van circa 36,5 MWp.


Gezien dakgebonden zonne-energie in principe altijd binnen BSG gerealiseerd wordt (omdat gebouwen in principe altijd binnen BSG gelegen zijn), en omdat de behoefte (ambitie) hieraan is afgestemd op de reëel mogelijk te realiseren capaciteit de komende tien jaar, is een afweging van de uitbreidingsruimte voor dakgebonden zonne-energie niet van toepassing.


Bovendien is hiervoor gebleken, dat ook in de periode na tien jaar (van 2028 tot 2038) een vraag bestaat naar zonne-energie in Apeldoorn van circa 487 MWp (779 minus 292). Dat betekent dat er ook ná tien jaar dus relatief veel ruimte bestaat om de resterende inbreidingslocaties en inbreidingspotentie op daken in Apeldoorn in te vullen. Ook op de lange termijn ontstaat daarmee in principe dan weinig risico, dat niet alle potentiële inbreidingslocaties voor zonne-energieopwekking in Apeldoorn tot ontwikkeling kunnen komen.

Met plan Beemte Broekland kan worden voorzien in resterende tienjaars behoefte buiten BSG

Hiervoor is aangetoond dat ook ontwikkelingen van zonne-energieopwekking buiten BSG nodig zijn, om in de volledige zonne-energiebehoefte tot 2028 in Apeldoorn te kunnen voorzien. De totale resterende zonne-energiebehoefte die de komende tien jaar buiten het BSG van Apeldoorn zal moeten worden gefaciliteerd bedraagt circa 164,5 MWp. Het plan Beemte Broekland, waarmee een toevoeging van circa 25 MWp zonne-energiecapaciteit wordt beoogd, kan daarmee voorzien in een resterende behoefte die buiten BSG dient te worden opgevangen.

De informatie in dit hoofdstuk is gebaseerd op het ambitieniveau Versnelling Plus en de Uitvoeringsagenda 2017-2020. De voortgang van de energietransitie wordt regelmatig gemonitord en geëvalueerd wat kan leiden tot het enigszins bijstellen van de route naar realisatie van de ambitie. Gelet op de grote opgave zal de bovenstaande conclusie dat dit plan voor een zonnepark past binnen de behoefte niet wijzigen.

Hoofdstuk 5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, licht, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning voor bouwwerk gericht op verblijf van mensen mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn. Hierbij speelt ook het beoogde gebruik een rol.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van een zonnepark worden geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Er wordt namelijk geen verblijf van mensen beoogd. Omdat er sprake is van grondwerkzaamheden die samenhangen met de verankering van de zonnepanelen en het mogelijk realiseren van een bijbehorend bouwwerk, is vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit alleen nagegaan of er sprake is van een kans op de aanwezigheid van ernstige verontreinigingen welke relevant kunnen zijn bij grondverzet. Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Voor het toepassen van een goede milieuzonering wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.


Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Voor zonnevelden of zonneparken bestaan geen richtlijnen die handvatten kunnen geven voor het bepalen van een minimale afstand tussen het zonneveld/zonnepark en woningen. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn zonnevelden/zonneparken niet opgenomen als bedrijfscategorie met een bepaalde richtafstand. Indien het zonnepark wordt gezien als een elektriciteits-distributiebedrijf van maximaal 10 MVA (Mega Volt Ampere), geldt een minimale afstand tot woningen van 30 meter. Voor alle omvormers en schakelstations wordt deze afstand minimaal aangehouden tot omliggende woningen. Daarmee is de milieubelasting voor de omgeving voor de aspecten gevaar/straling en geluid aanvaardbaar. Gelet op de ligging nabij de A50 zal het zonnepark geen verandering veroorzaken op de cumulatieve geluidsbelasting bij omliggende geluidgevoelige objecten.


Conform de het Activiteitenbesluit, moet het zonnepark wel beschouwd worden als een Type A inrichting. Er gelden dus wel milieuregels, waarbij voor de zonnevelden alleen de geluidvoorwaarden relevant zijn. De invertors kunnen geluid produceren en zullen moeten voldoen aan deze geluidnormen. Het is gelet op de situering (afstand) van de invertors in relatie tot de omliggende woningen zeer aannemelijk dat deze geluidnormen worden gehaald.

5.1.4 Licht

Er gelden geen wettelijke normen ten aanzien van lichthinder of lichtschittering. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is dit aspect wel beschouwd.


Onderzoeksresultaten licht

In het algemeen kan worden gesteld dat het zonlicht dat op zonnepanelen valt voor een groot deel door de panelen zelf wordt opgenomen/geabsorbeerd. Dat is juist het doel van de zonnepanelen: opvangen van zonlicht en omzetten in stroom en dus niet reflecteren. Om schittering te verminderen wordt er op de panelen gewerkt met een coating. Het glas wordt gezandstraald en is daardoor anti reflectief. Dit vermindert reflectie en vermeerdert de opbrengst.


Het risico van reflecties is afhankelijk van een groot aantal factoren. Tijd van het jaar, moment van de dag, weerssituatie, positie ten opzichte van het zonnepanelenveld, hoek van de lichtinval op een zonnepaneel (hoe groter de hoek, hoe groter de reflectie), hoogte boven de grond en kijkrichting spelen allemaal een rol. Wanneer er sprake is van schittering dan komt dit vooral voor in de ochtend, als de hoek van de zoninval het grootst is, maar dan is ook de directe hinder van zonlicht het grootst. Het achtergrondlicht van de zon is feller dan de het licht van de reflectie van het zonnepaneel, waardoor de hinder van de schittering geringer wordt. Daarbij is de doorlooptijd van de schittering vaak maar van korte duur. Bij bijvoorbeeld wegen kan deze schittering hinderlijk zijn voor automobilisten, maar in casu valt het zonneveld niet binnen het perifere gezichtsveld van de automobilist waardoor de hinder verwaarloosbaar is. Die redenatie kan eveneens worden aanhouden voor omwonenden, gelet op de situering ten opzichte van omliggende woningen en de landschappelijke inpassing is dit effect hier verwaarloosbaar.

5.1.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai, voorzover de vergunning betrekking heeft op een geluidgevoelig object. Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Nadere toetsing is dan ook niet aan de orde. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van onderhoud e.d. van het zonneparkblijft blijft dusdanig laag dat een geluidstoename niet aan de orde is.

5.1.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling leidt niet tot effecten op de luchtkwaliteit aangezien het zonnepark zelf geen luchtemissies heeft en er geen sprake is van extra verkeer (behoudens verkeer in verband met incidenteel onderhoud). Dit aspect is verder niet relevant en niet verder beschouwd.

5.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten EV

De ontwikkeling betreft geen (beperkt) kwetsbaar object en geen risicobron. Dit aspect is daarom niet relevant en niet verder beschouwd.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.


Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer de vergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling in gevallen waar de drempelwaarde niet wordt overschreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie worden opgesteld
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer)


Onderzoeksresultaten

Gezien het ruime toepassingsbereik van de m.e.r.-richtlijn in vaste jurisprudentie, kan niet worden uitgesloten dat een zonneveld wordt aangemerkt als een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, een activiteit opgenomen in categorie 22.1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r.


Op 2 augustus 2018 is door initiatiefnemer een aanmeldnotitie ingediend. In het besluit (d.d. 1 oktober 2018, kenmerk 2018-466676) op basis van deze notitie is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteiten geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu waarvoor een milieueffectrapport gemaakt moet worden.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

De locatie voor het zonnepark ligt buiten bestaand stedelijk gebied. De locatie ligt niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt voor projecten: Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt voor projecten: Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunt voor projecten: Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem.

Uitgangspunt voor projecten: Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.). Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones. Grondwaterneutraal bouwen

5.2.3 Grondwater

Het zonnepark wordt bovengronds aangelegd, in het zoekgebied is geen overlast door grondwater bekend. De hoogste grondwaterstanden liggen conform de Isohypsenkaart met gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden rond NAP+2.50 m (noordoost) á NAP+3.50 m (zuidwest). Het maaiveld in het plangebied varieert globaal van NAP+3.15 m tot NAP+4.30 m. De hoogste grondwaterstanden liggen tussen circa 0,60 en 0,80 m onder maaiveld.


Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone in een gebied waar matige/ernstige kwel te verwachten valt. Dit zou in de toekomst voor hogere maximale grondwaterstanden kunnen zorgen. De aanleg van het zonnepark heeft geen invloed op de kwaliteit of kwantiteit van het grondwater.


Om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. In het zonnepark wordt de grondwaterstand niet kunstmatig verlaagd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.4 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het plangebied wordt doorkruist door enkele primaire watergangen. Daarnaast liggen in het gebied diverse sloten/watergangen welke voor ontwatering van het gebied zelf zorgen.

Door het plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Na realisatie van het zonnepark wordt er niet meer water op de watergangen geloosd dan in de huidige situatie het geval is. Voor het zonnepark worden geen uitlogende materialen toegepast, de ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op de kwantiteit of kwaliteit van het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om de locatie komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.5 Afvoer van regenwater

Het regenwater wat binnen de locatie valt wordt binnen het plangebied op maaiveldniveau vastgehouden en vanaf maaiveldniveau in de bodem geïnfiltreerd. De natuurlijke wijze van afvoer van hemelwater in onbebouwd gebied wordt hierbij zoveel mogelijk nagestreefd.

De plaatsing van de zonnepanelen zorgt voor een geconcentreerdere waterstroom naar het maaiveld. Om te voorkomen dat het water onbedoeld uit het gebied stroomt voordat het in de bodem kan infiltreren wordt langs de rand een kleine verhoging aangebracht. Het water krijgt hierdoor, ook bij hevige neerslag, voldoende tijd om op natuurlijke wijze in de bodem te infiltreren.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

5.2.6 Afvoer van afvalwater

Vanuit het plan wordt geen afvalwater geproduceerd. Er wordt dan ook niet geloosd op een rioolstelsel.

5.2.7 Watertoets

De toename aan verharding binnen de locatie zorgt niet voor toename van afvoer van water naar buiten het locatiegebied. Het plan leidt niet tot vervuiling van grond- of oppervlaktewater. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

Nationale regelgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast bestaat de Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze kent een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De omgevingsverordening kent ook regels voor GO.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Er is ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het zonnepark op natuur (Bureau Waardenburg, Effecten van zonnepark Beemte Broekland op beschermde soorten en gebieden, rapportnr. 18-158, 22 mei 2018, zie bijlage). Getoetst is aan de Wet natuurbescherming en de Omgevingsvisie en -verordening. Het onderzoek trekt de volgende conclusies:

Conclusies Wet natuurbescherming (soorten bescherming)

Op basis van het uitgevoerde veldwerk en de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen wordt het volgende geconcludeerd:

  • De mate van gebruik van het plangebied door steenuil is niet voldoende bekend om de effecten van de aanleg van het zonnepark te kunnen bepalen. Indien er een hoge dichtheid van steenuil territoria aanwezig is, zou er een significante afname van foerageergebied kunnen optreden door de aanleg van het park. Dit is een overtreding van verbodsbepaling Art. 3.1, lid 4 van de Wnb. Om deze effecten te kunnen bepalen dient er een nader onderzoek plaats te vinden naar steenuil. Naar verwachting kunnen effecten op steenuil voorkomen worden door een bepaald beheer of door een wat andere inrichting rondom locaties waar steenuil is aangetroffen. Het steenuil onderzoek kan daarom in een later stadium worden uitgevoerd. De eventuele aanleg van het park is op zijn vroegst over twee jaar en de mogelijk aanpassingen voor steenuil betreffen naar verwachting kleine wijzigingen in de inrichting of het beheer.
  • De werkzaamheden aan de aanwezige watergangen dienen onder ecologische begeleiding plaats te vinden, zodat negatieve effecten op grote modderkruiper en poelkikker voorkomen worden.
  • Het aanleggen van het zonnepark kan leiden tot vernieling en / of verstoring van nesten van vogels. Door het zonnepark buiten het broedeizoen aan te leggen (dus buiten de periode maart-augustus), of te zorgen dat er geen vogels gaan broeden in het plangebied, worden effecten op broedende vogels voorkomen.
  • Het plangebied heeft een beperkte betekenis voor algemene soorten amfibieën en zoogdieren van het Beschermingsregime andere soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen in de provincie Gelderland.
  • Het aanleggen van het zonnepark heeft geen negatief effect op verblijfplaatsen van vleermuizen. Als gevolg van de ingreep gaan geen verblijfplaatsen verloren. Evenmin heeft de ingreep effect op essentiële foerageergebieden, vliegroutes en migratiegebied van vleermuizen.


Naar aanleiding van eerstgenoemde conclusie heeft vervolgonderzoek plaatsgehad (Eelerwoude, Nader onderzoek steenuilennatuur, rapportnr. 8688.7, 8 augustus 2018, zie bijlage). Conclusie uit dit onderzoek is dat met de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect op steenuilen wordt verwacht. Het plangebied maakt maar zeer beperkt deel uit van het foerageergebied van steenuil.Daarnaast wordt dit plangebied door de aanplant van singels en een extensiever maaibeheer geschikter als leefgebied voor steenuil. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde, een ontheffing voor steenuil is niet noodzakelijk.

Conclusies Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming)

De aanleg en exploitatie van zonnepark Beemte-Broekland heeft met zekerheid geen negatief effect op habitattypen en soorten waarvoor omliggende Natura 2000-gebiedenzijn aangewezen. Significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden ten gevolge van het zonnepark Beemte-Broekland zijn dan ook uitgesloten.


Conclusies Gelders Natuur Netwerk

De aanleg en exploitatie van zonnepark Beemte-Broekland vindt plaats buiten gebieden die onderdeel uitmaken van het Gelders NatuurNetwerk (GNN). Derhalve is geen sprake van ruimtebeslag van het GNN. Zonnepark Beemte-Broekland heeft noch in de aanlegfase noch in de gebruiksfase (in)directe effecten op de behoud- en beschermingsdoelen van het GNN.

5.4 Archeologie

5.4.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Het aangevraagde zonnepark ligt op een plek waarvoor de volgende categorie geldt:


Categorie 4: Zone met middelhoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.


Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.


ArcheoPro heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in het rapport Zonnepark Beemte Broekland, Apeldoorn. Gemeente Apeldoorn, Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O); Bureauonderzoek. Deze rapportage met nr.18049 van 5 juli 2018 is opgenomen als bijlage. Op basis van het archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat er sprake blijft in het plangebied van een lage tot middelhoge archeologische verwachting, dat laatste specifiek in het zuidwestelijke deel van het plangebied. Echter, de gemeente Apeldoorn volgt het selectieadvies van ArcheoPro tot het niet uitvoeren van vervolgonderzoek: de geplande bodemingrepen zijn ons inziens niet een dermate ingrijpende verstoring dat formeel archeologisch vervolgonderzoek zinnige resultaten zal kunnen bieden.


Op basis van het uitgevoerde inventariserend veldonderzoek is formeel archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Bij het onverhoopt alsnog aantreffen van (vermoedde) archeologische resten tijdens werkzaamheden in het plangebied, wordt gewezen op de formele plicht deze te melden, conform de Erfgoedwet.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Algemeen

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart. Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
5.5.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied, wat een gemiddelde attentiewaarde kent, ligt in een hoofdzakelijk open gebied met voornamelijk grasland, vanouds hooiland. Het noordelijke deel van dit gebied is broekland, en het zuidelijke deel lag vanouds wat hoger en daarom werd hier akkerbouw bedreven. Hier waren ook meer houtopstanden rondom de akkers. De wat oudere boerderijen in de omgeving hebben enige cultuurhistorische waarde als zijnde typisch historische bouwwerken kenmerkend voor het agrarische platteland.

Met de in hoofdstuk 3 beschreven inrichting van het zonnepark wordt deze op een goede wijze ingepast in dit oude cultuurlandschap. In het noordelijke deel wordt de openheid bewaard door de zonnepanelen laag te houden. In het zuidelijke deel, waar vanouds houtopstanden voorkwamen langs akkers, worden deze weer ingeplant in gebiedseigen soorten.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Het is niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen omdat er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro waarvoor de kosten van grondexploitatie te verhalen zijn.

Met de aanvrager van de omgevingsvergunning is een overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over onder andere eventuele planschade.

De Gemeente heeft een exploitatie-opzet ontvangen waaruit blijkt dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

5.7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.7.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van vooroverleg voor advies voorgelegd aan de provincie Gelderland, gemeente Epe en Waterschap Vallei en IJssel.

Van de provincie Gelderland is een vooroverlegreactie (7-8-2018, kenm. 2018-92365, 9236, 9237) ontvangen. Daarin worden de volgende punten benoemd:

  • 1. Het plan draagt bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de provincie en de Cleantech Regio. De provincie complimenteert de gemeente met de aanpak van de zonne-energie initiatieven. Advies is het energiedossier ook in Cleantechverband op te pakken, in de vorm van kennisdeling en een regionale energiestrategie.
  • 2. Het plan is in lijn met de provinciale belangen op het gebied van energietransitie, natuur- en landschap. Op een enkel punt wordt een nadere onderbouwing gevraagd. Verzocht wordt in het inrichtingsplan te onderbouwen dat het plan niet in strijd is met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. Tevens wordt verzocht de uitvoering en instandhouding van de beoogde landschappelijke inrichtingsmaatregelen in de omgevingsvergunning te borgen.

Beantwoording

1. Het compliment van de provincie voor de gekozen aanpak wordt gewaardeerd. Op korte termijn wordt in Cleantechverband het totale energiedossier opgepakt.

2. In het inrichtingsplan is de gevraagde onderbouwing opgenomen. De gevraagde borging wordt verzekerd door het opnemen van voorschriften aan de verklaring van geen bedenkingen/omgevingsvergunning.

Van de gemeente Epe is een vooroverlegreactie ontvangen (9-8-2018, kenm. 2018-07790 en 4-9-2018, kenm. 2018-08378).

De gemeente Epe geeft aan de bijdrage voor opwekken van duurzame energie door middel van grootschalige zonneparken van harte te ondersteunen en er is waardering voor het uitgebreide en goede kwalitatieve landschappelijke inrichtingsplan. In essentie worden de twee volgende punten naar voren gebracht:

  • 1. Het initiatief heeft de gemeente Epe doen beseffen dat er geen intergemeentelijk overleg heeft plaatsgevonden om te bezien of tot een breed gedragen visie op de landschappelijke aanvaardbaarheid van grote zonneparken in het gebied Veluwe Oost kan worden gekomen. Epe geeft aan het spijtig te vinden dat niet in een eerder stadium door de gemeente Apeldoorn zelf afstemming is gezocht over het voorliggende plan. Gevraagd wordt voor het vervolg daar goede afspraken over te maken.
  • 2. Het initiatief van het zonnepark ligt in het grootschalige broekenlandschap. Gevraagd wordt de keuze van spreiding van de zonnevelden versus concentratie te verduidelijken, waarbij ook de impact op het grondgebied van Epe wordt meegenomen. Visualisaties vanaf woningen worden daarbij als een welkome aanvulling gezien. Gewezen wordt op het beeldkwaliteitsplan Beemte Noord waarin handreikingen worden gedaan om nieuwe erven –naar de mening van Epe te interpreteren als nieuwe initiatieven- te plaatsen aan de rand van de broeklanden.

Beantwoording:

1. Als gemeente Apeldoorn zijn we gestart met de pilot Zonneparken in Apeldoorn. Aanleiding voor de pilot is de grote, urgente opgave van de energietransitie die voor ons ligt. In Apeldoorn willen we de komende jaren doorwerken aan een klimaatbestendige gemeente en vol inzetten op duurzame energie. Met de pilot richten we ons op het faciliteren van een aantal pilot initiatieven voor een zonnepark -waarbij het behouden en versterken van de veranderende leefomgeving op alle schaalniveaus een prominente positie inneemt- en in het verlengde daarvan op het stimuleren van toekomstige initiatieven. De ervaringen die met de pilot-zonneparken worden opgedaan vormen input voor een op te stellen afwegingskader voor toekomstige verzoeken.

Als onderdeel van de pilot is aan de initiatiefnemers van de pilot-zonnepartijen gevraagd in een vroeg stadium van de planvorming in gesprek te gaan met betrokken, waaronder omwonenden. Vanwege de ligging nabij de gemeente Epe is de initiatiefnemer ook gevraagd te overleggen met de gemeente Epe. Daar is uitvoering aan gegeven. In vervolg daarop is de (concept) ruimtelijke onderbouwing in het kader van het vooroverleg aangeboden aan Epe.

De vooroverlegreactie heeft aanleiding gevormd om verder contact op te nemen met de gemeente Epe. Er loopt inmiddels een traject van overleg over de grote opgave van de energietransitie waar we beide voor staan. Er wordt bilateraal gesproken over het afwegingskader wat wordt opgesteld (waarin proces en participatie ook een plek krijgt) en er wordt in regionaal verband met Epe overlegd in het kader van de Regionale Energie Strategie.

2. Bij de pilot-initiatieven heeft een zorgvuldige inpassing binnen de leefomgeving vanaf de start een prominente plek gekregen. De beoordeling heeft plaatsgevonden op alle ruimtelijke schaalniveaus, waaronder het landschapstype. Het in procedure zijnde bestemmingsplan Beemte Noord en het daarmee samenhangende concept van het beeldkwaliteitsplan Beemte Noord zijn vooral geënt op de bestaande situatie en het beheer van het gebied. Het zonnepark Beemte Broekland is naar aard en type van een andere orde dan bijvoorbeeld het uitbreiden van een agrarisch bedrijf of de bouw van een woning. Voor zonnepark Beemte Broekland wordt dan ook een zelfstandige procedure doorlopen. Wel gaat, evenals bij genoemd beeldkwaliteitsplan het geval is, ook het plan voor het zonnepark Beemte Broekland uit van een zo goed mogelijke landschappelijke inpassing op basis van de doelstellingen. Daar is op diverse niveaus invulling aan gegeven, waaronder de landschapstypes, de directe omgeving en de beeldkwaliteit van het park zelf.

De locatie van het zonnepark ligt in de broeklanden, waarbij het zuidelijke deel grenst aan het kampenlandschap. Ook het gebied ten noorden van het zonnepark, op het grondgebied van Epe, betreft broeklanden.Momenteel is er in het veld weinig onderscheid merkbaar tussen de open broeklanden en het kleinschalige kampenlandschap. De situering biedt de kans het contrast tussen deze twee landschapstypen te versterken, wat bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap.

Met de beoogde inrichting van de zuidelijke zonnevelden wordt het oorspronkelijke kampenlandschap teruggebracht. De zuidwestelijk gelegen esgronden blijven open. Met de situering en inrichting van de noordelijke zonnevelden wordt het beeld en identiteit van de open broeklanden zoveel mogelijk in stand gehouden. Door niet alle velden tegen elkaar aan te leggen en een ruime afstand tussen de velden aan te houden blijven de grotere open ruimten van de broeklanden met elkaar verbonden. Ook met de inrichting van de noordelijke velden zelf wordt ingezet op het zoveel mogelijk behouden van de openheid. De zonnepanelen en de omringende beplanting worden laag gehouden. Bij de situering en inrichting is eveneens rekening gehouden met de woningen in de omgeving op het grondgebied van Epe, ondermeer door aan de noordrand van het zonnepark groen aan te planten. De initiatiefnemer biedt ook de mogelijkheid aan omwonenden tot financiële participatie. Conform het verzoek van Epe zijn visualisaties als bijlage 5 toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing.

De ontvangen vooroverlegreacties zijn als bijlage toegevoegd.

5.7.2 Participatie

Er is een participatietraject doorlopen. De initiatiefnemer heeft een inloopbijeenkomst georganiseerd en heeft individuele gesprekken gevoerd met direct betrokkenen. Naast informeren heeft dit geleid tot het aanpassingen in het plan. Zo is de omvang van het zonnepark fors verkleind met circa 10 hectare, is de hoogte van de zonnepanelen verlaagd en zijn op verzoek van omwonenden diverse aanpassingen doorgevoerd in de inrichting van de randen van het zonnepark.

Overigens biedt de initiatiefnemer de mogelijkheid aan omwonenden (bij voldoende belangstelling) financieel te participeren in het zonnepark en wordt ondersteuning geboden bij wensen tot zonnepanelen op daken.