Plan: | Van Golsteinlaan 30 Ugchelen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.ov1051-vas1 |
Van Golsteinlaan 30 Ugchelen, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo
Deze ruimtelijke onderbouwing betreft realisering van een wellnesstuin bij het Van der Valk hotel en restaurant 'De Cantharel', Van Golsteinlaan 20-30 in Ugchelen.
De wellnesstuin word aan de zuidwestzijde van de bestaande bebouwing van het hotel/restaurant gerealiseerd. Op de locatie is momenteel een buiten gebruik zijnde (verharde) tennisbaan aanwezig. Voor realisering van de wellnesstuin wordt de tennisbaan verwijderd.
De wellnesstuin bestaat uit een overdekt zwembad (met buitenbad) en twee saunahuisjes. Een gedeelte van de wellnesstuin wordt verhard. De verharding kan als zonneterras functioneren.
Rondom de wellnesstuin wordt de bestaande beplanting gehandhaafd. Tevens wordt nieuwe beplanting toegevoegd. Dit om de privacy van gebruikers van de wellnestuin te waarborgen.
De wellnesstuin is een aanvulling op het aanbod aan ontspanningsmogelijkheden voor de hotelgasten. De wellnesstuin is dan ook alleen voor een gebruik door hotelgasten bestemd. De wellnesstuin wordt geen zelfstandig opererende voorziening voor de omgeving.
De wellnesstuin is geprojecteerd op de bestemmingen 'Horecadoeleinden' en 'Bos en natuurgebied'.
Op de bestemming 'Horecadoeldeinden' is horeca in categorie 1 toegestaan. Dit betreft hotels, pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra. Deze bestemming staat realisering van de wellnesstuin niet toe.
De bestemming 'Bos en natuurgebied', is o.a. bestemd voor behoud, bescherming en versterking van het bos en de natuurwaarden, fiets-, voet- en ruiterpaden en erfontsluitingswegen, beheer, herstel en onderhoud van landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. Op deze bestemming wordt het bestaande groen gehandhaafd en uitgebreid om de privacy van de wellnesstuin te waarborgen.
De globale ligging van het projectgebied is op onderstaande afbeelding aangegeven.
Globale ligging en omvang projectgebied.
Het projectgebied ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Ugchelen'. Dit bestemmingsplan is sinds 2 maart 2011 vigerend. Het projectgebied heeft de bestemmingen 'Horecadoeleinden' en 'Bos en natuurgebied'.
Op de bestemming 'Horecadoeleinden' zijn hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra toegestaan.
De bestemming 'Bos en natuurgebied' is o.a. bestemd voor behoud, bescherming en versterking van het bos en natuurwaarden, fiets-, voet- en ruiterpaden en erfontsluitingswegen
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Ugchelen
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
Het project valt niet onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist. De gemeenteraad heeft op 11 oktober 2018 een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
In december 2017 is de geconsolideerde Omgevingsvisie Gelderland. Het (moederplan is vastgesteld op 24 september 2014. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
De provincie en haar partners zien de volgende opgaven voor een gezonde vrijetijdseconomie:
De provincie en haar partners willen ruimte bieden aan kwaliteitsverbeteringen en innovatie van recreatiebedrijven. Tegelijkertijd willen zij zorgvuldig omgaan met de ruimte. Leegstand en verpaupering in de bestaande voorraad moeten worden voorkomen en een goede inpassing is nodig. De bijzondere natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in Gelderland staan daarbij centraal
Ambitie en rol van de provincie
De provincie streeft naar een impuls aan de werkgelegenheid binnen de vrijetijdseconomie door meer toeristische bezoekers en daarmee bestedingen aan te trekken. Daartoe moet de kwaliteit van het toeristisch product omhoog. De provincie wil het bedrijfsleven ondersteunen bij het verbeteren van die kwaliteit. Verder wil de provincie de huidige kwaliteit van de dagrecreatieterreinen en routestructuren behouden of verbeteren. Voor de sector zijn er mogelijkheden om mee te liften met gebiedsprocessen en om vanuit die dynamiek kansen te grijpen. Er zijn goede afwegingen nodig voor het bieden van ruimte voor ontwikkelingen in de sector. Er moet daarbij een relatie worden gelegd tussen de kwaliteit van 'nieuwe' ontwikkelingen en de kwaliteit van het bestaande.
Aanpak
De provincie wil door kwaliteitsverbetering van het toeristisch product haar landelijk marktaandeel vergroten. Voor een kwaliteitsverbetering is het vaak zaak om te investeren in innovatieve en duurzame concepten en daarnaast te investeren in compensatiemaatregelen. Dit zijn vaak ook lastige trajecten. De provincie wil bedrijven daarom op dit vlak ondersteunen.
Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw. Uitbreiding van bedrijven of nieuwvestiging in de recreatiesector hoeft echter niet te leiden tot overcapaciteit op provinciaal niveau. Het kan zelfs leiden tot verbetering van het totale aanbod doordat bestaande bedrijven meeprofiteren van extra kwalitatief goede activiteiten. Beter dan de provincie kennen ondernemers de markt. Zij kunnen hierop inspelen en bepalen welke activiteiten zij uit moeten voeren.
Conclusie: het project past binnen provinciaal beleid.
In december 2017 is de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Het moederplan is vastgesteld op 24 september 2014.
De Omgevingsverordening bevat geen regels die op het project van toepassing zijn.
2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leferen aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Conclusie: het project past binnen de structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
figuur 1: kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Het project wordt uitgevoerd in het gebied dat is gelegen aan de westkant van de stad. Aan deze zijde van de stad bevindt zich het Veluwebos. Voor het project wordt het aanwezige groen gerespecteerd en uitgebreid op een wijze die passend is bij het groene karakter van het gebied. Er is sprake van behoud en versterking van het groen in Apeldoorn. De verweving van de stad met het landschap wordt behouden en versterkt.
In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:
De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.
Door realisering van het project is sprake van een kwaliteitsimpus voor het toerisme.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van de activiteit voor de waterhuishouding.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt voor projecten
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijke ontwikkelingen zoals het streven naar duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt voor projecten
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten voor projecten
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten voor projecten
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.5.1.2 respectievelijk 4.6.1.3.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
In de notitie Welkom in Apeldoorn op de Veluwe, die in juni 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het programma voor het onderdeel vrijetijdseconomie van de structuurvisie-ambitie Toeristisch toplandschap uitgewerkt. De doelen van het programma zijn:
Om deze doelen te realiseren zet Apeldoorn in op de volgende vier opgaven:
Bij het realiseren van deze opgaven wordt aangehaakt op de nationale strategie Vinden, Verrassen, Verbinden zoals die is verwoord in de Visie op de Nederlandse gastvrijheidseconomie 2025. Daardoor kan de ontwikkeling van de Apeldoornse vrijetijdseconomie goed ingebed worden in de nationale ontwikkeling.
Uitgangspunt is dat het aan de ondernemer zelf is om kansen te benutten, ondernemerschap en durf te tonen. Op basis van de nationale strategie wordt van de overheid een stimulerende en ondersteunende rol verwacht. Een overheid die de randvoorwaarden creëert waarbinnen ondernemers kunnen ondernemen maar ook de maatschappelijke belangen zijn geborgd. De gemeente Apeldoorn wil deze rol oppakken door in te zetten op:
Conclusie: het project levert een positieve bijdrage aan de doelstelling 'Excellent verblijven'.
Op 1 maart 2018 is de Verordening Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden in werking getreden. De verordening strekt tot compensatie of verevening bij ruimtelijke ontwikkelingen, op basis van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning, die ten koste gaan van natuur of de kernkwaliteiten van een gebied. Compensatie is aan de orde als een bestemming bos en/of natuur geheel of gedeeltelijk moet verdwijnen. Compensatie dient plaats te vinden ter plaatse van de locatie of aansluitend aan de locatie.
Het project is geprojecteerd op de bestemmingen 'Horecadoeldeinden' en 'Bos en natuurgebied'.
Voor het gedeelte van het project dat op de bestemming 'Horecadoeleinden' wordt gerealiseerd geldt op grond van de verordening geen verplichting tot compensatie.
Op het gedeelte van het project dat op de bestemming 'Bos en natuurgebied' is geprojecteerd wordt uitsluitend het bestaande groen gehandhaafd en uitgebreid. Hierdoor bestaat geen verplichting tot compensatie.
Conclusie is dat het project geen negatieve consequenties heeft voor de aanwezige natuur of de aanwezige kernkwaliteiten in het projectgebied.
Het projectgebied ligt ten zuidwesten van het hotel/restaurant. In het gebied is momenteel een buiten gebruik zijnde (verharde) tennisbaan aanwezig. Voor het overige bestaat het projectgebied uit beplanting (struiken en bomen).
Bestaande situatie
Bestaande situatie
De wellnesstuin word aan de zuidwestzijde van de bestaande bebouwing van het restaurant /hotel gerealiseerd. Op de locatie is momenteel een buiten gebruik zijnde (verharde) tennisbaan aanwezig. Voor realisering van de wellnesstuin wordt de tennisbaan verwijderd.
Het plan bestaat uit een overdekt zwembad (met buitenbad) en twee saunahuisjes. Een gedeelte van de wellnesstuin wordt verhard. Deze verharding kan als zonneterras functioneren.
Rondom de wellnesstuin wordt de bestaande beplanting gehandhaafd. Tevens wordt nieuwe beplanting toegevoegd. Dit om de privacy in de wellnestuin te waarborgen.
De wellnesstuin is een aanvulling op het aanbod aan ontspanningsmogelijkheden voor de hotelgasten. De wellnesstuin is dan ook alleen bestemd voor een gebruik door hotelgasten. De wellnesstuin wordt geen zelfstandig openbare opererende voorziening voor de omgeving.
Impresse inrichting wellnesstuin
Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), moet de toelichting van een bestemmingsplan, dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het stedelijk gebied mogelijk maakt, dan moet worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1, lid 1, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening kwalificeert een stedelijk ontwikkeling als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Het project wordt op de bestemming 'Horecadoeleinden' gerealiseerd. Op het betreffende gedeelte van deze bestemming rust geen bouwvlak. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak, mogen op deze bestemming geen gebouwen worden gerealiseerd.
Het project voorziet in het bouwen van een zwembadhuis met een oppervlakte van circa 220 m² en twee saunahuisjes met een gezamenlijke oppervlakte van 24 m² en het aanbrengen van verharding rondom het buitenzwembad. Er is sprake van een functiewijziging, omdat de wellnestuin niet als horeca in de zin van het bestemmingsplan kan worden gekwalificeerd.
Daarnaast wordt het project op de bestemming 'Bos en natuurgebied' gerealiseerd. Op deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, met een hoogte van maximaal 2,50 meter ten behoeve van de bestemming worden gerealiseerd. Het project voorziet niet in oprichting van bebouwing op de voornoemde bestemming. Op de bestemming wordt uitsluitend het bestaande groen gehandhaafd en uitgebreid ten behoeve van de wellnesstuin. Dit om de privacy in de wellnesstuin te waarborgen.
Het project voorziet in een functiewijziging met een oppervlakte van meer dan 500 m².
Gelet op de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 28 juni 2017, kenmerk: ECLI:NL:RVS:2017:1724, is sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer het ruimtebeslag van de ruimtelijke ontwikkeling meer dan 500 m² bedraagt.
Conclusie is dat vanwege het oprichten van bebouwing en de oppervlakte van de functiewijziging, sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, lid 1, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening.
De wellnesstuin gaat niet als zelfstandig opererende voorziening voor de omgeving functioneren, maar is uitsluitend bestemd voor een gebruik door hotelgasten.
Om het hotel/restaurant toekomstig bestendig te maken is ontwikkeling van de locatie nodig. hiervoor is een integrale ontwikkelingsvisie opgesteld. Deze ontwikkelingsvisie voorziet in het leggen van een verbinding tussen landschap, natuur en recreatie op de locatie van het hotel/restaurant.
Bij de onderhavige ontwikkeling staat de wens van de hotelgast centraal. Bij hotelgasten bestaan wensen voor wat betreft recreëren, dineren en overnachten. Er bestaat een toenemende behoefte aan luxe recreatieve voorzieningen. De wellnesstuin voorziet in de behoefte van de hotelgast.
De locatie van het hotel/restaurant ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van een openbare recreatieve voorziening, maar een recreatieve voorziening voor uitsluitend (het) hotel(gasten). Als gevolg hiervan wordt de wellnestuin in de directe nabijheid van het hotel, buiten stedelijk gebied, gerealiseerd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. juli 2017, opgesteld door Kruse Groep, Projectcode: 17040116 en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat er geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen (bouw)plannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen riscico's voor de volksgezondheid opleveren. Als gevolg daarvan wordt de bodem geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (hotel en wellnesstuin).
Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel beoordeeld. Deze beoordeling is gedadeertd 17 augustus 2017 en heeft kenmerk: 2017-430052.
Conclusie van deze beoordeling is dat de bodem op basis van het bodemonderzoeksrapport geschikt is voor het realiseren van de beoogde (bouw)plannen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Er is sprake van een rustige woonwijk/rustig buitengebied. De gewenste activiteit (wellnesstuin) valt in milieucategorie 2 (SBI-code 2008: 9604, badhuizen en sauna-baden). Op basis van deze milieucategorie geldt een afstand voor geur: 10 meter, voor stof: 0 meter, voor geluid: 30 meter en voor veiligheid 10 meter.
Tegen over de locatie bevinden zich twee woningen. Dit betreft de woningen van Golsteinlaan 25 en 27. Deze woningen bevinden zich echter buiten de geldende milieuzone van 30 meter. Hierdoor levert het realiseren van de wellnesstuin geen belemmeringen op.
De wellnesstuin gaat als een zelfstandig opererende, niet openbare, voorziening voor de omgeving functioneren. De wellnesstuin is uitsluitend voor een gebruik door hotelgasten bestemd. Realisering van de wellnesstuin zal geen extra verkeersbewegingen genereren.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het project leidt niet tot een verkeerstoename en daarmee gepaard gaande verslechtering van de luchtkwaliteit. Er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet milieubeheer.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het project.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het projectgebied bevindt zich de N304. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N304 is dermate beperkt dat er geen significante externe veiligheid risico's zijn rond deze weg. Externe veiligheid is geen belemmering voor het project.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningsleidingen en/of zendmasten.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer de vergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een omgevingsvergunning voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de vergunning. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.2.1 tot en met 4.2.7.
Het projectgebied lig buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,2 hectare groot. Het projectgebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de provinciale Omgevingsvisie Gelderland of Omgevingsverordening Gelderland heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de door de provincie in de Omgevingsvisie Gelderland vastgestelde grondwaterfluctuatiezone. Uit historische gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat de hoogste grondwaterstanden circa 1,5 á 2,0 m onder maaiveld liggen. In droge perioden zakt de grondwaterstand circa 1,5 m uit.
Er is in en om het projectgebied geen grondwateroverlast bekend. Vanuit het projectgebied wordt grondwater niet structureel afgevoerd. Het plan zal grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In en om het projectgebied ligt geen oppervlaktewater. Wel liggen rondom het plangebied enkele droogvallende greppels. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het projectgebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Het projectgebied ligt in het buitengebied van gemeente Apeldoorn. Vanuit dit buitengebied mag geen hemelwater worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater dient op eigen terrein te worden verwerkt, dit kan door hergebruik of door infiltratie in de bodem.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.
Het afvalwater uit het projectgebied wordt via een privaat rioolgemaal en persleiding afgevoerd naar het gemeentelijke gemengd rioolstelsel. Het gemengd stelsel heeft voldoende capaciteit voor de toename in vuilwaterdebiet vanuit het plangebied (toename van 3,16 l/s).
Het spoelwater van welnessvoorzieningen mag met een beperkt debiet op het gemeentelijk stelsel worden geloosd. Tijdens hevige neerslag (buien met een omvang van meer dan 10 mm/uur) wordt het gemengd stelsel reeds zwaar belast. Tijdens dergelijke buien mag er geen spoelwater vanuit het plangebied worden afgevoerd.
De maximale toename van de afvoer (pieklozing) in normale situaties vanuit De Cantharel is 3,16 l/s (11,4 m3/u) + 8,89 l/s (32,0 m3/u) = 12,05 l/s (43,4 m3/u)
De maximale toename van de afvoer (pieklozing) tijdens hevige neerslag vanuit De Cantharel is 3,16 l/s (11,4 m3/u)
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het projectgebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etcetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater.
Voor verwerking van hemelwater in het plangebied geldt het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied grenst aan Natura-2000 gebied Veluwe, maar maakt geen onderdeel uit van het Natura-2000 gebied.
Ligging projectgebied ten opzichte van Natura-2000 gebied Veluwe
Habitatypen
De aangewezen habitattypen voor de Veluwe zijn: H2310 (stuifzanden met struikhei),
H2320 (binnenlandse kraaiheibegroeiingen), H2330 (zandverstuivingen), H3130
(zwakgebufferde vennen), H3160 (zure vennen), H3260 A (Beken en rivieren met
waterplanten), H4010A (vochtige heiden), H4030 (droge heiden), H5130
(jeneverbesstruwelen), H6230, (heischrale graslanden), H6410 ( blauwgraslanden),
H6410 (blauwgraslanden), H7110B (actieve hoogvenen), H7140A (Overgangs- en
trilvenen), H7150 ( pioniervegetaties met snavelbiezen\), H7230 (kalkmoerassen), H9120
(beuken-eikenbossen met ondergroei hulst), H9190 (oude eikenbossen) & H91E0C
(beekbegeleidende bossen). In de nabijheid van het plangebied is het Habitattype H9120
aanwezig.
Effecten habitattypen
Effecten op de Habitattypen zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Het projectgebied ligt buiten het begrensde natura-2000 gebied en er vindt geen afname van areaal plaats.
Habitatsoorten
Voor het Natura-2000 gebied Veluwe zijn de volgende soorten uit de habitatrichtlijn
aangewezen: gevlekte witsnuitlibel, vliegend hert, beekprik, rivierdonderpad,
kamsalamander, meervleermuis en drijvende waterweegbree. Daarnaast zijn vanuit de
vogelrichtlijn de volgende broedvogels van belang: Wespendief, nachtzwaluw, ijsvogel,
draaihals, zwarte specht, boomleeuwerik, duinpieper, roodborsttapuit, tapuit en grauwe
klauwier.
Effecten habitatsoorten
Effecten op soorten zijn niet te verwachten om dat voor deze soorten een geschikte biotoop (vennen, beken, poelen en ander open water) in de directe omgeving van het projectgebied ontbreekt.
De bossen rond het projectgebied vormen het kleefgebied voor de zwarte specht en de wespendief. Vanwege de open biotoop ten zuiden van het projectgebied zullen nestlocaties van deze soorten op een grotere afstand van het plangebied liggen.
Externe werking
Geluid
Het projectgebied ligt op een afstand van circa 120 meter van het Natura-2000 gebied. In vergelijking met de huidige situatie zal het menselijk geluid in het projectgebied toenemen. Gelet op de kleinschaligheid van de wellnesstuin, het feit dat de wellnesstuin alleen is bestemd voor een gebruik door hotelgasten en de aanwezigheid van hotelvoorzieningen op een kortere afstand van het Natura-2000 gebied, zal deze toename van menselijk geluid naar verwachting niet tot negatieve effecten leiden voor het Natura-2000 gebied. Daarnaast is het projectgebied gelegen in de nabijheid van de A1 en de N304. Hierdoor is al sprake van een bepaalde geluidbelasting (achtergrondgeluid) op het Natura-2000 gebied.
Een verhoging van de geluidbelasting door verkeer ligt niet in de verwachting, omdat de
wellnesstuin alleen bestemd is voor hotelgasten en de wellnesstuin niet als een openbare zelfstandie recreatieve voorziening zal gaan functioneren.
Bezoekers van het hotel parkeren op de parkeervoorziening aan de oostzijde van het hotel/restaurant. Er worden geen parkeerplaatsen in het projectgebied gerealiseerd.
Licht
De lichtintensiteit in het plangebied kan toenemen. Negatieve effecten als gevolg van lichtvervuiling op het Natura-2000 gebied zijn uit te sluiten, omdat de aanwezige hoge groenblijvende beplanting zorgen voor een beperking van de uitstraling van licht.
Lichthinder door verkeer is niet te verwachten, omdat in het projectgebied geen parkeerplaatsen ten behoeve van de wellnesstuin worden gerealiseerd. Het parkeren wordt afgewikkeld aan de oostzijde van het hotel/restaurant.
Optische verstoring
Gelet op de kleinschalige aard van de ontwikkeling, de afstand van het projectgebied ten opzichte van aangrenzende Natura-2000 gebied en de ligging van het Natura-2000 gebied op privéterrein, zullen hotel/restaurant bezoekers in beperkte mate in het Natura-2000 gebied recreëren. Hierdoor zal geen sprake zijn van een optische verstoring door hotel/restaurant bezoekers.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zijn negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op het begrensde Natura-2000 gebied niet te verwachten.
Soortenbescherming
Op 26 juni 2017 is een inspectie uitgevoerd. Bij deze inspectie is onderzoek gedaan naar Beschermde diersoorten. De resultaten van de inspectie zijn samengevat in de 'notitie inspectie wellness Cantharel', gedateerd 27 juni 2017, projectnummer: P7100.9.
Het plangebied maakt naar verwachting onderdeel uit van het leefgebied van enkele
algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren (waaronder algemene (spits)
muizensoorten) en (zwaarder) beschermde eekhoorn, vleermuizen en broedvogels.
Eekhoorn
De beplanting in het plangebied maakt naar verwachting onderdeel uit van het leefgebied
van de eekhoorn. Tijdens het veldbezoek op 26 juni 2017 zijn echter geen nesten of andere sporen van de soort vastgesteld.
Negatieve effecten op de eekhoorn zijn uit te sluiten. Met het handhaven van de bestaande beplanting treden geen veranderingen in de leefomgeving van de soort op.
Vleermuizen
Tijdens het veldbezoek is beoordeeld of de locatie geschikt is als verblijfplaats voor
vleermuizen. Op basis van het aanwezige biotoop en bekende verspreiding kan het
plangebied een functie hebben voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse
vleermuis en mogelijk ook gewone grootoorvleermuis en watervleermuis.
Bebouwing in de omgeving van het plangebied kan gebruikt worden als verblijfplaats voor
gebouwbewonende soorten, waaronder de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger.
Verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten binnen het plangebied ontbreken.
Verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen bevinden zich onder meer in holtes.
Een aanwezige (knot) linde in het plangebied beschikt over zichtbare holtes. In de boom
zijn geen vleermuizen aangetroffen. Bovendien staat de boom op een voor vleermuizen
ongunstige locatie namelijk op enkele meters van het goed verlichte hotel. In de overige
bomen zijn geen holtes aangetroffen. De bomen van inheemse oorsprong waaronder de
aanwezige lindes en zomereiken dragen vanwege de grote insectenrijkdom bij aan de
geschiktheid van het plangebied als foerageerbiotoop. Bovendien zorgen deze bomen,
gedurende de actieve periode van vleermuizen, dat licht van het hotel minder uitstraalt
richting bestaand natuurterrein ten zuiden van de locatie.
Negatieve effecten op vleermuizen worden niet verwacht. Verblijfplaatsen van
gebouwbewonende soorten ontbreken in het plangebied. De aanwezige knotlinde is
vanwege de ligging (nagenoeg geheel verlicht) ongeschikt als verblijfplaats voor
boombewonende vleermuizen. Daarnaast zijn tijdens het veldbezoek geen sporen van
vleermuizen in deze boom aangetroffen.
Negatieve effecten op foerageergebied kunnen, evenals een toename van verlichting op
de omgeving, worden voorkomen door de bestaande opgaande beplanting te handhaven.
Voor de te realiseren wellness kan toename van het effect van verlichting worden beperkt
door gebruik te maken van naar beneden gerichte armaturen.
Broedvogels
Tijdens de inspectie is in de aanwezige bomen een grote hoeveelheid klimop
geconstateerd, welke gebruikt kan worden door algemeen voorkomende broedvogels
waaronder merel, roodborst en houtduif.
Eventueel opschonen van de te handhaven bomen kan worden uitgevoerd buiten de
kwetsbare broedperiode. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen
beschouwd als broedseizoen. Voor de wet Natuurbescherming zijn echter alle bewoonde
vogelnesten beschermd, ongeacht het tijdstip van het jaar en ongeacht de zeldzaamheid
van de soort. Het genoemde termijn moet daarom niet al te strikt worden toegepast.
Overige soorten
Negatieve effecten op overige soorten kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten. Voor
algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren gaat de omvorming ten koste van
een zeer klein deel marginaal landbiotoop. Voor deze soorten zijn in de provincie
Gelderland vrijstellingen opgesteld.
Conclusie
Met realisering van de wellnesstuin worden geen negatieve effecten op de hierboven
beschreven soorten verwacht, mits bestaande beplanting zo veel mogelijk wordt ingepast
om effecten van verlichting van het hotel op de omgeving te beperken.
Bij het schonen van de klimop dient rekening wordt gehouden met het nesten van vogels. Door deze uitgangspunten in acht te nemen is er geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
ArcheoPro heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht. Deze rapportage, gedateerd februari 2017,projectcode 17-038 is opgenomen in bijlage 4 van deBijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing .
Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied in
verband met de ligging op korte afstand van een terrein waarop resten uit de bronstijd, de
ijzertijd en de middeleeuwen zijn aangetroffen, een hoge verwachting voor resten uit deze
perioden. Voor resten uit eerdere perioden geldt een middelhoge verwachting. Voor resten
uit de nieuwe tijd geldt in verband met de ligging binnen het oorspronkelijke buurtschap
Ugchelen eveneens een hoge verwachting. Het buurtschap is later uitgebreid/verplaatst
naar het noordoosten. Daardoor ligt het plangebied nu ten zuidwesten van het huidige
Ugchelen.
Om zo goed mogelijk inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw binnen het plangebied zijn
acht gutsboringen gezet. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de bodem binnen het
plangebied van nature sterk in oostelijke richting afloopt en dat de bodem behalve in de
noordwesthoek van het plangebied ingrijpend is afgegraven en/of is doorgraven. Dit
betekent dat de bodem ter plaatse van het overgrote deel van het plangebied dermate diep
verstoord is dat hier geen behoudenswaardige archeologische resten meer verwacht hoeven
te worden.
Slechts in de noordwesthoek van het plangebied is de oorspronkelijke bodemopbouw nog
deels intact. Ondanks dat naboren met een megaboor en het zeven van het hiermee
opgeboorde zand ook hier echter geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen.
Gezien de diepe verstoring van de bodem en het ontbreken van archeologische indicatoren
op het kleine deel van het plangebied waarop de bodem nog wel deels intact is, geven de
resultaten van het booronderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te
adviseren. Het bevoegd gezag, hier de gemeente Apeldoorn, geeft in een selectiebesluit aan
of ze met dit advies instemt en of zij wel of geen vervolgmaatregelen noodzakelijk acht.
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of
archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te
worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Geadviseerd
wordt om dit te doen bij de gemeente Apeldoorn.
Op 24 juli 2017 is het archeologisch onderzoek beoordeeld. Conclusie van de beoordeling is dat in het noordwesten onderzoek nodig is bij graafwerkzaamheden dieper dan 35 centimeter over meer dan 100 m². In de rest van het onderzochte gebied is geen vervolgonderzoek nodig.
Op onderstaande afbeelding is met een zwarte lijn aangegeven waar nog onderzoek nodig is binnen het plangebied.
Afbeelding 5: locatie nader onderzoek (met zwarte belijning aangegeven)
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro, dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Het complex Van Golsteinlaan 20-30 ligt aan de rand van het eeuwenoude akkercomplex (een zg. enk) van Ugchelen. In de Cultuurhistorische Analyse van het Centraal Veluws Natuurgebied uit 2010, heeft deze enk een hoge waardering gekregen. De openheid hiervan mag niet verder worden aangetast. Behalve de open enk zelf vormt ook het opgaande groen aan de (historische) randen ervan een bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het hotel en de naastliggende panden liggen in de oude enkrand, min of meer op de plek van historische boerderij-erven. Hier liggen ook enkele oude wegen en paden met cultuurhistorische waarde.
Deze waarden worden niet of nauwelijks aangetast door realisering van de wellnesstuin, doordat deze op de reeds afgevlakte locatie van een voormalige tennisbaan wordt aangelegd.
Er is geen sprake van een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.12, Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor is de gemeenteraad niet verplicht om een exploitatieplan vast te stellen.
Met initiatiefnemer is op 1 mei 2018 een overeenkomst gesloten. De kosten voor het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing zijn hiermee afgedekt.
In de overeenkomst is een regeling voor vergoeding van planschade opgenomen. Het totale
bedrag aan vergoeding van planschade wordt volledig door Initiatiefnemer
gecompenseerd.