Plan: | Hoofdstraat 92-94 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.ov1044-vas1 |
behorende bij de Hoofdstraat 92-94 op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 30 Wabo
Bestemmingsplan Binnenstad West is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 juni 2006 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 27 februari 2007. Deze ruimtelijke onderbouwing betreft de ontwikkeling van een nieuw winkelpand, waarbij de bestaande winkelpanden met adressen Hoofdstraat 92-94 worden gesloopt.
Het nieuw te bouwen winkelpand past voor een groot deel binnen de vigerende bestemming Centrumdoeleinden I, maar overschrijdt met twee bouwlagen de bestaande bouwgrens aan de achterkant met meer dan 15 m en past niet qua maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage (10%). Tot en met 15 m overschrijding van de bestaande bouwgrens had anders gebruik kunnen worden gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid die het in het bestemmingsplan is opgenomen.
Aangezien de overschrijding van het bouwvlak van meer dan 15 m en de maximale bouwhoogte alsmede bebouwingspercentage van 10% kan de omgevingsvergunning niet worden verleend op basis van het vigerende bestemmingsplan. Ook toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo juncto artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (de zgn. kruimellijst) biedt geen mogelijkheden. Wel biedt toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wabo kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. Bij vaststelling van deze notitie heeft de gemeenteraad de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
De nieuwbouw van één groot winkelpand aan de Hoofdstraat 92-94 is een project waarvoor de gemeenteraad in 2010 al een structuurvisie Regieplan Binnenstad heeft vastgesteld, waarbinnen deze ontwikkeling past. Daarnaast ligt het project in het bestaande stedelijk gebied en valt het onder de in bedoelde notitie genoemde categorie IV, en betreft de realisatie van commerciële ruimten in de vorm van winkelruimte, waardoor de totale vloeroppervlakte met niet meer dan 3.000 m² zal toenemen. Daarmee valt het project onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is vergevorderd.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners onder andere op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's.
Het tweede doel is het waarborgen en verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent onder andere het ontwikkelen met kwaliteit en het recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drietal thema's.
Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Voor nieuwe ontwikkelingen wordt de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik ingezet.
De onderhavige ontwikkeling betreft geen nieuwe detailhandelslocatie, alleen uitbreiding van extra oppervlakte om een nieuw winkelconcept mogelijk te maken.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie heeft de verordening een rechtstreekse doorwerking voor bestemmingsplannen. Gelet op de functies die dit bestemmingsplan toelaat is met name de bepaling over detailhandel relevant. De verordening stelt dat in een bestemmingsplan geen nieuwe locaties voor detailhandel worden mogelijk gemaakt die leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur.
De onderhavige omgevingsvergunning gaat niet over een nieuwe locatie voor detailhandel, maar over een marginale toevoeging van vierkante meters aan hetgeen vigerend al is toegestaan..
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Op 18 februari 2010 is vastgesteld het Regieplan Binnenstad (structuurvisie ex artikel 2.2. Wro). Aan de hand van het Regieplan Binnenstad wordt al enige jaren regie gevoerd op de ontwikkeling van de binnenstad. Het Regieplan is daarmee een schakel tussen visie en uitvoering. Hierbij wordt ingezet op de volgende programma's:
In het Regieplan zijn vaste waarden opgenomen waarbinnen de toekomstige ontwikkelingen mogelijk zullen zijn. Enkele van deze waarden betreffen "het herkenbaar houden van de verschillende ontwikkelingperioden van de binnenstad" (nr. 23), "het zichtbaar houden van de typisch Apeldoornse structuur en architectuur" (nr. 24) en "het realiseren van een rijke mix van 'oud en nieuw' en 'groot en klein'"(nr. 25).
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voortgebouwd op "typisch Apeldoornse kwaliteiten" en wordt het nieuwe verankerd in de bestaande structuur c.q. de karakteristieken van de stad en het centrum. Verder wordt gesteld dat er nadrukkelijk aandacht zal moeten zijn voor beeldkwaliteit (vaste waarde nr. 32 "het realiseren van een aantrekkelijk straatbeeld met bijzondere plekken"). De samenhang tussen vormgeving en bebouwing, de functies en de vormgeving van de openbare buitenruimte bepaalt de uiteindelijke sfeer van de binnenstad, Grote en grove reclame elementen aan de gevels verstoren het totale beeld en verbergen de kwaliteit van bijzondere panden. Het beleid is gericht om op dit onderdeel een kwaliteitsslag te maken. Afgelopen jaren is hier in overleg en samenwerking met ondernemers veel in verbeterd.
In 2015 heeft een evaluatie plaatsgevonden van het Regieplan 2010 en is een aantal uitgangspunten bijgesteld. Deze evaluatie en bijstellingen (neergelegd In het Koersdocument NIEGG, vastgesteld door de raad op 5 maart 2015) hebben geen betrekking op de onderhavige locatie/ ontwikkeling. De ambities uit het Regieplan 2010 zijn in hoofdzaak nog altijd actueel, waarbij het streven erop is gericht om de positieve ontwikkelingen in de Apeldoornse binnenstad de komende jaren te continueren en te versterken.
In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:
De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.
Gezien de nieuwe uitstraling van het op te richten pand, het nieuwe winkelconcept en de gebruiksmogelijkheden hiervan zal dit een versterking geven aan het karakter van de binnenstad,
Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Per hefboom zijn in de visie de gemeentelijke ambities beschreven en de aanpak om tot realisatie van die ambities te komen:
Het biedt geen twijfel dat de onderhavige locatie aan de Hoofdstraat 92-94 midden in het centrumgebied van de binnenstad past binnen de doelstellingen van de detailhandelsvisie en erop gericht is om het centrum een impuls te geven door te kiezen voor een vernieuwend en modern winkelconcept.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 - 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie 2016-2030 bevat 3 kernopgaven: Apeldoorn Fietsstad, Transitie van aanbod- naar vraaggericht openbaar vervoer en Beter en veiliger gebruik van de infrastructuur.
Apeldoorn wil het fietsen stimuleren omdat het gezond, goedkoop, flexibel en en een uitstekende manier om het Apeldoorns toeristisch toplandschap te verkennen. Fietsverkeer draagt bij aan de levendigheid en de sociale controle van de omgeving. Het verbeteren van fietsroutes en het veiliger maken van de fietsinfrastructuur draagt hieraan bij.
Het openbaar vervoer heeft een volwaardige positie in het verkeerssysteem van Apeldoorn. De provincie is concessieverlener van het openbaar vervoer. De rol van de provincie verandert echter, en trekt zich terug, en zal zich gaan richten op een beperkt aantal regionale buslijnen ('vastnet'). De rol van de Apeldoorn wordt groter in het vormgeven van het stedelijke busnetwerk. Apeldoorn wil meewerken aan het ontwikkelen van een nieuw OV-netwerk waarbij een vraaggericht, duurzaam en innovatief openbaar vervoer centraal staat.
Het is van belang dat de stedelijke verkeersvoorzieningen (wegen maar ook parkeervoorzieningen) zo goed mogelijk gebruikt worden. Het verbeteren van de doorstroming van het verkeer op hoofdwegen en het verstrekken van (dynamische) informatie over reistijden, parkeerplaatsen wordt belangrijker. Daarnaast wil Apeldoorn ook de verkeersveiligheid verbeteren en voldoende goede parkeerplaatsen bieden voor de verschillende functies in de stad.
De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.
Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.
In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.
Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De beleidskaart kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in Monumentenwet en Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 en dieper dan 35 cm is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met specifieke archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden bestaat een zeer aannemelijke kans dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 en dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Bij relatief kleine bodemingrepen is in deze gebieden de kans klein dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft pas bij verstoringen van de bodem groter dan 500 m2 en dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen in deze gebieden naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan bij een diepte van meer dan 35 cm en als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
In de nota "Over welstand gesproken" wordt de locatie vanwege het thema "Historische binenstad" gekenmerkt door een zwaar welstandsniveau, waarbij extra aandacht en zorg wordt verwacht ten aanzien van de beeldkwaliteit van de bebouwing. Ingezet wordt op een herstel van de oorspronkelijke beeldwaarden en een behoud van de kenmerkende parcellering en verticaliteit van de gevelbeelden. Daar het rechter pand is aangewezen als karakteristiek, zijn naast de welstandsaspecten, tevens de cultuurhistorische aspecten van belang.
De huidige winkelpanden Hoofdstraat 92 en 94 maken deel uit van het centrale voetgangersgebied van Apeldoorn en grenzen aan de achterzijde aan een openbaar binnenterrein langs de Marktstraat. De Hoofdstraat is (zeker in het centrale gedeelte) gebouwd uit verticaal gerichte panden, met een breedte variërend van vijf tot en met acht meter. Hierdoor is er sprake van een aangename afwisseling in het gevelbeeld, waardoor er tevens sprake is van een samenhangend straatbeeld. Het pand Hoofdstraat 92 is in het vigerende bestemmingsplan aangemerkt als karakteristiek waardevolle bebouwing. Het bestaande linkerpand Hoofdstraat 94 is in het verleden al eens vervangen door nieuwbouw.
Het huidige bouwvlak bedraagt nu 817 m². Totaal is er 1.902 m² bruto vloeroppervlakte aanwezig. Op basis van het vigerende bestemmingsplan (met inbegrip van binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van maximaal 10%) mag er 995 m² (inclusief toegestane bijgebouwen) op het terrein bebouwd worden, waarvan 899 m² voor het hoofdgebouw. Dit betekent dat er, met inachtneming van de toegestane hoogte van 11 meter (= inclusief 10% binnenplanse afwijkingsmogelijkheid), een hoofdgebouw in drie bouwlagen kan worden gerealiseerd met een totale brutovloeroppervlakte van 2.696 m². De totale vigerende bouwmogelijkheid aan bruto vloeroppervlakte (inclusief bijgebouwen) bedraagt 2.878 m².
De huidige panden zullen worden gesloopt en worden vervangen door één nieuw groot winkelpand. De herbouw is geïnspireerd op de twee oorspronkelijke historische panden, zoals die er rond 1900 stonden. Deze twee oorspronkelijke panden hadden toen visueel een duidelijke relatie met elkaar. Uitgaande van dit oorspronkelijke beeld ontstaan er ogenschijnlijk aan de voorgevel zodoende twee afzonderlijke panden, terwijl er achter de voorgevels feitelijk sprake is van één pand.
Van het rechter pand (Hoofdstraat 92) wordt de bestaande gevel min of meer teruggebouwd. Het is praktisch niet mogelijk om deze bestaande gevel (waarvan alleen de verdiepingen nog bestaan) te handhaven. Het rechter pand heeft van oorsprong een symmetrische opbouw. De nieuwe gevelindeling van dit deel van het nieuwe pand sluit zoveel mogelijk aan bij de oorspronkelijke opbouw.
Het linker gedeelte van de nieuwe voorgevel (ter plaatse van het huidige pand Hoofdstraat 94) is geïnspireerd door het oorspronkelijke gebouw dat er stond. Alleen was dit gedeelte voorzien van een kap. De winkel zal echter in hoofdzaak uit twee lagen bestaan en terugliggend een derde laag, waardoor het terugbrengen van de oorspronkelijke kap praktisch niet mogelijk is. Dit heeft geleid tot een gemetselde gevel over de volledige voorkant. De maximale bouwhoogte zal 15,2 m bedragen.
De achterzijde en zijkant van het pand zal vanaf de Marktstraat en de nieuw in te richten hof tussen de Marktstraat en de Hoofdstraat zichtbaar zijn. De achterzijde bevindt zich op drie meter afstand van het karakteristieke pakhuisje, waarvan de vrijstaande positie gehandhaafd zal blijven.
De te bebouwen oppervlakte van dit plan bedraagt 1146 m². Het bruto vloeroppervlakte aan winkelruimte (over drie bouwlagen) zal totaal 2.901 m² bedragen.
Gevelaangezicht Hoofdstraat
Dwarsdoorsnede
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom is in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder is ook van toepassing op de ruimtelijke onderbouwing bij het motiveren van een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo. De ladder verplicht overheden - als zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard drie stappen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. De laddertoets zal volgens het ministerie van Infrasructuur en Milieu bij wetswijziging met ingang van 1 juli 2017 worden vereenvouidigd, waarbij met name buiten het stedelijk gebied de uitgebreide motivering nodig zal blijven. Binnen het stedelijk gebied moet met name bij nieuwbouw nog wel de behoefte worden aangetoond.
De huidige ladder is voor dit plan toegepast. Ingegaan wordt op de drie ladderstappen.
a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er sprake is van een "stedelijke ontwikkeling"? Standpunt hierin is dat er in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en wel om de volgende redenen.
Het plan past qua functie (detailhandel) volledig binnen de vigerende bestemming "Centrumdoeleinden I". Er is op deze locatie dan ook geen sprake van een functieverandering, maar van continuering van de bestaande winkelfunctie. Het plan leidt nauwelijks tot meer bvo winkelruimte dan op grond van het vigerende bestemmingsplan (inclusief afwijkingsmogelijkheden) al mogelijk was.
Twee winkels worden hierbij vervangen door één winkel met een conceptstore, dat wil zeggen met meer mogelijkheden voor een mix van branches en producten die aansluiten bij het thema van de winkel. Denk hierbij aan mode, interieur, food en kunst. Hiermee wordt, los van de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, voorzien in de actuele behoefte aan meer kwalitatief hoogwaardige gebruiks-/winkelruimte met allure die goed aansluit bij de wens van de consument en daarmee toekomstbestendig is. In dit licht is ook gekozen voor een grotere verdiepingshoogte en tevens voor roltrappen tussen de verdiepingen, naast trappen en liften, hetgeen wel tot meer ruimtebeslag leidt.
Om dit alles mogelijk te maken zal het te bebouwen oppervlak (de zgn. voetprint), ten opzichte van hetgeen nu vigerend mogelijk is op basis van het bestemmingsplan (met inbegrip van binnenplanse afwijkingsmogelijkheden), met 151 m² aan de achter- en zijkant worden vergroot en wordt het gebouw voorzien van een terugliggende derde laag. Aan brutovloeroppervlakte wordt 23 m² (2.901 m² - 2.878 m²) toegevoegd ten opzichte van de vigerende bouwmogelijkheden. Op grond van het huidige bestemmingsplan (inclusief binnenplanse afwijkingsmogelijiheden) is deze uitbreiding van bebouwing niet mogelijk.
Conclusie is dat het bouwplan op zichzelf beschouwd niet zozeer zal leiden tot meer bvo winkelvoorraad dan op grond van het vigerende bestemmingsplan al mogelijk was, maar wel tot een meer kwalitatief hoogwaardig en toekomstbestendig winkelpand op een prominente plaats in de binnenstad.
b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
De huidige twee winkelpanden aan de Hoofdstraat staan op dit moment leeg. De twee detailhandelsbedrijven c.q. winkels die zich voorheen bevonden in de twee panden zijn verhuisd naar een andere plek in de Binnenstad. Na sloop zal dit gat zo spoedig mogelijk worden ingevuld door de nieuw te bouwen winkel en zal een gedeelte van de deels door bebouwing omsloten onbebouwde zij- en achterkant worden bebouwd.
Foto's dd. 03-01-2017
c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Deze stap is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt binnenstedelijk plaats
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. van februari 2016: (datum onderzoek veldwerk en bemostering grondwater december 2015), opgesteld door Milieu Adviesbureau Eco Reest BV uit Zuidwolde en opgenomen in bijlage Verkennend bodemonderzoek van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond? en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Het loodgehalte in de bovengrond overschrijdt plaatselijk de interventiewaarde.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve met betrekking tot de beide onderzochte deellocaties bevestigd.
Uit de Bodemkwaliteitskaart Regio Stedendriehoek (Witteveen en Bos EP91?1; 16?6?2010) blijkt dat de locatie in de centrumzone van Apeldoorn ligt; in deze zone overschrijdt de 95 percentiel-waarde voor lood in de bovengrond de interventiewaarde.
Uit de Bodemkwalteitskaarten voor de boven- en ondergrond blijkt verder, dat de kwaliteit van de bovenste meter van de bodem ter plaatse voldoet aan de normen voor de klasse industrie, op basis van de gehalten aan zware metalen (cadmium, koper, kwik, lood en zink), alsmede PAK en minerale olie. De bij het huidige onderzoek aangetoonde bodemkwaliteit komt hiermee overeen.
Op grond van de resultaten van het huidige onderzoek wordt het volgende aanbevolen. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek, teneinde de ter plaatse (mp 10) aangetoonde sterke grondverontreiniging met lood nader (verticaal, en in westelijke richting) af te perken. Dit heeft tot doel, de omvang van de grondverontreiniging met lood op de locatie in beeld te brengen. Daarnaast wordt aanbevolen, om ter plaatse een asbestonderzoek uit te voeren. Deze werkzaamheden kunnen gecombineerd worden uitgevoerd. Aan de te verlenen omgevingsvergunning zullen daartoe dan ook de nodige voorwaarden worden verbonden om te borgen dat deze onderzoeken en werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voordat met de bouwwerkzaamheden zal worden gestart.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het betreft gaat hier om realisatie van een nieuw winkelpand na sloop van de oude panden. Het ligt midden in het kernwinkelgebied en is vigerend grotendeels al mogelijk. Het nieuw te bouwen winkelpand ter vervanging van twee andere winkelpanden leidt niet tot extra hinder bij omliggende gevoelige functies (bovenwoningen).
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is niet direct gelegen binnen de invloedssfeer van doorgaande verkeerswegen, een spoorlijn en een industrieterrein en betreft geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Deze ontwikkeling,waarbij twee winkelpanden worden vervangen door één nieuw winkelpand met een toename van 1.000 m² bruto vloeroppervlakte heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van Hoofdstraat 92-94 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de realisatie c.q. herbouw van de nieuwe winkel. Daarnaast ligt de locatie buiten het invloedsgebied van transportroutes gevaarlijke stoffen en transportleidingen
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de locatie Hoofdstraat 92-94 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Op basis van het plan vindt er een zeer beperkte uitbreiding plaats van 23 m² bruto vloeroppervlakte ten opzichte van het toegestane oppervlak aan winkelruimte, zoals dat in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Gezien deze geringe toevoeging aan (planologisch) toegestane bruto vloeroppervlakte wordt er geen extra parkeereis gesteld.
Desalniettemin kiest de eigenaar ervoor om 6 parkeerplaatsen op eigen perceel te realiseren ten behoeve van het personeel van het winkelpand.
De locatie Hoofdstraat 92-94 ligt in het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,25 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de in het Omgevingsplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen 300 en 350 centimeter onder maaiveld ligt. Gemiddeld ligt de grondwaterstand tussen NAP+13.50 m en NAP+14.00 m (2,0 tot 2,5 m onder maaiveld). Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
In en rond het plangebied is geen oppervlaktewater of waterafhankelijke natuur aanwezig. De ontwikkelingen in het plangebied hebben dan ook geen invloed op oppervlaktewater of waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het hemelwater (her)gebruikt en in de bodem geïnfiltreerd. Hierbij wordt per vierkante meter verhard oppervlak minimaal 36 mm waterberging gerealiseerd. Een overschot aan hemelwater zal bovengronds overlopen naar het openbaar gebied van de Marktstraat (Hof Marktstraat). Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Het nieuwe gebouw wordt voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze (extra) vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt thans plaats via de Wet natuurbescherming (Wnb), zoals die 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. De vergunningaanvraag dateert van augustus 2016 en is daarom in eerste instantie beoordeeld onder de vigeur van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet Boswet en de provinciale richtlijn Bos en natuurcompensatie. In april 2017 is de vergunning aanvraag eveneens getoetst aan de Wnb.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Beide kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Door bureau Natuurbank uit Overijssel uit Aalten is in 2016 een Ecologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de Flora en faunawet. April 2017 heeft het bureau Natuurbank het onderzoek geactualiseerd d.m.v. een erratum in verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet natuurbescherming per 1 januari 2017, die de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet vervangt. Conclusie uit het geactualiseerde onderzoek is, dat ook op basis van de nieuwe Wet natuurbescherming blijkt dat er in casu geen ontheffing noodzakelijk is en dat de nieuwe wetgeving niet leidt tot andere uitkomsten dan op basis van de oude ingetrokken wetgeving. Dit geactualiseerde onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, rust- en voortplantingslocaties die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Vanwege de ligging midden in het centrum van de stad Apeldoorn wordt aangenomen dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op beschermd natuurgebied. De voorgenomen activiteit wordt gezien als een ruimtelijke ontwikkeling. Voor het verstoren, doden en verwonden van soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet gold een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling gold ook voor soorten van tabel 2 van de Flora en fauna-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode geeft aan hoe zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten omgegaan dient te worden. Voor het verstoren van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren van bezette- en jaarrond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.
Het plangebied behoort niet tot het functionele leefgebied van beschermde flora- en/of faunasoorten. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en het was niet nodig om een ontheffinger aan te vragen van de Flora- en Faunawet. Bij nadere toetsing aan de nieuwe Wet natuurbescherming blijkt dat dat het eveneens niet nodig is om een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Zoals in paragraaf 2.9.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
Uitsnede beleidskaart voor centrumgebied
De hoofstraat valt volgens de archeologische beleidskaart (zie bovenstaande afbeelding) volledig onder de beleidscategorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden. Tot de terreinen met vastgestelde archeologische waarden behoren die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Voor deze gebieden kiest de gemeente ervoor toch een beperkte vrijstelling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangesloten bij de maatvoering die, na invoering van de Wabo, voor vergunningsvrij bouwen geldt: bij verstoringen tot 50 m2 hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De 50 m2 grens is bewust strenger dan de 100 m2 grens in de Monumentenwet, omdat het bij deze categorie gaat om vastgestelde archeologische waarden, in plaats van om een vermoeden. Bij grotere verstoring is de kans dat archeologische sporen en informatie verloren gaan te groot. Als blijkt dat een vindplaats te kwetsbaar is om in deze categorie te vallen, dan kan de vindplaats worden aangewezen als gemeentelijk archeologisch monument.
Door bureau Laagland Archeologie V.O.F. is in 2016 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen, De resultaten en aanbevelingen zijn in deze en volgende paragraaf opgenomen.
Ter plaatse van de locatie heeft een boerderij gelegen die waarschijnlijk al in de 18e eeuw bestond en die in het begin van de 19e eeuw dienst deed als weeshuis. In 1842 is deze boerderij afgebroken en is er ter plaatse een nieuw weeshuis gebouwd. Tussen 1866 en het begin van de 20e eeuw is dit ook afgebroken en zijn er nadien twee winkelhuizen (nummers Hoofdstraat 92 en 94) gebouwd. Door de bouw van deze panden en de veelvuldige verbouwingen nadien zullen de resten van de beide weeshuizen sterk zijn verstoord. Ruw geschat zal er in ieder geval meer dan 50% van het tweede weeshuis zijn verdwenen. Waarschijnlijk zijn er op het achterste deel van het plangebied nog wel grotendeels intacte water- en beerputten aanwezig.
Ondanks het gegeven dat er aanzienlijke bodemverstoringen hebben plaatsgevonden is de aanbeveling om toch een archeologische begeleiding te laten uitvoeren bij het slopen van de ondergrondse bouwresten (funderingen) van de nu bestaande twee panden en bij de aanleg van de bouwput. Van de funderingen van het tweede weeshuis zullen de resten vanwege het gebrekkige karakter weinig archeologische waarde hebben, maar met name de mogelijk aanwezige vullingen van beerputten kunnen waardevolle resten bevatten die meer inzicht geven over de materiele cultuur van een vroeg 19e eeuws weeshuis en de levensstandaard van de bewoners. De archeologische begeleiding zal zich daarop moeten richten.
Het slopen van de funderingen van de bestaande gebouwen, alsook de aanleg van de bouwput, dient plaats te vinden onder Archeologische Begeleiding (AB), zoals vastgelegd in het selectiebesluit van de gemeente Apeldoorn. Dit houdt in dat de civiele werkzaamheden uitgevoerd worden op aanwijzing van een erkend archeologisch bureau, waarvan archeologen ter plaatse aanwezig zullen zijn tijdens de werkzaamheden om eventueel aanwezige archeologische resten te documenteren en veilig te stellen.
Om deze gang van zaken mogelijk te maken moet er voor- of als voorwaarde de verlening van de omgevingsvergunning een door de archeologen van de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) aangeleverd zijn. De vergunning kan dan onder voorwaarde van het uitvoeren van het onderzoek conform PvE voorafgaand aan alle andere graafwerkzaamheden worden verleend. De aanvrager moet het PvE op laten stellen door een erkend archeologisch bureau. Het PvE moet vervolgens ter goedkeuring voorgelegd worden aan de archeologen van de gemeente.
Zonder een goedgekeurd PvE mag er geen Archeologische Begeleiding worden uitgevoerd. Zonder Archeologische Begeleiding mogen geen funderingen worden gesloopt of bouwput worden aangelegd. Inmiddels is er een door de gemeente goedgekeurd PvE en zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden gesteld met betrekking tot het uit te voeren archeologisch onderzoek. Belangrijkste voorwaarde hierbij is dat voorafgaand aan bodemingrepen er eerst archeologisch onderzoek dient plaats te vinden met inachtneming van het goedgekeurde Programma van Eisen.
Het pand aan Hoofdstraat 92 is in het bestemmingsplan Binnenstad West (1e herziening) aangemerkt als karakteristiek waardevolle bebouwing. In de Cultuurhistorische analyse (opgenomen in bijlage 2 van de toelichting van de 1e herziening). wordt de aanduiding Karakteristiek waardevolle bebouwing als volgt gemotiveerd.
Bij nieuwbouw van het nieuwe pand is het helaas praktisch niet mogelijk om de gevel van het pand te behouden. Bij de sloop van een karakteristiek pand is het noodzakelijk dat de cultuurhistorische waarden van het pand worden afgewogen tegen de kosten van behoud. Het behouden van de huidige gevel weegt gezien de bouwkundige staat niet op tegen het nieuw opzetten van de gevel waarbij de karakteristiek maximaal wordt behouden en bij nummer 94 zelfs enorm wordt versterkt. De huidige gevel zit momenteel met een noodverankering aan de achterliggende bebouwing bevestigd. Als de achterliggende verbouwing gesloopt wordt ten behoeve van de nieuwbouw is het zonder grote noodconstructies niet mogelijk de gevel te behouden.
De commissie Ruimtelijke Kwaliteit (een integrale commissie bestaande uit meerdere disciplines) heeft in haar preadvies van 15-07-2016 dan ook aangegeven dat “gezien de bouwkundige staat van het karakteristieke pand Hoofdstraat 92 kan worden meegedacht aan sloop”.
Bij de herbouw is er voor gekozen rekening te houden met het beeld van de twee oorspronkelijke historische panden, zoals er die er rond 1900 stonden. Ook het eerder gesloopte pand Hoofdstraat 94 zal daarmee enigszins weer worden teruggeplaatst in zijn historische context.
Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld, omdat er anderszins wordt voorzien in het kostenverhaal. Er is met de grondeigenaar een Anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal is geregeld.
De ontwikkeling betreft een beperkte locatie midden in het centrum. De kosten betreffen onder andere de te verrichten onderzoeken, sloop en nieuwbouw. Gezien het concept en de locatie midden in het economische centrum van Apeldoorn is het zeer aannemelijk dat de kosten zich terug zullen verdienen, waarmee het plan economisch en financieel uitvoerbaar wordt geacht. Overigens is de eigenaar en initiatiefnemer Dela Vastgoed B.V. een zeer solide onderneming (sterke Solvabiliteit en rentabiliteit) met een gezonde portefeuille. Jaarverslag van Dela Vastgoed B.V. is openbaar en kan eenvoudig via internet worden geraadpleegd.