direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Prinses Beatrixlaan 255
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1486-vas1

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Prinses Beatrixlaan 255 in Apeldoorn. Op het terrein was eerder een bedrijf gevestigd. Het bedrijf wordt gesloopt en op de locatie wordt woningbouw gerealiseerd met een stedelijke kwaliteit passend in de strategische doelstelling van Apeldoorn als comfortabele gezinsstad. Wonen zorgt voor leefbaarheid en levendigheid in dit stadsgedeelte.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt globaal aan de zuidwestkant tegen de binnenstad aan in de wijk Brinkhorst en betreft de gehele locatie Prinses Beatrixlaan 255.

De omgeving van het bestemmingsplan betreft een woonwijk met verschillende andere functies, waaronder scholen, zorginstellingen, bedrijven en detailhandel. De locatie wordt aan de noordzijde en deels oostzijde begrensd door woningbouw en aan de zuidzijde en deels de oostzijde door een school. Het gebied ligt aan de westzijde aan de weg de Prinses Beatrixlaan. Aan de overzijde van de weg zijn een aantal verenigingsgebouwen gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 Overzichtskaart omgeving perceel Prinses Beatrixlaan 255 (bron: Google Maps).

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het perceel van dit bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Brink en Orden, vastgesteld op 18 juni 2015;
  • bestemmingsplan Parapluherziening begeleid wonen digitale plannen, vastgesteld 17 januari 2019;
  • bestemmingsplan Parapluherziening parkeren, vastgesteld 21 maart 2019.

Het perceel Prinses Beatrixlaan 255 heeft binnen het bestemmingsplan Brink en Orden de bestemming Bedrijf en meer specifiek met de functieaanduiding dansschool. Verder geldt op basis van dit plan een gebiedsaanduiding 'overige zone – specifieke archeologische waarden'. Op basis van de bestemmingen is de ontwikkeling van woningbouw niet toegestaan. Woningbouw moet mogelijk worden gemaakt op basis van een nieuw bestemmingsplan. Hierbij moet worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Opbouw van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan kent een toelichting in hoofdstuk 1. Hoofdstuk 2 worden de geldende ruimtelijke beleidskaders beschreven. De bestaande situatie en de gewenste situatie worden benoemd in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die bij dit project een rol spelen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Nationale omgevingsvisie

Het rijk geeft met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI is een uitvloeisel van de Omgevingswet, die naar verwachting 1 januari 2023 in werking treedt. Belangrijk uitgangspunt van de NOVI is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang moeten worden bekeken. Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven op basis van een viertal prioriteiten, namelijk:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Toetsing

Bij toetsing van de voorgenomen ontwikkeling kan worden vastgesteld dat in het bijzonder wordt bijgedragen op basis van punt 1 en 3.

Het bouwplan voorziet in woningbouw die aardgasloos worden gebouwd en waarbij de daken zijn voorzien van zonnepanelen. Verder voorziet het project in de realisering van een nieuwe locatie voor woningbouw binnen steden en stedelijke regio's. Er is sprake van herstructurering, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Ook kan worden opgemerkt dat door woningbouw op deze locatie de leefbaarheid wordt verbeterd.

Conclusie :

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Het woord 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. Zo heeft 'Gaaf' de betekenis van 'mooi', wat verwijst naar wat – historisch en landschappelijk gezien - mooi en ongeschonden is. Iets wat het beschermen waard is. In de tweede betekenis verwijst het naar wat 'cool' is, zeg maar 'nieuw en vernieuwend' is. Hierdoor krijgt het de betekenis van aantrekkelijk voor nieuwe generaties, het ontwikkelen waard. Beide betekenissen zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. In de Gelderse omgevingsvisie zijn beide aspecten opgenomen.

Binnen de omgevingsvisie zijn zeven ambities geformuleerd voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Bij deze ambities horen vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN –. Het geheel vormt zo het kader waarbinnen de provincie werkt en haar afwegingen maakt.

Ambitie energietransitie

Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.

Ambitie klimaatadaptatie

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.

Ambitie circulaire economie

Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland te zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.

Ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuur inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

Ambitie bereikbaarheid

Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.

Ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

Ambitie woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaat adaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocatie

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ambitie van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. Het gaat hierbij om het omvormen van een bedrijfsbestemming (dansschool) naar woningbouw, waardoor het bestaand stedelijk gebied wordt gevitaliseerd.

De woningbouw wordt aardgasloos gerealiseerd. Bij de bouw van de woningen wordt aangesloten bij het beleid van de gemeente Apeldoorn voor wat betreft duurzaam en circulair bouwen. De tuinen bij de woningen worden belangrijk geacht in het kader van klimaatadaptatie. Verstening van de onbebouwde grond moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

Verder kan worden opgemerkt dat met deze woningbouw wordt ingespeeld op de vraag naar woningen. Ook kan gesteld worden dat het hier gaat om binnenstedelijke woningbouw (herstructurering) en geen nieuwe woonlocaties worden aangelegd.

Conclusie :
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een instrument om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, maar ook om de provinciale belangen veilig te stellen en/of de wettelijke plichten na te komen. Ook de Omgevingsverordening richt zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De Omgevingsverordening geeft vrijwel alle provinciale regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem.

De verordening wordt als juridisch instrument ingezet voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid (provinciale belangen).

Binnen (het actualisatieplan 8 voor) de Omgevingsverordening is geborgd, dat elke regio een regionale woonagenda opstelt. Deze dient door de provincie te worden vastgesteld. Woningbouw is slechts mogelijk als dit past binnen de afspraken van die agenda. Het is mogelijk om vooruitlopend op de actualisatie van de regionale woonagenda af te wijken, mits wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid. Ook zal er een regionale afstemming aangetoond moeten worden en moet de provincie instemmen met de ontwikkeling.

Toetsing

De omgevingsverordening is in beperkte mate relevant voor de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt moet worden. De toetsing aan de regels van de Omgevingsverordening Gelderland vindt verder plaats in hoofdstuk 4.

Op basis van het bestemmingsplan is de realisering van een bedrijfsfunctie op de huidige locatie niet gewenst. Gelet op de omliggende functies rond het plangebied ligt woningbouw meer voor de hand.

2.4 Actieplan Wonen 2020-2025

Het Actieplan Wonen 2020-2025 'sneller, betaalbaar, flexibel' is in maart 2020 vastgesteld. De provincie Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar woonruimte. In de provincie moeten er tot 2030 ruim 80.000 nieuwe woningen worden gebouwd.

De provincie wil met dit Actieplan Wonen een bijdrage leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:

  • 1. versnelling van de woningbouw (sneller);
  • 2. meer betaalbare woningen (betaalbaar);
  • 3. meer flexibele woonvormen (flexibel)

In de komende vijf jaar wil de provincie de bouw van ongeveer 45.000 woningen versnellen, daarbij zijn 14 actiepunten opgesteld:

Acties 'Sneller':

  • 4. Vijftig bouwprojecten versnellen.
  • 5. Zachte plannen omzetten in harde plannen in de Food Valley.
  • 6. Procedures versimpelen, bijvoorbeeld met betrekking tot stikstof.
  • 7. Van leegstand naar wonen met SteenGoed Benutten.
  • 8. Ondersteunen bij herprogrammering.
  • 9. Bouw Academie oprichten.
  • 10. Conceptbouw ondersteunen.

Acties 'Betaalbaar':

  • 1. Subsidieregeling betaalbare woningen instellen.
  • 2. Samenwerking voor midden huur stimuleren.
  • 3. Doorstroomregeling sociale huur.
  • 4. Verkenning: KoopGarantfonds oprichten.
  • 5. Starterslening meefinancieren.

Acties 'Flexibel':

  • 1. Handboek en projectsubsidies Flexwonen.
  • 2. 25 flexibele woningbouwlocaties benoemen.

Het actieplan zorgt voor een betere beschikbaarheid en betaalbaarheid van sociale en middeldure huur- en koopwoningen. Daarnaast worden 2000 flexibele woningen toegevoegd. Dat zijn tijdelijke huizen gerealiseerd door nieuwbouw of transformatie van bestaande woningen.

Conclusie:

De ontwikkeling die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt, draagt bij aan het Actieplan Wonen.

2.5 Woonagenda Cleantech Regio 2018

Op basis van de provinciale koers “Ruimte voor goed wonen” is de 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer, Zutphen in provincie Gelderland en Overijssel) door GS op 11 december 2018 vastgesteld. In deze woonagenda zijn voor de komende 10 jaar afspraken vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verder om aandacht vragen. Het gaat dan met name om de volgende thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Verder wordt ingegaan op het duurzaam en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad.

Regionaal wordt ingezet op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek, waarbij de volgende speerpunten zijn geformuleerd:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

Mede door de hoge instroom is de druk op de woningmarkt in Apeldoorn sterk toegenomen. Wordt gekeken naar de woningbouw, dan zullen naar verwachting in 2021/2022 alle huidige plannen zijn gerealiseerd en dreigt er een tekort en daarmee ook oplopende woningprijzen. Voor een relatief groot deel bestaat de groei in Apeldoorn uit gezinnen, wat aansluit bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad.

Er wordt zowel ingezet op kwalitatief programmeren, maar ook op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma. Een programma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses. In dit kader is het de bedoeling om de regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, zodat tussentijdse aanpassingen mogelijk zijn en meer exact op de woningmarkt gereageerd kan worden.

In feite vervangt de Woonagenda Cleantech Regio de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek.

Conclusie :

Deze ontwikkeling maakt de bouw van eengezinswoningen mogelijk en sluit daarmee aan op de ambitie om meer woningen (voor onder meer gezinnen) te bouwen binnen de bestaande contouren van de stad.

Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'

2.6 Omgevingsvisie "Woest aantrekkelijk Apeldoorn'

De gemeenteraad heeft op 24 februari 2022 de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn, ondernemende gezinsstad' vastgesteld. Deze omgevingsvisie richt zich op het Apeldoorn van 2040. De omgevingsvisie vervangt de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit 2013.

Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van deze opgaven. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (als opvolger van het bestemmingsplan onder de Omgevingswet). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.

De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

 

  • 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed);
  • 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).

Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.

Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied

Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn zich flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in een vitaal platteland en in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in en volgt daarmee de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie ten zuiden van de A1.

Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).

Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren omgevingskwaliteit met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad en langs het kanaal de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 hectare uitbreiding. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetweg, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies

De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.

Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de regionale VeluweAgenda 2030, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.

Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.

Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.

Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.

Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament

De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt – met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.

Dit is als volgt opgebouwd:

Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.

Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.

Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.

In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.

Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.

Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).

Uitvoering Omgevingsvisie

Gebiedsprofielen

De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.

Afwegingsmatrix

Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.

Onderzoeken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.

Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie.

Apeldoorn heeft naast automome groei te maken met woningvraag uit zowel de Randstad als Oost-Nederland. Voor de periode tot 2040 wordt uitgegaan van een behoefte van 12.500 nieuwe woningen. Om dit te realiseren zet de gemeente in op het verdichten van de bestaande stad, en heeft zij daarnaast één buitenstedelijke uitbreidingslocatie aangewezen (ten zuiden van de A1). Binnen de stad wordt de uitbreiding van woningaanbod ook mogelijk gemaakt door transformatie van bestaand vastgoed naar woonfuncties. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aandacht uit te gaan naar een goede omgevingskwaliteit, gevolgen voor mobiliteit, vanaf 2025 energieneutrale woningbouw, en voor de stad vergroening ter vermindering van hittestress.

Toetsing:

Op de locatie van dit bestemmingsplan is sprake van een duidelijke vernieuwingsopgave binnen de stad. Door invulling te geven aan woningbouw wordt in feite de omgeving versterkt en wordt eveneens ingespeeld op Apeldoorn als gezinsstad. Immers het plan maakt woningbouw mogelijk van ééngezinswoningen dicht bij de binnenstad. Het bestemmingsplan is in lijn met de Omgevingsvisie.

2.7 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De door de gemeenteraad op 18 april 2019 de vastgestelde 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis' dient meerdere doelen, namelijk:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen

De Woonagenda beschrijft de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is uitvoeringsgericht. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en op kleine onderdelen aangepast, welke samenhangen met de actuele trends en ontwikkelingen in de markt en het gesloten bestuursakkoord.

Als actuele trends en ontwikkelingen kunnen onder andere worden genoemd:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz.

De visie van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten, namelijk:

  • 1. Een basis die op orde is:
    • a. zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en
    • b. de grote opgave om alle woningen te verduurzamen.
  • 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente.
  • 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

Conclusie :

De ontwikkeling past binnen de geformuleerde speerpunten uit de Woonagenda.

2.8 Woningbouwprogramma 2010-2029

De gemeenteraad heeft in november 2012 het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Op basis van het programma wordt gelet op de huidige bevolkingsontwikkeling vastgesteld dat er op termijn minder vraag zal zijn naar woningen dan eerder was voorzien.

Voorgaande vraagt om een herijking, waarbij gekeken moet worden welke projecten worden uitgevoerd, welke vervallen zijn, welke later worden uitgevoerd en welke in opzet zijn gewijzigd.

In kwantitatief opzicht is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen mogelijk.

In haar vergadering van maart 2015 heeft de gemeenteraad de woningprogrammering heroverwogen. Aan de hand van de actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

Toetsing

Deze ontwikkeling voorziet in de bouw van stadswoningen op de locatie van de voormalige dansschool. Het gaat hierbij om sloop en nieuwbouw. Er is hier sprake van herstructurering en daarmee cruciaal voor de ontwikkeling van deze wijk. Het betreft woningen in de klasse middelduur.

De ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten uit het woningbouwprogramma.

2.9 Afwegingskader woningbouw 2018 tot en met 2027

Op 5 februari 2019 hebben Burgemeester en wethouders de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. Hiermee wil de gemeente bereiken, dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Door medewerking te verlenen aan kansrijke initiatieven tot woningbouw wordt in feite de bouw van woningen versneld.

Kaders voor de beleidsregel worden gevormd door de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda. Op deze wijze wil de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw is verder richtinggevend voor initiatiefnemers. Het gaat bij de programmatische ruimte voor woningbouw om ongeveer 1.500 woningen. Initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen vallen niet onder het Afwegingskader. Hier ligt het accent meer op de ruimtelijke aspecten.

Onderstaand model geeft een samenvatting van de geformuleerde criteria weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0002.jpg"

Toetsing

Het perceel grond binnen dit bestemmingsplan ligt tegen de contouren van de binnenstad aan. Het gebied ligt in de wijk Brinkhorst. Het voorgenomen plan voorziet in het omzetten van een leegstaand bedrijfspand (dansschool) naar woningbouw. Het initiatief zorgt voor een betere uitstraling en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit aan de direct omgeving. Op deze manier wordt een vrijgekomen locatie in de directe omgeving van de binnenstad weer doelmatig ingevuld.

De woningen bieden ruimte voor gezinnen om nabij de binnenstad te gaan wonen. De woningen worden niet levensloopbestendig gerealiseerd.

Daarnaast draagt het plan bij aan de gemeentelijke ambitie om energieneutraal te worden. De woningen worden aardgasloos gerealiseerd en er worden zonnepanelen op de daken geïnstalleerd. De woningen vallen binnen het middeldure segment.

Het voorgenomen plan voldoet in hoofdzaak aan het gestelde afwegingskader.

2.10 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan

2.6.1 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
  • Wijkgroenstructuur
  • Boomrijke gebieden

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

2.6.2 Verordening Groene Balans

In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:

  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende landschappelijke inpassing ter plaatse plaatsvindt; én
  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders sprake is van een goede stedenbouwkundige c.q. landschapsarchitectonische kwaliteit van de ruimtelijke ingreep;
    én
  • een bijdrage wordt geleverd aan de (substantiële) versterking van de kernkwaliteit van het landelijke gebied. De versterking van de kernkwaliteit vindt plaats ter plekke dan wel elders binnen de Groene Ontwikkelingszone.

2.6.3 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

2.11 Verkeerbeleid

Verkeer

2.11.1 Verkeersvisie 2016-2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.11.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Toetsing

De geldende parkeernorm voo dit initiatief is 2,25 parkeerplaatsen per woning. Er worden 5 woningen toegevoegd. Het atelier is via een interne deur verbonden met de naastgelegen woning. Dat maakt dat de parkeerplaats voor de bewoner dezelfde is als voor degene van het atelier. Het atelier is slechts 57 m2 bvo en daarmee lijkt een parkeerbehoefte van 1 parkeerplaats voldoende. Dat maakt dat de totale parkeerbehoefte van het plan (5 * 2,25 + 1 =)  12,25. Dat betekent een parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen. Het plan is daarmee in overeenstemming met het verkeersbeleid.

2.12 Waterbeleid

2.12.1 Nationaal Waterbeleid 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.12.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.12.2.1 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.12.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.12.3.1 Gemeentelijk beleid

2.12.3.2 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.12.3.3 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.).
Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
Grondwaterneutraal bouwen.

2.13 Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter'

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkebaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwalitiet van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak voor de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed o vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook dit te benutten ls uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfogie stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Genoemde beleidskaarten worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.

Conclusie is dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de'Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter!''.

2.14 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0003.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken: eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

De omgevingsvergunning bouwen dient te voldoen aan de welstandsnota. Het bouwplan wordt te zijner tijd voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).

Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie

3.1 Bestaande situatie

Het perceel Pr. Beatrixlaan 255 heeft een bedrijfsbestemming. Het voorterrein is vrij open en wordt deels gebruikt als parkeerterrein van de toenmalige dansschool. Aan weerzijden van de toegangsweg zijn groenvoorzieningen. De dansschool is inmiddels niet meer aanwezig en de bebouwing op het terrein zal worden gesloopt. Onderstaande afbeelding laat de voorzijde van het pand zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0004.png"

Afbeelding 3.1 Vooraanzicht perceel Pr. Beatrixlaan 255 (Bron: Google Maps)

3.2 Nieuwe situatie

Het terrein van de Pr. Beatrixlaan 255 zal worden bebouwd met een vijftal geschakelde woningen met aan de zuidzijde van het terrein een studio en/of atelier. Bij de inrichting van het terrein moet namelijk rekening worden gehouden met de milieuzonering van de school (Veluwscollege Cortenbosch) grenzend aan de zuidzijde van het terrein. De vijf woningen liggen aangrenzend buiten deze milieuzonering.

De studio of het atelier kan gerealiseerd worden als afzonderlijke voorziening, maar kan ook gekoppeld worden aan de naastgelegen woning. Een woonfunctie binnen de studio of het atelier is niet mogelijk. Ten aanzien van parkeren kan worden aangeven dat de voortuinen van de woningen en het atelier worden ingezet als parkeren ten behoeve van diezelfde woningen en het atelier.

De indeling van het terrein komt er als volgt uit te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0005.png"

Afbeelding 3.2 Inrichtingsschets perceel (Bron te Kiefte Architecten BV)

De gevelaanzichten vanuit de verschillende windrichtingen kunnen als volgt worden weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0006.png"

Afbeelding 3.3 West- en Zuidgevel woningen (bron te Kiefte Architecten BV)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0007.png"

Afbeelding 3.4 Oost- en Noordgevel woningen (bron te Kiefte Architecten BV)

Hoofdstuk 4 Planologische aspecten

Milieuaspecten

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, asbest, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem. Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

Aangezien de huidige bebouwing van de dansschool nog aanwezig is en gesloopt moet worden voor deze ontwikkeling, is onderzoek verricht naar de mogelijke aanwezigheid van asbest in het pand.

Onderzoek is verricht door Kruse Milieu BV, de rapportage is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Op basis van vooronderzoek is vastgesteld dat in de bouw geen asbesthoudende materialen en toepassingen zijn gebruikt. Op basis van het vooronderzoek heeft op locatie onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek heeft zich toegespitst op het onderzoeken van mogelijk asbesthoudende onderdelen. In het onderzoek moeten, bij vaststelling van asbesthoudende of asbestgelijkende toepassingen, bronbladen gedetailleerd beschreven te worden. Onderzoek ter plaatse heeft uitgewezen dat er geen vermoeden is van verborgen asbest. Vastgesteld kan worden dat de kit rondom de beglazing in de gebruikte kozijnen niet asbestverdacht is. Verder is het dakleer niet asbestverdacht en zijn de cv-ketels asbestvrij. In algemene zin kan worden opgemerkt dat bij de uitgevoerde asbestinventarisatie geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen.

Het aspect asbest vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Onderzoeksresultaten bodem
Door Kruse Milieu BV is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het terrein, ter grootte van ongeveer 1420 m2. Voorafgaand aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van de norm NEN 5725. Uit de resultaten van het vooronderzoek is vastgesteld dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd. Op basis hiervan is veldwerk verricht en zijn 9 boringen verricht, waarvan 1 diepe boring op 5,30 m onder maaiveld. Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van het onderzoek is door Kruse Milieu BV de volgende slotconclusie getrokken. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging

en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de

volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige

gebruik (wonen met tuin). Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

 

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

 

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0008.png"

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Met de milieuzonering van de school, het Veluws College Cortenbosch wordt rekening gehouden. Woningbouw vindt enkel plaats buiten deze zonering. Het atelier en/of de studio is een functie die binnen de milieuzonering van de school mogelijk is. In de directe omgeving van het perceel zijn verder geen milieuzoneringen op basis van bedrijvigheid waar rekening mee gehouden moet worden. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de gevraagde ontwikkeling.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet inzicht worden gegeven in de akoestische gevolgen van het plan bij geluidsgevoelige functies, zoals woningen.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Als maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63/53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden door Buijvoets Bouw- en Geluidadvisering. Op basis van de berekeningen kan worden vastgesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de Prinses Beatrixlaan en de Prins Willem-Alexanderlaan gelijk is of lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, met uitzonder van bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

 

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Niet in betekenende mate bijdragen 

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Met het plan wordt beoogd de realisering van vijf nieuwe woningen op het perceel inclusief een atelier/studio. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat deze ontwikkeling niet valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Een luchtkwaliteitsonderzoek is in dit kader niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg 

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen 

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 heeft de gemeente Apeldoorn de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten:

Door BJZ is onderzoek gedaan naar het groepsrisico. De notitie hierover is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Op basis van het onderzoek is vast komen te staan dat het project in overeenstemming is met de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de externe veiligheid. Aanbevolen wordt om bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen te kijken of er voldoende bluswater aanwezig is. Mocht dit niet het geval zijn, dan moeten er aanvullende brandkranen worden geplaatst.

Tot slot wordt in de notitie opgemerkt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gestemd moet worden om advies uit te brengen. De notitie dient voorgelegd te worden aan de VNOG.

Het onderdeel externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en/of zendmasten. Het aspect elektromagnetische velden vormt geen belemmering voor de gevraagde ontwikkeling.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

 

  • activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Deze ontwikkeling maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.8. Vastgesteld kan worden dat met deze ontwikkeling uitgesloten kan worden dat het belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren gelet op de uitkomsten van de resultaten in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.8.

4.2 Waterhuishouding

Algemeen

Het perceel van dit bestemmingsplan ligt binnen stedelijk gebied. Het plangebied is ongeveer 1.400 m2 groot. Het gebied valt niet binnen de zoekgebieden voor waterberging danwel binnen de vastgelegde grondwaterbeschermings-, -intrek- of waterwingebieden. Voor zover bekend is er in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  • gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • infiltratie in de bodem;
  • afvoer naar oppervlaktewater;
  • afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Afvoer van afvalwater

De nieuwbouwwoningen en het atelier/dansstudio worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer mogelijk te maken.

Watertoets
Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd. Een samenvatting van de watertoets is hieronder opgenomen. De watertoets is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

Beoordeling

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/ draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoonhouden - scheiden - schoon maken 

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen.

Gebiedsspecifieke aandachtspunten

Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen. Meer informatie over de grondwaterfluctuatiezone kunt u vinden op de website van de Provincie Gelderland.

Onderstaande afbeelding geeft de grondwaterfluctuatiezone weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0009.png"

Conclusie: bij concretisering van het bouwplan wordt met de algemene en specifieke aandachtspunten rekening gehouden. Het aspect water vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.3 Natuurwaarden

Wettelijk kader en beleid

Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijnen Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

Rijksbeleid en wetgeving Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'Natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen. De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast als uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • 1. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;

Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.

  • 2. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;

Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.

  • 3. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

 

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daaropvolgende gebruik van het betreffende gebied;
  • de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'Natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

Stikstof

In oktober 2020 is een stikstofberekening uitgevoerd door BJZ om te bepalen of dit plan een negatief effect heeft op de Natura 2000 gebieden. De locatie is op ruime afstand van Natura 2000 gebieden gelegen. Het dichtstbij gelegen gebied betreft het gebied de Veluwe op een afstand van ongeveer 1.8 kilometer. Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming nodig. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd aan dit bestemmingsplan, eveneens als de rekenresultaten aanlegfase en gebruiksfase (respectievelijk Bijlage 7 en Bijlage 8).

Onderzoeksresultaten soortenbescherming

Een quickscan Wet natuurbescherming is verzorgt door Econsultancy. Het rapport is als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen sloop en nieuwbouw. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1486-vas1_0010.png"

Tabel: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Conclusie :

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Nestgelegenheden dienen buiten het broedseizoen verwijderd te worden. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene zoogdieren en amfibieën.

Het initiatief heeft geen (significante) gevolgen in het kader van Flora en Fauna en de Wet Natuurbescherming. Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met het hiervoor aangegeven kader.

4.4 Duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, als het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. 

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Onderzoeksresultaten 

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De voorliggende ontwikkeling voegt 5 nieuwe woningen toe aan het bestand. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het voorliggende plan is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet verder doorlopen.

4.5 Archeologie

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

Gemeentelijk beleid

Archologische beleidskaart

De Archeologische Beleidskaar (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologsiche waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied en van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

Onderzoeksresultaten 

Op de beleidskaart van de gemeente ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische waarde. Binnen deze zone geldt dat bij graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm onder maaiveld over meer dan 100 m2 vooraf een archeologisch onderzoek nodig is.

Door bureau Hamaland Advies is archeologisch onderzoek verricht op de locatie. Het rapport is als Bijlage 10 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het bureau stelt vast dat naar aanleiding van het booronderzoek het plangebied vrijgegeven kan worden voor de geplande ontwikkelingen. De kans dat met de toekomstige bodemingrepen archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene inleiding

Bestemmingsregels gelden voor een ieder. Van belang is dan ook dat deze duidelijk zijn. Duidelijke regels, die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn bieden rechtszekerheid. De regels moeten uit een oogpunt van rechtszekerheid ook duurzaam zijn. Voorkomen moet worden dat de regels te snel aangepast moeten worden. Gelijkertijd moeten de bestemmingsregels ook flexibel zijn. Flexibel om kansen te kunnen bieden en in te spelen op de dynamiek die eigen is aan de ruimtelijke ordening.

Om hierin een goede balans te bereiken en voldoende rechtsbescherming te bieden zijn bij het opstellen van de bestemmingsregels de volgende principes toegepast:

  • a. gebruiks- en bouwmogelijkheden die naar verwachting geen problemen zullen opleveren op het punt van conflicterende belangen, zijn bij recht toegestaan (met op de omstandigheden afgestemde vrije marges en flexibiliteit);
  • b. waar in concrete gevallen enige sturing of beperking van dit recht nodig is kunnen door burgemeester en wethouders nadere eisen worden gesteld;
  • c. voor gebruiks- en bouwmogelijkheden die een afwijking inhouden van datgene dat als recht is toegestaan en die mogelijk wel een probleem op het punt van conflicterende belangen kan opleveren bevat het plan afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden met daaraan verbonden een bezwaren of zienswijzen procedure voor belanghebbenden.

In hoofdlijn is gekozen voor een opzet waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds het feitelijke gebruik van de gronden en opstallen (de functies, bestemmingen) en anderzijds de te beschermen waarden. Het feitelijke gebruik wordt geregeld in de vorm van bestemmingen, de waarden zoveel mogelijk in de vorm van aanduidingen. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels

2. Bestemmingsregels

3. Algemene regels

4. Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels. In de inleidende regels worden de gehanteerde begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald. Paragraaf 6.1 gaat in op hoofdstuk 2, de gebruikte bestemmingen. In paragraaf 6.2 worden de algemene regels, de waarde-aanduidingen en de overgangs- en slotregels besproken.

De regels sluiten aan op de wijziging van het Besluit omgevingsrecht. Per 1 november 2014 zijn de regels over het vergunningvrij bouwen veranderd. Terminologie uit het Bor wordt overgenomen waaronder het begrip 'achtererfgebied'. Deze vormt de basis voor het bepalen van de bouwmogelijkheden aan onder meer aan- en bijgebouwen bij woningen. Het bestemmingsplan bevat wel een op eigen planologische afweging gebaseerde regeling voor aan- en bijgebouwen, onder andere om te voorkomen dat aanvaardbare bouwmogelijkheden die buiten de vergunningvrije regel vallen niet meer gerealiseerd zouden kunnen worden.

5.2 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels. Per bestemming wordt de bestemmingsomschrijving gegeven evenals de bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels en specifieke gebruiksregels met de bijbehorende afwijking. De artikelen sluiten zonodig af met wijzigingsbevoegdheden en omgevingsvergunningstelsels voor werken en werkzaamheden.

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval is dat op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister.

Bij de bouwregels en de gebruiksregels van elke bestemming worden de algemene bouwregels (artikel 5) van toepassing verklaard op die bestemming.

De bestemming wordt hierna besproken.

Wonen (artikel 3)

De nieuwe woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen'. Daar waar het atelier is gedacht is een specifieke aanduiding toegevoegd. Het atelier is hier gesitueerd, omdat de functie wonen binnen de geluidscontour van de nabijgelegen school niet mogelijk is. Ondergeschikt aan het wonen worden beroepsuitoefening aan huis en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis onder voorwaarden toegestaan.

Binnen deze bestemming worden regels opgenomen die betrekking hebben op het type woning. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op deze typologie. Afhankelijk van de essentiële karakteristieke waarden van elke woonbuurt zijn daarop afgestemde bouwregels opgenomen en aangeduid op de verbeelding. Voorbeelden hiervan zijn maximale goot- en bouwhoogtematen en bouwvlakken.

5.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen.

In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In dit artikel is onder andere bepaald dat daar waar bovengronds bebouwing is toegestaan tevens ondergronds mag worden gebouwd. Uiteraard moet er wel een functionele relatie zijn met het toegestane gebruik (bijvoorbeeld een parkeergarage als onderdeel van een appartementengebouw). Het laatste onderdeel van lid 1 van dit artikel geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt onder andere voor maatvoering over de hoogte en de nokrichting.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat gebouwen van een kap moeten worden voorzien. Bij een gelijke goothoogte en nokhoogtemaat is een plat dak mogelijk. Afwijking van de afdekbepaling is mogelijk met een afwijking, mits het beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming en daarmee een strafbaar feit betreffen. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik die buiten de strafbaarstelling op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vallen.

Onderdeel van dit artikel vormt een algemene parkeerregel. Aan artikel 6 'Algemene gebruiksregels' en artikel 7 'Algemene afwijkingsregels' van de planregels is een bepaling toegevoegd, welke verzekerd dat er voorzien wordt in voldoende parkeerruimte.

Artikel 7 en 8 bevatten de algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Onderdeel van het eerstgenoemde artikel vormt een bevoegdheid tot afwijken van de bestemmingsregels. Voorwaarden voor afwijking zijn dat geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving.

Laatstgenoemd artikel biedt de mogelijkheid tot een permanente dependance bij een woning. Dit onder voorwaarden. Onder meer mag het totaal op het woonperceel toegestane bebouwd oppervlak niet toenemen.

Een zorgvuldig besluitvormingsproces verlangt procedureregels. Artikel 9 geeft de procedureregels die bij nadere eisen in acht genomen moeten worden. De procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing bij het afwijken van de regels van het bestemmingsplan. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 10 geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een particulier initiatief. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor rekening van de initiatiefnemer komen. Alle met dit plan samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Dit plan heeft daarom voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft de direct omwonende aan de Prinses Beatrixlaan benaderd. Daaruit is de aandachtpunt naar voren gekomen over de kavelscheiding met een omwonende aan de Ritbroekstraat. Er is overeenstemming bereikt waarbij is afgesproken dat de huidige muur op de kavelgrens behouden blijft.