direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Bedrijventerrein Kieveen West Loenen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1453-ont1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kieveen West Loenen

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Al sinds begin van deze eeuw heeft de gemeente Apeldoorn het voornemen om het bedrijventerrein Kieveen, gelegen ten noordoosten van de kern Loenen, uit te breiden.

In het vigerende bestemmingsplan Stuwwalrandzone Zuid is hiertoe in 2001 een wijzgingsbevoegdheid opgenomen voor een uitbreiding van 12 ha, waarbij moest voorzien in een adequate ontsluiting. In dat kader zijn de betreffende gronden door de gemeente Apeldoorn aangekocht, waardoor de grond nu volledig in eigendom is bij de gemeente. In 2012 is er een voorontwerp bestemmingsplan voor het hele Kieveen opgesteld, met inbegrip van de uitbreiding van 12 ha en een aparte ontsluitingsweg richting Hoofdweg. Dit plan is toen stopgezet, omdat vanuit de “SER-ladder van duurzame verstedelijking (onderbouwingseis van uit het Besluit ruimtelijke ordening) de marktbehoefte aan bedrijventerrein bij Loenen niet dan wel onvoldoende kon worden onderbouwd. De uitbreiding heeft toen de "wachtkamerstatus" gekregen.

Inmiddels kan die behoefte nu wel heel concreet worden onderbouwd voor een meer beperkte uitbreiding van 4 hectare om de lokale bedrijvigheid te faciliteren.

De realisatie van deze meer beperkte uitbreiding past als zodanig niet in het vigerende bestemmingsplan 'Stuwwalrand Parkzone Zuid', waaronder begrepen de wijzigingsbevoegdheid dat zag op een veel grotere uitbreiding. Om deze reden is gekozen om een meer beperkte herziening van het bestemmingsplan ter plaatse.

Daarnaast wordt door middel van het voorliggende bestemmingsplan de geluidszone industrie van het bestaande bedrijventerrein verwijderd (incl. aangrenzende gronden). Voor die gronden blijven de geldende bestemmingsplannen van kracht, met die verstande dat er een regeling is opgenomen die zorgt voor het verwijderen van die geluidszone.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de kern Loenen en grenst aan het buitengebied van de gemeente Apeldoorn. Het plangebied ligt op korte afstand van het Apeldoornse kanaal. Aan de oostzijde van het plangebied is een deel van het bedrijventerrein al eerder gerealiseerd.

Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0001.png"

Ligging plangebied Kieveen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0002.png"

Begrenzing plangebied Kieveen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0003.png"

Gebied binnen de blauwe lijn is het gebied waar de geluidszone wordt verwijderd.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied Kieveen West ligt in het plangebied van het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid, met inbegrip van de 1e herziening en 3e herziening (aanpassing geluidzone- industrie). De gemeenteraad heeft:

  • het bestemmingsplan Stuwwalrandzone Zuid vastgesteld op 26 april 2001(onherroepelijk 11 juni 2003);
  • de 1e herziening van bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid vastgesteld op 5 oktober 2006 en gedeputeerde staten hebben het goedgekeurd bij besluit van 22 mei 2007;
  • de 3e herziening herziening van bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid vastgesteld op 6 oktober 2011 (onherroepelijk 28 november 2012).

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In Hoofdstuk 2 wordt het beleidskader beschreven. In Hoofdstuk 3 worden de bestaande en nieuwe situatie beschreven, en in Hoofdstuk 4 worden de planologische aspecten beschreven. De juridische planopzet wordt in Hoofdstuk 5 uitgelegd en Hoofdstuk 6 beschrijft de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.

Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.

Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

Bij prioriteit 4 wordt ingegaan op het belang van natuurlijke systemen en het landschap. In sommige regio's staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als we het waterpeil omhoog brengen, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd willen we de kwaliteiten van het landschap graag behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege ons cultureel erfgoed.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de uitbreiding van een bedrijventerrein in de gemeente Apeldoorn. Deze ontwikkeling past binnen de nationale belangen in de NOVI en sluit aan bij prioriteit 2.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0004.png"

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. De volgende ambitie is voor dit initiatief van belang.

Ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

Planspecifiek en conclusie

Het initiatief voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein. Door deze uitbreiding krijgen lokale bedrijven de mogelijkheid om hun bedrijf op een geschiktere locatie te vestigen. Dit initiatief draagt daarmee bij aan de aantrekkelijkheid van de provincie/ gemeente Apeldoorn als vestigingslocatie voor bedrijven. Het initiatief is daarmee in lijn met het de provinciale Omgevingsvisie.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek en conclusie

Ter plaatse van het initiatief zijn enkel regels van toepassing met betrekking tot de uitbreiding en realisatie van glastuinbouw. Het gaat specifiek om de artikelen 2.24 tot en met 2.27. Dit plan voorziet niet in de realisatie van glastuinbouw ter plaatse. Voor het overige zijn er geen regels ter plaatse opgenomen. Het voorgenomen initiatief is in dat kader in lijn met de provinciale Omgevingsverordening.

2.4 Omgevingsvisie Apeldoorn

De Omgevingsvisie Apeldoorn geeft de visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente weer voor de langere termijn. Met vier samenhangende opgaven wil Apeldoorn de toekomst tegemoet gaan en nóg aantrekkelijker worden.

Allereerst is het uitgangspunt om uit te gaan van het principe 'stadmaken' en 'vitale dorpen en buitengebied' te realiseren. Door nieuwe woon- en werkmilieus toe te voegen voor het Apeldoorn van 2040. Hiervoor wordt de bestaande stad vooral langs het kanaal en rond het centrum benut.

Doel is om meer duurzame energie opwekken. In de stad zelf, maar ook gebundeld en goed ingepast in het landschap er omheen. Elektrisch vervoer en maken overstapplekken wordt gestimuleerd van de auto naar openbaar vervoer en fiets. De dorpen worden we vitaal gehouden door wonen, lokale bedrijven en voorzieningen handig te combineren.

Groei van de stad biedt tegelijk kansen om het fysieke fundament én het sociale fundament te versterken. Met fysiek wordt bedoeld de bodem, waarop de stad is gegroeid; het natuurlijk systeem van water en groen én het erfgoed. Daarom wordt er gewerkt aan de Groene Mal - groene vingers en waterlopen - die stad en buitengebied verbindt. Het sociaal fundament wordt ondersteund door te bouwen aan een inclusieve stad. Er is sprake van een hechte gemeenschap; niet alleen in de dorpen en buurtschappen, maar ook in de stad. Het streven is om dat zo te houden. Dit sociale karakter komt verder tot bloei in wijken en dorpen met een gezonde, groene buitenruimte.

De grote hoofdopgaven wordt gerealiseerd in een zestal gebieden: de binnenstad, de spoorzone rond het centraal station, de kanaalzone, stadsrand-zuid langs de A1, stadsrand-noord langs de Oost-Veluweweg en het kanaal en Uddel. Nieuw programma gaat samen op met versterken van de groene kwaliteiten en wordt sociale samenhang ondersteund. Zo wordt er logisch voortgebouwd op de bestaande stad; op de infrastructuur, het groen en de voorzieningen.

Planspecifiek en conclusie

Dit initiatief voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein in de buurt van Loenen. Het bedrijventerrein is er voornamelijk op gericht om Apeldoorn aantrekkelijk te houden voor het vestigen van bedrijven. Deze locatie specifiek is erop gericht Apeldoornse bedrijven aan Apeldoorn gebonden te houden. Er verhuizen namelijk lokale bedrijven naar dit terrein. Het initiatief draagt daarmee bij aan de ambitie 'Stadmaken'

2.5 De Ondernemende Stad (2019)

Hoofddoelstelling van het economisch beleid in Apeldoorn is bedrijven en bedrijvigheid versterken door de kiemkracht van Apeldoorn te verzilveren!

De ligging van Apeldoorn tussen de economische kerngebieden de Randstad en Duitsland biedt kansen voor ondernemers. Tegelijkertijd is de vraag hoe die kansen kunnen worden verzilverd in het licht verschillende trends en ontwikkelingen. Daarom zijn drie opgaven benoemd:

  • A. Realiseren van toekomstbestendige locaties voor werk, wonen & leven
  • B. Meer talent aantrekken, binden & boeien
  • C. Apeldoornse kiemkracht verzilveren met focus op veiligheid, circulariteit en innovatie

Om een extra stimulans te geven aan de Apeldoornse kiemkracht is deze als aparte pijler benoemd. Insteek is echter dat er binnen de opgaven wordt gewerkt aan de inhoudelijke thema's uit de profilering. Denk hierbij aan veiligheidsopleidingen faciliteren binnen de opgave talent aantrekken.

Strategie Werklocaties Apeldoorn 2019

De “Strategie werklocaties Apeldoorn 2019” geeft invulling aan de eerste pijler binnen het programma “de Ondernemende Stad”.

Er zijn nieuwe werklocaties nodig, maar ook andersoortige die meegaan met de behoefte van de gebruiker en de duurzaamheidsopgave waar we met zijn allen voorstaan. Met de Strategie Werklocaties Apeldoorn 2019 wordt ingespeeld op de actualiteit en wordt de ruimtelijke-economische structuur versterkt met het oog op de toekomst. Een stap voorwaarts voor een gezond vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners.

Drie prioriteiten:

  • 1. Het creëren toekomstbestendige werklocaties
  • 2. Het creëren nieuwe werkmilieus
  • 3. Het creëren nieuwe werklocaties

Voor de nieuwe werklocaties wordt ingezet op de realisatie van bedrijventerrein Ecofactorij II, de uitbreiding van bedrijvenstrook Uddel en de uitbreiding van bedrijventerrein Kieveen.

Het buitengebied kent werklocaties in het buitengebied met één bedrijfsvestiging (solitaire locaties) of locaties waar meerdere bedrijven zijn gevestigd zoals bedrijventerrein Kieveen. Deze bedrijvigheid is in veel gevallen voortgekomen uit de landbouwsector: transport/distributie, verwerking landbouwproducten, installatietechniek en automatisering. Voor de leefbaarheid in de dorpen, werkgelegenheid en economische dynamiek van het buitengebied zijn al deze werklocaties belangrijk. Deze bedrijven spelen een grote rol in de lokale werkgelegenheid en in de lokale bedrijfsketen. Het is zaak om deze bedrijven groeimogelijkheden te kunnen blijven bieden ten behoeve van de economische vitaliteit van het buitengebied. Om ruimte te bieden aan deze lokale bedrijvigheid krijgt bedrijventerrein Kieveen uitbreidingsmogelijkheden met respectievelijk 4 ha.

Regionaal Programma Werklocaties (2020)

De meest actuele afspraken die binnen de Cleantech Regio zijn gemaakt en waarmee Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben ingestemd staan in de 'Actualisatie RPW Cleantech Regio: Toekomstbestendige afspraken voor economie: 2019-2030 (actualisatie)'. In dit RPW worden naast kwantitatieve afspraken ook kwalitatieve afspraken gemaakt. In een eerder RPW, Regionaal Programma Werklocaties Cleantech Regio 2019-2030, zijn de kwantitatieve afspraken waaronder die van Kieveen gemaakt.

In de actualisatie van het RPW zijn diverse afspraken gemaakt. Voor het voorliggende bestemmingsplan is onder andere afspraak 5.3 relevant 'Kwalitatieve kaders voor te ontwikkelen bedrijventerreinen'. In lijn met de afspraken voor bestaande terreinen ontwikkelen we nieuwe bedrijventerreinen alleen om in de ruimtebehoefte van bedrijven te voorzien. Bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen hanteren we een drietal kwalitatieve kaders die we op regionaal niveau met elkaar afspreken.

  • Kader 1: slim, intensief en duurzaam gebruik maken van bestaande terreinen
  • Kader 2: helder profiel voor nieuwe ontwikkelingen maakt sterk en krachtig
  • Kader 3: duurzaamheidseisen en organisatiegraad bij nieuwe uitbreidingslocaties

Deze afspraken zijn verder uitgewerkt en vertaald in de Duurzame Principes (2021).

Duurzame Principes (2021)

De 'Duurzame principes: Leidende principes voor het ontwikkelen van toekomstbestendige bedrijventerreinen' is een belangrijke uitwerking van het RPW. Met dit regionaal uitgifteprotocol worden regionale (proces)afspraken gemaakt met als doel het ontwikkelen van nieuwe, toekomstbestendige bedrijventerreinen. Ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen is dé kans om concreet in te spelen op het behalen van duurzaamheidsambities. Het gaat dus feitelijk om de filosofie en principes die regionaal leidend zijn bij nieuwe gebiedsontwikkeling. Daarom hanteren we de term 'Duurzame principes'. Het gaat namelijk om een uitgiftestrategie die past binnen de regionale visie en leidende principes van de regio. Daarin staat een duurzame toekomst voorop. De Duurzame principes geven duurzaam richting aan de ontwikkeling van nieuwe lokale of regionale bedrijventerreinen. Voor nieuwe ontwikkelingen waar de gemeente grondeigenaar is of de gronduitgifte coördineert hanteren we een publieke gronduitgiftestrategie. Het nemen van duurzaamheidsmaatregelen is daarin een kernelement.

Met de 'Duurzame principes' hebben we zes leidende principes afgesproken voor het ontwikkelen van toekomstbestendige bedrijventerreinen:

  • 1. Organisatiegraad is een basisvoorwaarde.
  • 2. Toekomstbestendige en duurzame infrastructuur.
  • 3. Aantrekkelijke en klimaatbestendige openbare inrichting.
  • 4. Duurzaamheidsmaatregelen op basis van een keuzelijst.
  • 5. Duurzame daken zijn de geldende norm
  • 6. Juiste bedrijf op de juiste plek.

Op dit bestemmingsplan op basis van de Wro en onderliggende stukken zijn afspraak 3 en 6 van toepassing. De overige Duurzame Principes worden op een andere manier geborgd, bijvoorbeeld bij de verkoop van de kavels en privaatrechtelijke contracten.

Hoofdstuk 3 HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE SITUATIE

3.1 Huidige situatie

Op het moment is het plangebied Kieveen in gebruik als agrarische grond. De percelen zijn voor het overgrote deel onbebouwd. Ten noordoosten op het perceel is één boerderij aanwezig met daarbij in de buurt enkele bosschages. De agrarische percelen worden gebruikt voor het telen van gewassen en het beweiden van vee. Aan de zuidzijde en de oostzijde van het plangebied zijn reeds een aantal bedrijven aanwezig. aan de noordzijde en westzijde van het plangebied zijn enkele (voormalige) agrarische percelen aanwezig. Ook is een zwembad aan de westzijde van het plangebied aanwezig.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0005.png"

Plangebied Kieveen west gezien vanaf de zuidoostzijde (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0006.png"

Plangebied Kieveen gezien vanaf de noordoostzijde met op de voorgrond de aanwezige woning (Bron: Google Maps)

Het huidige bedrijventerrein

Het huidige bedrijventerrein heeft een omvang van circa 16 Ha. Het is een lokaal bedrijventerrein met gemengde bedrijven in de milieucategorie 1 t/m 3.2.

Het terrein ligt samen met een concentratie woningen rond de Voorsterweg als een enclave aan het Apeldoorns kanaal. Het staat niet op zichzelf maar hoort bij het dorp Loenen. Het terrein is onregelmatig verkaveld. De ondernemers op het bestaande bedrijventerrein zijn momenteel nog niet georganiseerd. Er zijn enkele grote industriële bedrijven en een aantal kleinere bedrijven en handelsondernemingen gevestigd. De verschillende bedrijven zijn zeer versnipperd ontsloten op zowel de Voorsterweg als op het Kanaal-zuid. Enkele bedrijven maken voor de ontsluiting gebruik van het Kieveen, op dit moment een smalle landbouwweg die niet geschikt is om met groot en zwaar materieel te berijden.

Het landschap

Het omliggende landschap wordt in het bestemmingsplan aangeduid als Agrarisch gebied met (natte) natuurwaarden. Het is een kwelgebied met daarvoor kenmerkende bijzondere plantensoorten in de vegetatie en een bijzondere fauna waaronder verschillende amfibieën.

De omgeving bestaat overwegend uit grasland, doorsneden met fraaie laanbeplantingen. Er liggen enkele agrarische bedrijven en verspreid liggende woningen. Een deel van de perceelsgrenzen in het gebied, met name die van particuliere tuinen, zijn beplant met opgaande houtsingels. Op de westelijke perceelsgrens van de uitbreiding staat een restant van een houtwal.

Zowel langs de noord- als de zuidgrens van de uitbreiding loopt een beekje. Aan de zuidzijde van de uitbreiding is dat de Loenense of Voorsterbeek. Deze is voorzien van begeleidende beplanting en is van belang in cultuurhistorisch perspectief. De noordelijke beek is onbeplant en van minder groot belang.

3.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om ter plaatse van het plangebied Kieveen een aantal bedrijfskavels mogelijk te maken voor de vestiging van (lokale) bedrijven. Op het moment zijn er meer dan genoeg concrete voornemens van vooral Loenense bedrijven om zich ter plaatse te vestigen. Er is veel vraag en weinig aanbod. De huidige leegstand op de bedrijfsruimte markt in Apeldoorn bedraagt 1%.

In het plangebied is momenteel een woning aanwezig. Deze woning wordt gesloopt in het kader van dit initiatief. Om het plangebied wordt aan de noord- en de westzijde een groenstrook aangelegd om het initiatief in te passen in het landschap. Met de donkergroene lijn is de bestaande houtwal aangegeven op de onderstaande afbeelding.

Op onderstaande afbeelding is de toekomstige indeling van het terrein weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0007.png"

Toekomstige indeling Kieveen west

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0008.png"

Ruimtelijke schets

Ontsluiting

In een eerder stadium is de intentie geweest om bedrijventerrein Kieveen forser uit te breiden (>6 ha) dan het nu voorliggend plangebied van 4 ha. Bij de eerder geplande grotere uitbreiding hoorde tevens een extra c.q. directe ontsluiting op de Hoofdweg/N789. Met het terugbrengen van het aantal hectare bedrijventerrein naar 4 hectare is de verkeerskundige noodzaak van de extra ontsluiting komen te vervallen en wordt het plangebied via de wegen Kieveen en Voorsterweg ontsloten op de Hoofdweg/N789. Wel is daarvoor het opwaarderen en verbreden (of herinrichten) van de bestaande weg Kieveen noodzakelijk.

Landschappelijke inpassing

Vanwege de ligging in relatief open landelijk gebied wordt de uitbreiding landschappelijk ingepast door middel van een houtwal aan de noord- en westzijde van de uitbreiding. Deze houtwal krijgt een breedte van 15 meter. De bestaande houtwal die op de westelijke perceelsgrens staat wordt hierin opgenomen. Aan de zuidzijde ligt een bestaande beplanting die de daar liggende beek begeleidt.

Beeldkwaliteit en randvoorwaarden

Het huidige terrein en de uitbreiding liggen in een relatief open agrarisch gebied. De negatieve invloed van het bedrijventerrein op de omgeving moet zoveel mogelijk worden beperkt. Materiaal en kleurgebruik moeten afgestemd zijn op een rustig, het landelijk gebied respecterend, beeld van de gebouwen. In dit kader is ten behoeve van het initiatief een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1. In dit plan zijn de verdere beeldkwalteit- en ruimtelijke voorwaarden uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d.18 maart 2022, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat er op één specifieke locatie een ernstige asbestverontreiniging aanwezig is. Deze verontreiniging dient gesaneerd te worden voordat het initiatief gerealiseerd kan worden. Voor het overige zijn er lichte verontreinigingen aanwezig in de grond. Deze vormen geen belemmering voor het initiatief.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect bodem dient voor een beperkt deel een sanering plaats te vinden in het kader van asbest. Na de uitvoering van deze sanering is het plangebied bruikbaar voor de realisatie van het voorgenomen initiatief.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In het bestemmingsplan zijn inrichtingen van ten hoogste milieucategorie 3.1 toegestaan. Deze richtafstanden zijn in beginsel van toepassing op woningen in een rustig gebied. Aangezien met name de woningen aan de Voorsterweg binnen de zone van het bestaand terrein en dus in gemengd gebied zijn gelegen, zou voor elke milieucategorie een richtafstand van 1 stap lager toegepast worden, dus 10 meter voor milieucategorie 2 etc. Echter vanwege de clustering van bedrijven op het terrein moet rekening worden gehouden met cumulatie van de bijdragen van afzonderlijke bedrijven, en wordt daarom de genoemde afstand aangehouden.


De richtafstanden zijn geprojecteerd rondom de woonbestemmingen rondom het industrieterrein inclusief de voorgenomen uitbreiding, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding. De woning aan de Kieveen 10 zal in het kader van de voorgenomen uitbreiding worden geamoveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0009.png"

Uit de afbeelding volgt dat de gehele voorgenomen uitbreiding op meer dan 50 meter afstand tot omliggende woonbestemmingen is gelegen. Dat houdt in dat milieucategorie 3.1 op deze kavels uit ruimtelijk oogpunt mogelijk is.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Situatie plangebied wegverkeer

Dit plan biedt het planologisch-juridisch kader voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Bedrijven zijn in het kader van de Wet geluidhinder niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen. Akoestisch onderzoek ten behoeve van de bedrijven is in dit kader niet noodzakelijk. In paragraaf 4.1.3 is beschreven dat akoestisch onderzoek naar omliggende gevoelige functies niet noodzakelijk is.

De komst van het bedrijventerrein voorziet in een extra verkeersgeneratie richting het plangebied. Door deze toename van verkeersbewegingen kan de geluidsbelasting op omliggende gevoelige functies (woningen) toenemen. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de toename van het wegverkeerslawaai als gevolg van de komst van het bedrijventerrein. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de komst van het bedrijventerrein en de bijhorende verkeersgeneratie geen negatieve invloed hebben op de omliggende woningen.

Situatie industrielawaai - zone Wet geluidhinder

Het bestaande bedrijventerrein Kieveen is krachtens de Wet geluidhinder gezoneerd. Deze zone ligt gedeeltelijk ook over het plangebied. Onderstaand kaartbeeld geeft de geldende geluidszone weer met de blauwe lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0010.png"

Op basis van de geluidszone mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van alle inrichtingen op het bestaande bedrijventerrein tezamen ter hoogte van de zonebewakingsgrens niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor een industrieterrein geldt een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A) op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming (art. 44). Voor een geluidsgevoelige bestemming kan een maximaal te ontheffen geluidsbelasting van 55 dB(A) worden vastgesteld.

Omdat de geluidszone ook over het plangebied van de uitbreiding van het bedrijfsterrein ligt, moet afwogen worden hoe met deze zone moet worden omgegaan.

De aanleiding voor de opgenomen geluidszone industrie is gelegen in het geldende bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid. In dit bestemmingsplan is in de bestemming Bedrijventerrein (artikel 3.7.) bepaald dat "het niet is toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2.1. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (zgn. grote lawaaimakers), zulks met uitzondering van het op de kaart met verpakkingsindustrie aangegeven bedrijf". Met andere woorden in het gebied met de aanduiding 'verpakkingsindustrie' is een grote lawaaimakers toegestaan.

In de regels van het geldende bestemmingsplan is verder opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding "verpakkingsindustrie", adres: Kanaal Zuid 492, het ter plaatse gevestigde verpakkingsbedrijf is toegestaan.

Vanwege het toentertijd toestaan van een grote "lawaaimaker" was het op grond van artikel 40 Wet geluidhinder verplicht om een geluidzone -industrie rondom het bedrijventerrein op te nemen de plankaart. In 2012 is deze geluidzone-industrie zelfs uitgebreid (via de 3e herziening van bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid).

Laten vervallen van de geluidszone

Ter plekke is echter nimmer een grote lawaaimaker gevestigd. In combinatie met de bestemmingsomschrijving is dat ook feitelijk niet mogelijk. Een nieuw verpakkingsbedrijf is geen grote lawaaimaker. Een grote lawaaimaker zoals een papierfabriek met een capaciteit van 3000 kg/uur of meer kan zich daar niet vestigen omdat ze niet voldoen aan de aanduiding 'verpakkingsindustrie' (papierproducent is geen verpakkingsbedrijf).

Ofwel: er zijn in de huidige situatie geen grote lawaaimakers gevestigd op het bestaande bedrijventerrein Kieveen en die kunnen er op basis van het geldende bestemmingsplan ook niet komen. Daarmee heeft de opgenomen geluidszone industrie zijn juridische grondslag verloren.

Uit jurisprudentie (bijvoorbeeld 201901863/1/R1, bedrijventerrein Kweekweg gemeente Epe) volgt dat de gemeenteraad moet afwegen of een zone wel gehandhaafd moet worden. Omdat in dit geval de grondslag voor de geluidszone niet (meer) aanwezig is, is besloten om de geluidszone rondom het bedrijfsterrein Kieveen te laten vervallen. Hiertoe is een zogenaamde paraplu- en facetregeling in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Daarmee wordt de geluidszone verwijderd uit de geldende bestemmingsplannen.

Gevolgen vervallen geluidszone

De geluidszone regelde dat de geluidbelasting veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein moet worden meegenomen bij de toetsing aan de zone en hogere waarden (zie de definitie geluidsbelasting vanwege industrieterrein, art. 1 Wgh). Dat is dus met inbegrip van de geluidsbelasting van type A en type B inrichtingen (de milieu categorieën uit het geldende bestemmingsplan), niet zijnde grote lawaaimakers.

Dit betekent overigens niet dat deze inrichtingen gebonden zijn aan het beschermingsregime van artikel 40 Wgh (zonering industrielawaai). Zij mogen in principe meer lawaai produceren dan 50 dB(A) op de zonegrens, zij het dat voor hen gerekend moet worden met de geluidemissie behorende bij het toetsingskader van artikel 2.17 lid 2 Activiteitenbesluit. Dit houdt in: maximaal 50 dB(A) op 50 meter vanaf de grens van de inrichting. Dit kan via het opleggen van maatwerkvoorschriften worden be-perkt. Indien door het gezamenlijke geluidniveau vanaf het bedrijventerrein op enig punt van de zone 50 dB(A) wordt bereikt, is de zone akoestisch 'vol'.

Door het vervallen van de geluidszone verandert de geluidsruimte voor type B Activiteitenbesluit inrichtingen van 50 dB(A) op 50 m afstand van de grens van de inrichting naar 50 dB(A) op de gevel van het dichtstbij gelegen geluidsgevoelige object. Daarmee kan de geluidsruimte van de bedrijven wijzigen voor zover de dichtstbijzijnde woningen verder weg liggen dan de 50 meter punten. Bij een geluidgezoneerd industrieterrein moet zowel op 50 meter als bij de dichtstbijzijnde woningen worden voldaan aan de norm van 50 dB(A) etmaalwaarde. Die 50 meter punten vervallen door het vervallen van ze geluidszone. Als de woningen dan verder weg liggen, krijgen de bedrijven meer geluidruimte. De woningen kunnen in theorie dan een hogere geluidbelasting ontvangen.

Voor Kieveen geldt dat er veelal woningen zijn gelegen binnen 50 meter en dat het merendeel van de bedrijven een maatwerknorm hebben via een vergunning of een maatwerkbesluit. Hier is dat dus geen nadeel. Daarnaast zal een bedrijf om gebruik te gaan maken van hun extra geluidruimte eerst een melding moeten doen en/of een verzoek om wijziging van het maatwerkbesluit. Voor zover er gewoon kan worden voldaan aan de norm, is er weinig aan de hand en hoeft de extra geluidruimte ten opzichte van de eerdere situatie niet te betekenen dat er een onaanvaardbare situatie ontstaat.

Een groter knelpunt zou kunnen ontstaan als er bedrijfswoningen worden gedezoneerd. Dat mag namelijk alleen als de geluidbelasting maximaal 60 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Bij Kieveen is dit niet aan de orde. Alle woningen liggen buiten het industrieterrein.

Door het vervallen van de geluidszone dient de indirecte hinder (de hinder vanwege het inrichtingsgebonden verkeer op de openbare weg) per inrichting op het bedrijventerrein te worden beschouwd (in plaats van cumulatief) en getoetst aan de (voor-keurs)grenswaarden. De indirecte hinder speelt bij bedrijven op het bedrijventerrein niet of nauwelijks een rol. Het verkeer wordt al snel opgenomen in het heersende verkeersbeeld en het verkeer van het ene bedrijf is meestal niet te onderscheiden van het andere bedrijf.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Met behulp van deze rekentool (zie onderstaande tabel) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van de gegevens uit het verkeersonderzoek in Bijlage 7. Dit zijn 700 extra voertuigbewegingen waarvan 15% vrachtwagens. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0011.png"

Berekening Nibm-tool

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote bedrijventerreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote bedrijventerreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0012.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied paars omlijnd

Bevi

In de nabijheid van Kieveen west bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor dit plan.

Nieuwvestiging van risicobedrijven wordt in dit plan niet zonder meer toegestaan. Pas wanneer het bedrijf kan aantonen dat de PR-contour binnen de kavelgrens blijft kan medewerking worden verleend aan de nieuwvestiging.

In het onderhavige bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen voor risicovolle bedrijven voor zover de PR-contour de grens van de kavel van de risicovolle inrichting niet overschrijdt en voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies bestaan.

Inrichtingen gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied zijn twee inrichtingen aanwezig waar met gevaarlijke stoffen wordt omgegaan. Dit betreffen een gasdrukmeetstation aan de noordoostzijde van het plangebied en een ethanolinstallatie aan de zuidzijde van het plangebied. Bij deze installatie wordt tevens ammoniak opgeslagen. De risicocontouren van alle genoemde inrichtingen en installaties reiken niet tot in het plangebied. Inrichtingen met gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van Kieveen west bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van Kieveen west bevinden zich enkele buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. In dit geval betreft het twee gastransportleidingen die in de buurt van het plangebied liggen. De risicocontouren van de gasleidingen reiken niet tot buiten de geldende dubbelbestemmingen ter plaatse. De leidingen vormen om deze reden geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten en conclusie

In de nabijheid van Kieveen west bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Het aspect elektromagnetische velden vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Wet- en regelgeving


De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-) m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-) m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden. Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.


Als de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden. Als de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of er belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Deze beoordeling wordt beschreven in een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.


Onderzoek

De activiteit valt onder categorie D11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject) en D11.3 (industrieterrein) van het Besluit m.e.r. De aangegeven drempels van kolom 2 worden niet overschreden. Er wordt daarom met een vormvrije m.e.r. beoordeling beoordeeld of er, op basis van de criteria uit Bijlage III van de m.e.r. richtlijn, sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze criteria betreffen de

  • kenmerken van het project,
  • plaats van het project,
  • de kenmerken van het potentiële effect.


Hieronder worden deze drie criteria besproken:


Kenmerken van het project

De omvang van het project betreft de realisatie van maximaal 4 hectare bedrijventerrein. Er wordt voornamelijk lichte bedrijvigheid mogelijk gemaakt tot maximaal milieucategorie 3.1. Dit aantal ligt ruim onder de verplichting m.e.r.-beoordelingsdrempels van 200.000 m2 bvo van de bedrijven en 75 hectare bedrijventerrein. Cumulatieve effecten met andere projecten zijn niet aanwezig.


Plaats van het project

Het initiatief bevindt zich ten oosten van de kern Loenen in gemeente Apeldoorn. Het plangebied bevindt zich op beperkte afstand van het Natura-2000 gebied Veluwe.


Kenmerken van potentiële effecten

In de onderstaande tabel worden per milieuaspect de potentiële effecten beschreven. Voor een gedetaileerdere uitwerking wordt verwezen naar de specifieke milieuparagrafen in Hoofdstuk 4 in de toelichting.

Milieuaspect   Effecten  
Bodem   Het initiatief voorziet in de realisatie van een gevoelige functie in het kader van bodem. In dit kader is een onderzoek uitgevoerd. De bodem ter plaatse is geschikt voor het initiatief. Het initiatief voorziet niet in bodembedreigende activiteiten.
Het aspect bodem ondervindt geen negatieve effecten als gevolg van deze ontwikkeling  
Geluid   Het initiatief voorziet in geluid genererende functies. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat omliggende gevoelige functies geen hinder ondervinden van dit initiatief.
Het aspect geluid ondervindt geen negatieve effecten als gevolg van deze ontwikkeling.  
Luchtkwaliteit   Het initiatief voorziet in een extra verkeersgeneratie. Hierdoor onstaat er een extra belasting op de luchtkwaliteit. Uit de Nibm-tool blijkt dat deze belasting niet in betekenende mate is. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit ondervindt geen negatieve effecten als gevolg van deze ontwikkeling.  
Externe veiligheid   Dit initiatief voorziet niet in de realisatie van inrichtingen met gevaarlijke stoffen of Bevi inrichtingen. Het initiatief heeft daarmee geen negatieve effecten op externe veiligheid.  
Water   Het initiatief voorziet in de toevoeging van verharding ter plaatse van het plangebied. De effecten hiervan worden gecompenseerd door de realisatie van waterberging conform de geldende normen van het waterschap. Negatieve effecten op het aspect water zijn daarmee niet van toepassing.  
Natuur   In het kader van flora en fauna is een natuurtoets opgesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat dit initiatief voorziet in de verwijdering van de verblijfplaats van enkele beschermde soorten. In dit kader worden mitigerende maatregelen toegepast. Negatieve effecten op flora en fauna zijn daarmee uitgesloten.
In het kader van gebiedsbescherming zijn negatieve effecten uit te sluiten, met uitzondering van het aspect stikstof. Dit is uitgewerkt in de Passende beoordeling. Hieronder wordt in deze paragraaf hier verder op ingegaan.  
Archeologie   In het kader van dit initiatief is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de te verwachten archeologische waarden laag zijn. Nader onderzoek of maatregelen zijn niet noodzakelijk. Negatieve effecten op archeologie zijn uitgesloten.  

Passende beoordeling - stikstofberekening

In de Passende beoordeling is geconcludeerd dat negatieve effecten als gevolg van dit initiatief niet op voorhand zijn uit te sluiten. De negatieve effecten hebben betrekking op de mogelijke effecten van stikstofdepositie in het Natura-2000 gebied Veluwe. Omdat negatieve effecten niet uitgesloten kunnen worden, die in de Passende beoordeling mitigerende maatregelen te worden getroffen. De mitigerende maatregel bij dit project is het inzetten van de vrijkomende stikstofruimte bij het agrarische bedrijf aan de Loenensemarkweg 45. Dit in de vorm van externe saldering. Met de vrijkomende stikstofruimte wordt de ontwikkeling Kieveen mogelijk gemaakt. Over deze wijze van extern salderen heeft vooraf afstemming plaatsgevonden met de provincie Gelderland. Om op deze wijze extern salderen te kunnen toepassen, is met de verkopende partij een zogenaamde salderingsovereenkomst gesloten.

De passende beoordeling die in het kader van dit project is opgesteld is opgenomen in Bijlage 6. De stikstofberekening, is als bijlage in de passende beoordeling opgenomen.

In de stikstofberekening is ervan uitgegaan dat de bedrijfsgebouwen gasloos worden gerealiseerd. Dit is vastgelegd als een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de planregels van het bestemmingsplan (zie artikel 3.4.4).

In de plaregels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat de aanleg en het gebruik van het bedrijfsterrein slechts is toegestaan indien is verzekerd dat deze externe saldering kan worden toegepast. Zie artikel 10.4 Gebruiksregel stikstof. Door de afgesloten salderingsovereenkomst is die zekerheid al verkregen.

Passende beoordeling - geen MER

In beginsel is een gemeente verplicht om ook een planMER op te stellen als er een Passende beoordeling nodig is. In artikel 7.2a, lid 2 Wet milieubeheer is hiervoor echter een uitzondering opgenomen. Deze gevallen moeten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Daaraan is uitvoering gegeven middels de 20ste tranche BuChw.

Artikel II BuChw 20ste tranche voegt aan het Besluit mer een nieuw artikel 3 toe. In dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 7.2a lid 2 Wm. Deze regeling maakt het mogelijk om in bepaalde gevallen eerste een plan-mer-beoordeling uit te voeren om te bepalen of er aanzienlijke milieueffecten zijn. Als uit die plan-mer-beoordeling – welke wordt verricht door het bevoegd gezag – blijkt dat er geen aanzienlijke nadelige effecten kunnen zijn, kan een plan-mer achterwege blijven. Deze regeling geldt alleen voor:

  • Plannen voor kleine gebieden op lokaal niveau; het betreft de vaststelling of wijziging van plannen van een gemeente, waarbij het plan betrekking heeft op een klein deel van het grondgebied van de gemeente;
  • Kleine wijzigingen van een plan; daarbij is van belang dat dit moet worden bezien in de context van het plan en ook moet de mate van waarschijnlijkheid dat de wijziging aanzienlijke effecten zal hebben worden betrokken;
  • Geen van de activiteiten waarvoor het plan de kaders stelt, is direct mer-plichtig.

In het geval van de uitbreiding van bedrijventerrein Kieveen wordt aan deze voorwaarden voldaan. Het opstellen van een planMER is derhalve niet nodig.

Conclusie en advies

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, mits de mitigerende maatregel van externe saldering voor stikstof wordt toegepast. Het uitvoeren van die mitigerende maatregel is geborgd in de planregels van het bestemmingsplan. Een m.e.r. procedure is daarom niet noodzakelijk.

4.2 Waterhuishouding

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

4.2.1 Nationale regelgeving en beleid

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • 1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • 2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
4.2.2 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

4.2.3 Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

1. Waardevolle leefomgeving

2. Klimaatverandering

3. Energietransitie

4. Circulaire economie

5. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

4.2.4 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

    • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
    • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
    • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
    • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
    • 5. Grondwaterneutraal bouwen.
4.2.5 Uitvoerbaarheid waterhuishouding/ watertoets

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd.

Gemeente heeft geen gegevens van het grondwaterpeil in de omgeving. Doordat het terrein redelijk sterk wisselt in hoogte zal het grondwaterpeil ten opzichte van maaiveld variëren. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.6 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Direct ten noorden grenzend aan het plan stroomt de Meibeek, een B-watergang op de legger van het waterschap. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft <wel/geen> nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt in de aangrenzende Meibeek waterafhankelijke natuur voor: deze sprengenbeek is beoordeelt als SED-water: water met een specifiek ecologische doelstelling. Deze kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen. De meest natuurlijke situatie ligt voor deze wateren echter niet in het verschiet. De provincie wil vooral de natuurwaarden herstellen en beschermen. Omdat er geen aanpassingen in de beekzone plaatsvinden heeft het plan derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.2.7 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt enkel een vuilwater rioolstelsel. Regenwater dient in de direct omgeving vastgehouden te worden en te infiltreren.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

Dit project is gelegen in het buitengebied waarbij al het regenwater van verhardingen terplekke geborgen en geïnfiltreerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0013.png"

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1453-ont1_0014.png"

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.2.8 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.9 Watertoets

Op 10 augustus 2021 is de digitale watertoets voor dit plan ingevuld via www.dewatertoets.nl. Deze watertoets is als bijlage opgenomen bij dit plan in Bijlage 4.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Wel is er een riooltransportleiding onder het plangebied aanwezig. Daarnaast voorziet het initiatief in een forse toename van verharding. Dit betekent dat dit plan mogelijk waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt het plan aan het waterschap ter beoordeling voorgelegd.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wettelijk kader en beleid
4.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

4.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

4.3.2 Onderzoeksresultaten
4.3.2.1 Flora en fauna

Ter plaatse van het plangebied wordt een woning gesloopt en worden natuurwaarden verwijderd. In dit kader is een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd wat in 2020 geactualiseerd is. Deze actualisatie is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat door de komst van het initiatief verblijfplaatsen van de huismus en de gewone dwergvleermuis worden verwijderd. Om negatieve gevolgen voor deze soorten te voorkomen zullen tijdelijke en permanente mitigerende maatregelen getroffen moeten worden, welke dienen te worden verwoord in een projectplan. Vervolgens zal ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming angevraagd moeten worden bij de provincie Gelderland.

4.3.2.2 Gebiedsbescherming

De provinciale Groene Ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk liggen op relatief grote afstand van het plangebied. Dat geldt ook voor het Natura 2000-gebied Veluwe. Andere effecten op deze beschermde gebieden dan op het gebied van stikstof zijn derhalve niet te verwachten c.q. kunnen uitgesloten worden.

Omdat op voorhand negatieve effecten in omliggende Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten, is een Passende beoordeling (zie Bijlage 6) op grond van de Wet natuurbescherming opgesteld. Hieruit blijkt dat negatieve effecten kunnen worden uitgesloten, behalve voor het onderdeel stikstofdepositie.

Hiervoor is in de Passende beoordeling een mitigerende maatregel uitgewerkt in de vorm van de externe saldering met een veehouderij op de locatie Loenensemarkweg 45 te Loenen, die door de gemeente Apeldoorn is opgekocht. Om de stikstofrechten te kunnen inzetten voor het bestemmingsplan is een zogenaamde salderingsovereenkomst afgesloten in nauw overleg met de provincie Gelderland.

Met saldering van een gedeelte van de rechten van dat bedrijf kunnen negatieve effecten wel worden uitgesloten en is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Dat is onderbouwd in de stikstofberekening die als bijlage bij deze Passende beoordeling is opgenomen.

Zie ook paragraaf 4.1.8 van deze toelichting.

4.3.3 Conclusie

In het kader van flora en fauna wordt vervolgonderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan wordt een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd. Indien deze ontheffing wordt verleend, vormen de beschermde soorten geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

In het kader van gebiedsbescherming is een passende beoordeling opgesteld. Op basis daarvan kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

4.4 Duurzame verstedelijking

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

In de eerste instantie moet de vraag beantwoord worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Primair zijn de nieuw vestiging van bedrijven/ bedrijventerreinen aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De stedelijke ontwikkelingen zijn op basis van jurisprudentie aan te merken als nieuw wanneer zijn een nieuw ruimtebeslag hebben van 500 m2 of meer. In dit geval wordt de 500 m2 overschreden, en de ontwikkeling wordt gerealiseerd op een plek waar in de huidige situatie geen stedelijke functies zijn. Een verdere toets aan de ladder is noodzakelijk.

Verzorgingsgebied

Het initiatief voorziet in de eerste instantie in de invulling van een lokale behoefte. Een aantal lokale ondernemers heeft zich reeds bij de gemeente gemeld voor een kavel op het bedrijventerrein. Desalniettemin kan het bedrijventerrein ook in de invulling van een regionale behoefte voorzien, mede gelet op het feit dat er nog plaats is voor een ander bedrijf op het bedrijventerrein.

Behoefte aan de ontwikkeling

Mede vanwege het regionale verzorgingsgebied is het noodzakelijk om de behoefte aan de ontwikkeling te beschrijven. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Kieveen is reeds provinciaal afgestemd in het Regionaal Programma Werklocaties. In dit programma is de behoefte aan bedrijventerreinen voor de Cleantech regio uitgewerkt. Hierin is ook de locatie Kieveen meegenomen. Voor deze locatie is afgesproken dat er maximaal 4 ha aan bedrijventerrein ontwikkeld kan worden ter plaatse. Dit bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling voor de realisatie van dit bedrijventerrein.

Bestaand stedelijk gebied

Het initiatief ligt niet binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Apeldoorn. De voorliggende locatie is ondanks dat wel het meest geschikt voor dit initiatief. De locatie sluit aan op het bestaande bedrijventerrein Kieveen. Bovendien ligt het plangebied vlak bij het stedelijk gebied van de kern Loenen. Omdat er enige afstand zit tussen het stedelijk gebied en het bedrijventerrein is er ruimte voor meer soorten bedrijven zonder dat er direct belemmeringen ontstaan in het kader van milieu.

Bovendien is de locatie reeds op provinciaal niveau besproken en afgestemd. In dat kader zijn er dus geen verdere belemmeringen.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is behoefte aan het bedrijventerrein. De behoefte is uitgewerkt in het Regionaal Programma Werklocaties. De locatie is weliswaar buiten bestaand stedelijk gebied, maar desalniettemin is dit de meest geschikte locatie die ook provinciaal is afgestemd.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Verkeer

In het kader van de verwachte verkeerstoename is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling vanuit verkeerskundig oogpunt geen knelpunten oplevert, ervan uitgaande dat het wegvak Kieveen heringericht wordt en het kruispunt Voorsterweg – Kieveen een voorrangskruispunt wordt. Deze herinrichting is ook voorzien en hiervoor is in het bestemmingsplan de ruimte opgenomen.

Wel blijft de combinatie van vrachtverkeer en fietsverkeer op de Voorsterweg een aandachtspunt. Dit is ook onderwerp van gesprek met de Dorpsraad Loenen in het kader van de hele verkeerssituatie in en rondom Loenen.

In het kader van de verkeerstoename dient wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek is uitgevoerd en beschreven in paragraaf 4.1.4.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.5.2 Parkeren

Ter plaatse van de nieuwe bedrijven zal de behoefte aan parkeerplaatsen ontstaan. De hoeveelheid parkeerplaatsen waar behoefte aan is hangt af van het type bedrijf wat ter plaatse zich vestigt. Dit bestemmingsplan regelt onder andere dat er ter plaatse van de bedrijven voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn conform de beleidsregel Parkeren van de gemeente Apeldoorn.

Elk bedrijf zal in zijn eigen parkeerbehoefte moeten voorzien op eigen terrein. De openbare ruimte wordt hiermee niet belast.

4.6 Archeologie

4.6.1 Beleid
4.6.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.6.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

RAAP Archeologisch adviesbureau heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht. Deze rapportage, gedateerd 23 februari 2010, is opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat de te verwachten archeologische waarden ter plaatse laag zijn. Het is niet aannemelijk dat archeologische waarden verstoord worden als gevolg van de werkzaamheden. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.7 Cultuurhistorie

4.7.1 Wettelijk kader en beleid
4.7.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.7.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.7.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied heeft een lage cultuurhistorische attentiewaarde. Ter plaatse van het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. De te realiseren bebouwing wordt aangesloten bij de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.8 Duurzaamheid

In de regio heeft gemeente Apeldoorn afspraken gemaakt over de aanleg van nieuwe terreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe terreinen worden de 'Duurzame Principes (2021) zoals eerder genoemd in paragraaf 2.5 gehanteerd. Insteek van de afspraken is om toekomstbestendige terreinen te ontwikkelen. Het schaalniveau van de afspraken varieert van plangebied tot gebouw.

Voor de uitbreiding Bedrijventerrein Kieveen West zijn deze duurzaamheidsprincipes in dit bestemmingplan onder andere vertaald in:

  • Het beschikbaar maken van het bedrijventerrein voor lokale ondernemingen,
  • Het maken van een adequate ontsluiting,
  • Het afkoppelen en plaatselijk verwerken van het hemelwater,
  • Het maken van een robuuste landschappelijke inpassing.

Op gebouwniveau wordt er aangesloten bij het Apeldoornse nog vast te stellen NiKa (Natuurinclusief en Klimaatadaptief) beleid. Zo dient er zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van restwarmte en zonne-energie. Ook moet er ingezet worden op dubbel ruimtegebruik zoals zon op dak en half verharde parkeerplaatsen. Daarnaast kan er ook nog ingezet worden op groene gevels en bijvoorbeeld elektrisch transport.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Kieveen West Loenen biedt het juridisch-planologisch kader voor de uitbreiding van een bedrijventerrein. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bedrijventerrein
Groot deel van de gronden kent de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op het terrein zijn de bouwgrenzen aangebracht door middel van bouwvlakken.Ook bepalen de regels in combinatie met de verbeelding dat per bouwvlak niet meer dan tachtig procent mag worden bebouwd. De gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met milieucategorie 3.1. Ook zijn detailhandelbedrijven, in beperkte vorm, mogelijk. De bestemmingsomschrijving bevat hiervoor voorwaarden.

Groen - Landschapselement
Deze bestemming is opgenomen voor de regeling van de landschappelijke inpassing op diverse percelen.

Verkeer - Verblijfsgebied
De stroom- en gebiedsontsluitingswegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Het betreft de bestaande en de nog aan te leggen wegen.

Leiding - Gas
De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.

Leiding - Riool
In het plangebied komt tevens een rioolleiding voor. Deze heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gekregen. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de riooltransportleiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 10.1.1 en 10.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 10.1.2 en 10.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In lid 10.3 zijn regels opgenomen omtrent parkeren. Daarmee is een koppeling gelegd met het gemeentelijke parkeerbeleid.

In lid 10.4 is een stikstofregeling opgenomen. Deze waarborgt dat het bedrijventerrein slechts aangelegd en gebruikt kan worden, indien verzekerd is dat negatieve effecten op het gebied van stikstof worden voorkomen via de externe saldering in de vorm van de aankoop van een veehouderij. Zie paragraaf 4.1.8 en 4.3.2.2.

In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

'overige zone - geluidzone industrie vervallen'

Met deze regeling wordt beoogd om de geluidszone industrie op het bestaande bedrijfsterrein Kieveen en omliggende gronden te laten vervallen. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.1.4. Door deze regeling worden een viertal geldende bestemmingsplannen gedeeltelijk aangepast. Om precies te zijn: slechts de regeling voor de geluidszone industrie wordt ermee uit die plannen verwijderd. Voor het overige blijven die bestemmingsplannen ongewijzigd.

Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

5.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 PARTICIPATIE EN OVERLEG

6.1 Participatie en voorbereiding bestemmingsplan

Nadat eerder plannen voor uitbreiding van het bedrijventerrein Kieveen (2012) niet tot uitvoering zijn gekomen, meldden zich in september 2019 opnieuw 4 bedrijven die zich op bedrijventerrein Kieveen zouden willen vestigen. Met deze bedrijven is in januari 2020 een intentieovereenkomst afgesproken waarna de plannen zijn verkend.


Vanaf voorjaar 2020 wordt gewerkt aan plannen voor de inrichting openbare ruimte, verkeer en mobiliteit, onderzoeken t.b.v. het bestemmingsplan, waaronder stikstof. Vooral dat laatste kost veel tijd en overleg. Eind 2021 zijn de plannen zo concreet uitgewerkt dat een bewonersavond kon worden gepland. Vanwege corona wordt er ook sterk ingezet op digitale informatievoorziening, er wordt een site gelanceerd voor Kieveen met daarop uitgebreide informatie over het plan. Ook is er een aparte mailbox Kieveen@apeldoorn.nl geopend.


Hieronder beschrijven we de momenten van participatie en de personen en organisaties die daarbij zijn betrokken. Verder vermelden we de opgehaalde reacties, persoonlijk en digitaal, en de reactie die daarop gegeven is.

Momenten van participatie:

  • Januari 2022 Lancering site www.apeldoorn.nl/kieveen met mogelijkheid tot reageren via kieveen@apeldoorn.nl
  • Januari 2022 uitnodiging aan omwonenden, betrokkenen en organisaties, via een brief, om deel te nemen aan de digitale bewonersavond op 8 februari 2022
  • 8 februari 2022; digitale bewonersavond
  • Februari 2022: beantwoorden van reacties via de mail en telefonisch

Daarnaast is afzonderlijk gesproken met een aantal omwonenden en is gesproken met de Dorpsraad Loenen.


Betrokken bij participatie:

  • Bewoners rondom het betreffende bedrijventerrein, uitgenodigd via geadresseerde brief
  • Dorpsraad Loenen/Loenen Zonnedorp
  • Loenense middenstandsvereniging Lomivé
  • Industriekern Eerbeek Loenen - IKEL
  • De pachters in het gebied
  • Kabath - vastgoedbeheerder in het gebied
  • Raadsleden gemeente Apeldoorn
  • Stadsdeelmanager en betrokken ambtenaren


Reacties

De betrokkenen hebben vooral aandacht gevraagd voor de ontsluiting van het huidige bedrijventerrein en de gevolgen op het gebied van geluidhinder. In paragraaf 3.2 is dit nader toegelicht.

Daarnaast is aandacht gevraagd voor de hoogte van de geplande bebouwing en daarmee samenhangend verkeerslawaai. Mede op basis hiervan is de toegelaten bouwhoogte verlaagd en wordt aan de zuidwestzijde een grondwal met beplanting aangelegd die de nieuwe bebouwing aan het zicht onttrekt en de geluidshinder vermindert.

Gelet op het zorgvuldige participatietraject is er voor gekozen om geen formele inspraakronde te houden over het voorontwerpbestemmingsplan.

6.2 Vooroverleg

Relevante organisaties, zoals de provincie en het Waterschap wordt gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp-bestemmingsplan. De reactie worden t.z.t. in deze paragraaf vermeld.