Plan: | Molecatenlaan 30 Ugchelen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1400-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Molecatenlaan 30 Ugchelen
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen Molecatenlaan 30 en Bogaardslaan 10. Aan de Molecatenlaan 30 is een supermarkt gevestigd. De eigenaar van de supermarkt is voornemens zijn supermarkt uit te breiden. De uitbreiding van de supermarkt is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Ugchelen'. Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de supermarkt juridisch-planologisch mogelijk.
Het plangebied betreft de percelen Molecatenlaan 30 en Bogaardslaan 10, hieronder rood omlijnd.
Plangebied in rood
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Ugchelen'. Het bestemmingsplan is in 2011 onherroepelijk geworden. De gronden hebben de bestemmingen 'Detailhandel' en 'Bedrijfsdoeleinden', met de aanduiding 'milieuzone 1'. Naast deze bestemmingen kent het plangebied hier nog de gebiedsaanduiding zeer belangrijke archeologische zone.
Uitsnede plankaart
Naast deze bestemmingsplannen liggen er nog twee parapluherzieningen over het plangebied, namelijk de parapluherziening begeleid wonen en de parapluherziening parkeren.
De uitbreiding van de supermarkt vindt plaats aan de achterzijde van de huidige supermarktbebouwing, waardoor de bestemming ‘Detailhandel’ en het bouwvlak in het geldende bestemmingsplan 'Ugchelen' wordt overschreden.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting bevat een beschrijving van het relevante beleidskader, de bestaande ruimtelijke situatie, de gewenste invulling van het plangebied en de juridische opzet van het plan. Tenslotte wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
3. Sterke en gezonde steden en regio's;
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De voorgenomen ontwikkeling heeft met name een relatie met de punten 1, 2 en 3.
Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.
Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.
Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de prioriteiten genoemd in NOVI.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoet water in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie ervan vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de Laddertoets moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 onder i Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De toetsing aan de ladder is opgenomen in paragraaf 5.4. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Ladder.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen
met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering:
wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de
provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te
bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten. Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die we in 2050 in Gelderland nodig hebben, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig willen we snel in kunnen spelen op de vraag. Voor ons staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. We hebben zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders en maken hier met onze partners afspraken over. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. Wij stimuleren innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook zijn wij met onze partners in gesprek over hoe we het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van onze inwoners.
De uitbreiding van de supermarkt vindt plaats binnen bestaand stedelijke gebied. Met de uitbreiding van de supermarkt blijft het voorzieningenniveau van het Ugchelen op niveau. Dit bestemmingsplan voldoet hiermee aan de omgevingsvisie.
Op 24 september 2014 hebben Provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In de meest recente versie zijn de omgevingsverordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen. De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid, waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Voor zover het de provinciale verordening betreft, bevat de Omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is, als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie ervan. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel en geschikt is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
De toetsing aan de ladder is opgenomen in paragraaf 5.4. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Ladder.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
De uitbreiding van de supermarkt draagt bij aan de ambities comfortabele gezinsstad en veelzijdige economie. Het voorzieningniveau van Ugchelen blijft gewaarborgd.
De gemeente, maar ook bewoners, dorpsraad, vastgoedeigenaars en ondernemers willen van het centrum van Ugchelen een echt leuk en mooi centrum maken. In februari 2020 is daarop door de gemeenteraad van Apeldoorn een Visie opgesteld met als doel om met beelden de ambitie te laten zien hoe het beter kan. Dit is uitgewerkt in een stedenbouwkundig en landschappelijk kader. Daarin staan voorwaarden hoe nieuwe plannen in het centrum kunnen bijdragen aan de ambitie zowel in de openbare ruimte als de bebouwing.
Kaart uit Visie Dorpscentrum Ugchelen
Uitgangspunten van de visie zijn:
De uitbreiding van de supermarkt is in de dorpsvisie opgenomen als project. De uitbreiding van de supermarkt draagt bij aan het versterken van het voorzieningenniveau van het dorpscentrum.
Het gebouw wordt gekenmerkt door een aansprekende architectonische opzet, met onder meer enkele gevels met verticaal aangebrachte beplanting en een goed vormgegeven entree. Het gekozen architectuurbeeld sluit goed aan op de ambities en uitgangspunten geformuleerd in de dorpsvisie.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de groenstructuurkaart.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
De supermarkt krijgt een groene uitstraling. Langs de Molecatenlaan en de toegangsweg naar het parkeerterrein worden groenstroken geraliseerd met daarin vaste bloeiende beplanting. Hiermee worden de groenstroken vriendelijker, meer zoals borders in voortuinen, en faciliteren ze biodiversiteit.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de Parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'. Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen. Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de Parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Toetsing bestemmingsplan
Ten behoeve van de uitbreiding van de supermarkt worden 33 nieuwe parkeerplaatsen voor auto's en fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.3.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. De archeologische beleidskaart uit de Nota I-cultuur is inmiddels vervangen door de Archeologische beleidskaart 2015 die de gemeenteraad in 2015 heeft vastgesteld.
Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Het gaat hierbij om:
De plannen om de AH in Ugchelen uit te breiden passen in onze huidige detailhandelsvisie. Deze geeft aan dat we kiezen om 'ruimte te bieden aan marktinitiatieven die de kwaliteit van voorzieningenniveau in de dorpen verbeteren'. Dat is hier zeker het geval gezien vanuit de detailhandelsstructuur. Een goede supermarkt is namelijk erg belangrijk voor de vitaliteit van een winkelgebied en is vrijwel altijd de grootste trekker. Tevens zorgt het voor een hoop spin off voor de overige winkels. Als de aantrekkelijkheid van de supermarkten achteruit gaan, heeft dat direct gevolgen voor de gehele detailhandelsstructuur in Ugchelen. Dat effect zal niet binnen een jaar zichtbaar zijn, maar binnen 5 tot 10 jaar zal de supermarkt sterk aan aantrekkelijkheid hebben ingeboet indien deze niet naar een moderne maat wordt gebracht. Vanuit de detailhandelsstructuur voor het dorp beredeneert is het dus van belang dat de huidige AH de mogelijkheid krijgt om te vergroten en te vernieuwen.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Het voorgenomen plan is ter toetsing voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Uit het op 26 januari 2021 uitgebrachte advies blijkt onder voorbehoud van het juist verwerken van de opmerkingen op het bouwplan uitzicht te bestaan op een postief advies van de CRK.
Het plangebied is gelegen in de wijk Zuidwest (Ugchelen) te Apeldoorn. Op historisch kaartmateriaal is de locatie al rond 1900 waarneembaar.
Historische kaarten met daarop de planlocatie
Voor zover zichtbaar is er op de locatie dan nog geen bebouwing aanwezig. Vanaf 1926 ontstaat geleidelijk bebouwing op het terrein. In 1926 is begonnen met de bouw van een wasserij op de locatie (huidige Bogaardslaan 10A t/m D) Daarna hebben diverse verbouwingen plaatsgevonden. In 1937 is begonnen met de bouw van een tweede bedrijfsgebouw (huidige Bogaardslaan 10 E en F). Dit gebouw diende als textielfabriek. Dit pand is in 1968 en 1974 uitgebreid (huidige Bogaardslaan 14). In de voormalige textielfabriek werden ook kolen opgeslagen. Vanaf 1968 was schildersbedrijf Talen op de locatie aanwezig. Onbekend is tot wanneer dit bedrijf op de locatie aanwezig is geweest. Van 1985 tot 1988 is Hygro Systems Holland BV op de locatie aanwezig geweest.
In de loop der jaren zijn diverse kleine schuurtjes welke op het achterterrein aanwezig waren gesloopt. In het HBB bestand van de gemeente wordt melding gemaakt van een Hinderwetvergunning voor een papier en kartonverpakkingsmiddelenfabriek.
De nabijgelegen locatie Molecatenlaan 6 t/m 20 is ook een wasserij geweest maar van een andere eigenaar.
De ruimtelijke structuur van Ugchelen kenmerkt zich door:
Beeld van de ruimtelijke structuur Ugchelen
De meest voorkomende functie in Ugchelen is wonen. Langs de historische linten staan gewone burgerwoningen (arbeiderswoningen, middenstandswoningen en seniorenwoningen), voormalige boerderijen en villa-achtige woningen zoals bungalows of geschakelde villa's. 60 à 70% van de woningen dateert van na de Tweede Wereldoorlog. Dit zijn vooral kleinschalige projectmatig gebouwde woningen, vrijstaande woningen en tweekappers op de tussen de linten gelegen wijkjes. De vooroorlogse woningen betreffen vooral de vrijstaande woningen langs de linten.
Het commerciële centrum van het dorp ligt op de kruising van de Ugchelseweg en de Molecatenlaan. Daar zijn winkels, bedrijven, horeca en maatschappelijke functies te vinden.
Dorpscentrum hoek Ugchelseweg met de Molecatenlaan, uit google-maps
Restanten van het industriële erfgoed, zoals voormalige papiermolens en wasserijen de Veldekster, de Winnemolen en de Hamermolen liggen langs de beken.
fDe Hamermolen
Het gebied rondom het dorpscentrum is dooraderd met beken en sprengen.
Groen- blauwe structuren
De Schoolbeek, de Winkewijert, de Ugchelse beek en de sprengen stromen door het dorp. De beken lopen veelal langs de achterkant van percelen van particulieren. Rondom en langs de beken is groen aanwezig in de vorm van bomen en weiden, zodat dit een groen en landelijk karakter aan het gebied geeft. De beken en sprengen vormen een wijdvertakt stelsel dat functioneert als de belangrijkste water- en groenstructuur van Ugchelen en omgeving.
Ugchelse beek in het dorp
De belangrijkste wegen in Ugchelen zijn de Europaweg die langs de westzijde van het dorp loop en fungeert als dé ontsluitingsweg van Ugchelen. De Ugchelseweg, de Hoog-Buurloseweg, de Hoenderloseweg en de G.P.Duuringlaan zijn hoofdwegen en de Bogaardslaan, de Brouwersmolenweg en de Ugchelsegrensweg vormen de subwegen. Op vrijwel alle wegen in Ugchelen, waaronder de Ugchelseweg, Molecatenlaan en Bogaardslaan geldt een maximumsnelheid van 30 km p/u.
De supermarkt aan de Molecatenlaan is gelegen in het dorpscentrum van Ugchelen. De eigenaar van de supermarkt wil graag zijn supermarkt uitbreiden. Belangrijkste aanleidingen voor de uitbreiding zijn de grote bezoekdruk als ‘dorpssupermarkt’ en de toenemende schaalvergroting bij supermarkten in algemene zin. Door de beperkte fysieke ruimte kan de supermarkt nu onvoldoende inspelen op de behoeften van de klanten, zoals een groter en gedifferentieerder aanbod. Uitbreiding biedt de ondernemer de mogelijkheid de bestaande winkel op te waarderen tot een moderne full-service supermarkt, met meer keuze, comfort en service. Door de uitbreiding is tevens meer efficiency te behalen in de bedrijfsvoering.
Het plan ziet op een uitbreiding van de supermarktbebouwing in gedeeltelijk twee bouwlagen aan de achterzijde van het huidige pand. Om de uitbreiding aan deze zijde mogelijk te maken, wordt het bedrijfspand Bogaardslaan 10 gesloopt. De supermarkt heeft na de uitbreiding een winkelvloeroppervlak (wvo) van 1.448 m2. Ook is er ruimte voor kantoor, personeelsruimte, magazijn en expeditie. Daarnaast maakt dit plan een passage met daaraan 2 winkels/daghoreca mogelijk, 175 m2 wvo. De entree van de supermarkt wordt verplaatst. Deze komt centraal in het gebied te liggen. Aan de zijde van de Bogaardslaan wordt een deels overkapte laad/lossluis gerealiseerd.
Het planvoornemen leidt ertoe dat het plangebied in belangrijke mate wordt opgewaardeerd. De inrichting van het omliggende terrein krijgt een kwaliteitsverbetering. De omgeving van de supermarkt krijgt een groene uitstraling.
Impressie vanaf de Molecatenlaan
Impressie nieuwe entree
Impressie voorzijde supermarkt
Impressie achterzijde supermarkt Bogaardslaan
Verkeersaantrekkende werking
Als gevolg van de uitbreiding van de supermarkt is de verkeersgeneratie berekend. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Uitgegaan is van het gebiedstype 'rest bebouwde kom’, de stedelijkheidsgraad ‘sterk stedelijk' en de functie ‘fullservice supermarkt’. De bijbehorende verkeersgeneratie bedraagt 113,7 per 100 m2 bvo.
In de huidige situatie heeft de supermarkt een oppervlakte van 1.295 m² bvo. Daarmee bedraagt de verkeersgeneratie in de huidige situatie 13 * 113,7 = 1.478 mvt/etmaal. In de toekomstige situatie heeft de supermarkt een oppervlakte van 2.022 m2 bvo. De verkeersgeneratie bedraagt in de toekomstige situatie 20 * 113,7 = 2.274 mvt/etmaal.
Door het planvoornemen neemt het aantal verkeersbewegingen toe met 2.274 -/- 1.478 = 796 verkeersbewegingen van licht verkeer. Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,12. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van 2.546 mvt/etmaal. Worst case is de verkeerstoename 1.068.
Gezien de capaciteit van de omliggende wegen, Molecatenlaan, Bogaardslaan en de Ugchelseweg, is op voorhand te stellen dat het omliggende wegennetwerk geen problemen zal ondervinden van de uitbreiding van de supermarkt.
Routing autoverkeer
Bevoorrading
De bevoorrading van de supermarkt wordt in de huidige situatie aan de zijde van het parkeerterrein afgewikkeld. In de nieuwe situatie vindt de bevoorrading deels overdekt plaats aan de achterzijde van de supermarkt aan de Bogaardslaan. Gemiddeld genomen wordt de supermarkt vier keer per dag bevoorraad.
Parkeren
De gemeentelijke nota Parkeerbeleid is als uitgangspunt gebruikt om de parkeerbehoefte in beeld te brengen. Het parkeerterrein bij de supermarkt heeft een functie als dorpscentrum. Hiervoor geldt een parkeernorm van 3.7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Met de beoogde uitbreiding van 1.295 m2 bvo naar 2.022 m² bvo betekent dat voor bezoekers 27 extra parkeerplaatsen nodig zijn. Ten behoeve van de uitbreiding van de supermarkt worden 33 nieuwe parkeerplaatsen voor auto's gerealiseerd.
Het fietsparkeren is geprojecteerd langs de zijgevel nabij de entree van de supermarkt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de uitbreiding van de supermarkt op het gebied van parkeren en verkeersafwikkeling inpasbaar is.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 9 juli 2020, opgesteld door Boluwa Eco Systems BV en opgenomen in bijlage 13 van de bijlage bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodem- en verkennend asbestonderzoek weergegeven.
De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de herontwikkeling van de locatie. Het in eerste instantie aangetroffen matig verhoogde gehalte PCB in de ondergrond van MM3 wordt na uitsplitsing van het mengmonster in de separaat geanalyseerde monsters maximaal licht verhoogd aangetroffen. Er is op de locatie geen sprake van een bodemverontreiniging.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden, dat zowel op het maaiveld als in de inspectiegaten zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen.
De resultaten van het uitgevoerde bodem- en asbestonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de herontwikkeling van de locatie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied is gelegen in het centrum van Ugchelen. Dit gebied is te typeren als een gemengd gebied op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (hierna: VNG-publicatie). De gewenste activiteit op de planlocatie is het uitbreiden van een bestaande supermarkt van 1.295 m2 naar 2.022 m 2 bruto vloeroppervlakte. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel uit VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'
Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een richtafstand van 10 meter. De aspecten geluid en veiligheid gelden hiervoor als maatgevende afstand.
10 meter zone rondom planlocatie
Ten oosten en ten zuiden van de planlocatie bevinden zich op circa 15 meter woningen. Deze woningen bevinden zich buiten de in acht te nemen richtafstand.
In het onderhavige geval is het aspect geluid bepalend bij de milieubelastende activiteiten als gevolg van de bedrijfsvoering van een supermarkt. Aan de hand van concrete gegevensvoor deze specifieke situatie is het aspect geluid nader onderzocht (zie paragraaf 5.1.4). Buiten het aspect geluid zijn er geen andere milieuaspecten die van invloed zijn op de bestaande woningen in de omgeving van de supermarkt.
Het bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanwege het aspect bedrijven-en milieuzonering.
Op basis van de Wet geluidhinder (verder: Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
De uitbreiding van de supermarkt valt onder de werkingssfeer van het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (verder: Activiteitenbesluit) en betreft een inrichting type B. De op grond van het planvoornemen te verwachten geluidsniveaus dienen uit het oogpunt van milieuwetgeving getoetst te worden. Ten behoeve van het planvoornemen is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van de inrichting op de geluidsgevoelige functies in de omgeving. Dit akoestisch onderzoek is als bijlage 14 toegevoegd aan de bijlagen bij de toelichting. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies genoemd.
Langtijdgemiddelde geluidbelastingen
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij en rondom de supermarkt bedraagt in de immissiepunten 1 - 10 bij de bestaande woningen hooguit 44 dB(A) overdag, 39 dB(A) in de avond en 29 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden in geen enkel punt overschreden.
Bij de eventuele nieuwbouw (Ugchelseweg 201 en Molencatelaan 15) ligt de geluidbelasting op hooguit 51 e 46 dB(A) in de dag en avond, d.w.z. 1 dB(A) boven de richtwaarden.
Maximale geluidniveaus
De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. passerende personenauto’s, winkelwagens en vrachtauto’s bedragen in de immissiepunten 1 – 10 bij de bestaande woningen hooguit 76 dB(A) overdag, 59 dB(A) in de avond en 31 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden in de dagperiode overschreden t.g.v. vrachtwagenpassages t.b.v. het laden en lossen.
Overdag liggen de piekniveaus t.g.v. personenauto’s – dus zonder de vrachtwagen / laden & lossen - bij woningen niet hoger dan 58 dB(A).
Bij de eventuele nieuwbouw (Ugchelseweg 201 en Molencatelaan 15) liggen de maximale geluidniveaus op hooguit 66 en 59 dB(A) in de dag en avond, d.w.z. ruimschoots onder de richtwaarden.
Aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan.
Verkeersaantrekkende werking
De 50-dB(A)-contour t.g.v. verkeer van en naar de inrichting ligt op 14 m en de 55 dB(A) contour op 6 m van de wegas. De geluidbelasting op enkele woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf (zie bijlage IV) - ligt boven de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), maar onder de 55 dB(A).
Gezien de bouwkundige staat van de bestaande woningen kan worden uitgegaan van een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB(A), waarmee de binnenniveaus van de woningen aan de wettelijke eis van 35 dB(A) kunnen voldoen.
Indirecte hinder
Om de piekniveaus t.g.v. het laden en lossen (in- en uitrijden van vrachtwagens, route VI) te reduceren dient de entree te worden verlegd. Dat is in de huidige opzet geen realistische optie. Ook een afscherming tussen de rijroute en de woningen is geen optie.
In de regel kan t.a.v. de piekniveaus worden aangesloten bij het Activiteitenbesluit waarin de piekniveaus overdag t.g.v. laden en lossen (en bijbehorende rijbewegingen) worden uitgesloten van toetsing.
De opgegeven geluidemissie-gegevens van de installaties (op de koelcel) zijn laag. Daarmee wordt hinder voor de omgeving voorkomen. Het is daarom van groot belang dat deze waarden door de leverancier kunnen worden gegarandeerd.
Conclusie
Gezien het bovenstaande is voldoende aangetoond dat de uitbreiding van de supermarkt vanuit akoestisch oogpunt inpasbaar is. Voor de overschrijding van het langtijdgemiddelde geluidbelasting neemt de gemeente Apeldoorn een maatwerkvoorschrift op in de omgevingsvergunning. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Voor de planlocatie is onderzocht of het voorgenomen plan een project betreft dat 'niet in betekenendemate' van invloed is op de verslechtering van de luchtkwaliteit (zie bijlage 12 van de bijlagen bij de toelichting). Initiatiefnemer is voornemens het bestaande pand uit te breiden met een oppervlakte van 833 m² bvo. Om te bepalen of het voorgenomen plan bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Hierbij is de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het voorgenomen plan van belang. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Uitgegaan is van het gebiedstype 'rest bebouwde kom’, de stedelijkheidsgraad ‘sterk stedelijk' en de functie ‘fullservice supermarkt’. Zoals in onderstaande tabel is te zien brengt de supermarkt een verkeersgeneratie van circa 2.388 verkeersbewegingen per etmaal aan licht verkeer en 4 verkeersbewegingen van vrachtverkeer met zich mee.
In de huidige situatie heeft de supermarkt een oppervlakte van 1.295 m² bvo. Daarmee bedraagt de verkeersgeneratie in de huidige situatie 13 * 113,7 = 1.478 verkeersbewegingen van licht verkeer. Door het planvoornemen neemt het aantal verkeersbewegingen met 2.388 -/- 1.478 = 910 verkeersbewegingen van licht verkeer toe. Uit de ingevulde NIBM-tool (zie afbeelding) blijkt dat het voorgenomen plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De bijdrage van het verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 µg/m³. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het planvormingstraject van bouwplannen in de gemeente Apeldoorn speelt duurzaamheid een rol. Hieronder staat weergegeven op welke duurzaamheid een plek heeft gekregen.
Energie
Duurzame mobiliteit
Groen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het kader van het onderzoek naar het planvoornemen zijn de externe veiligheidsrisico’s ten gevolge van activiteiten in de directe omgeving geïnventariseerd, zie bijlage 10 van de bijlagen bij de toelichting. Hieronder volgen de onderzoeksresultaten.
Bevi
In de nabijheid van beide ontwikkelingen bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering.
Transport van gevaarlijke stoffen over water
Het plangebied ligt niet binnen een afstand van 1.070 meter van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg
Het plangebied ligt op circa 800 meter van de rijksweg A1. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied geen belemmeringen. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied (toxisch scenario) van deze rijksweg. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de rijksweg A1 dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze beperkte verantwoording is bijgevoegd, zie bijlage 11 van de bijlagen bij de toelichting.
Ligging plangebied ten opzichte van wegen
De in de omgeving gelegen N304 is niet opgenomen in het Basisnet weg. Ook is deze weg niet opgenomen in de meest recente telgegevens van Rijkswaterstaat (juni 2019). Over deze weg vindt derhalve geen structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats, waarmee deze verder buiten beschouwing wordt gelaten.
Op circa 1.550 meter ten zuidoosten van het plangebied is de N788 (Arnhemsestraat, wegvak G95) gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet weg. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied geen belemmeringen voor het plan. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport van gevaarlijke stoffen spoor
Op circa 1,25 km in noordwestelijke richting ligt de spoorlijn Amersfoort Oost – Deventer West (traject 30ES.6), waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat binnen een afstand van 580 meter geen buisleidingen zijn gelegen. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied wordt een bestaande supermarkt uitgebreid naar 2.022 m2 bvo. Ook worden 2 winkels mogelijk gemaakt van in totaal 263 m2 bvo. Voorliggend plan valt in categorie D11.2 “Stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan overschrijdt niet de getalsmatige grenzen van het Besluit m.e.r. (kolom C en D) niet. Deze grenzen zijn:
Categorie D11.2 (Besluit m.e.r.) met getalsmatige grenzen.
De drempelwaarden wordt in de voorliggende situatie niet overschreden. Dit betekent dat er dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Er is wel sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat, het college van burgemeester en wethouders aan de hand van een aanmeldingsnotitie moet beoordelen en besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld e.e.a. conform paragraaf 7.6 Wet milieubeheer.
Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De volledige notitie is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. Hierin wordt de aanbeveling gedaan dat voor de verdere planvorming van het bestemmingsplan ‘Molecatenlaan 30 Ugchelen’ geen milieueffectrapportage is vereist. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied 'Veluwe', is gelegen op een afstand van 815 meter van het plangebied. Het plangebied is gelegen temidden van verstedelijking, in het centrum van Ugchelen. Om in beeld te brengen of sprake is mogelijk negatieve effecten als gevolg van stik-stofemissie is een Aerius-berekening uitgevoerd. Separaat is ook een stikstofberekening voor de aanlegfase uitgevoerd. Uit de onderzoeken blijkt dat significant negatieve effecten zijn uitgesloten. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de voorgenomen ontwikkeling belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Op basis van de geologische overzichtskaarten en grondwaterkaart van Nederland kan het volgende beeld van de bodemopbouw worden geschetst.
Het maaiveld bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland op een hoogte van circa 26,0 m+NAP. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 23,5 m+ NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2,5 m-mv zou bevinden. Uit de grondwaterkaarten van TNO blijkt dat de regionale grondwaterstromingsrichting oostelijk is gericht. Het grondwater is voor zover bekend niet onderhevig aan invloeden van buitenaf.
Er ligt geen oppervlaktewater in de directe nabijheid van het plangebied. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater ligt zuiden van de Derk Kamphuisweg op ruim 120 meter afstand van het plangebied.
Oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd.
Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande riolering mag worden aangesloten. Voor dit project wordt voor de nieuwbouw het hemelwater afgekoppeld en geïnfiltreerd in de ondergrond.
De gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
De planlocatie ligt niet binnen de Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet vereist, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in de kern van Ugchelen (provincie Gelderland). Het plangebied ligt op 815 meter van Natura 2000-gebied Veluwe. Andere Natura 2000-gebieden bevinden zich op meer dan 10 kilometer van het plangebied. Navolgende afbeelding geeft een overzicht van de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden in de omgeving.
Kaart ligging plangebied ten opzichte van N2000-gebieden
Het plangebied ligt op 450 meter van GNN gebied en op 90 meter van groene ontwikkelingszone.
Uit de uitgevoerde AERIUS berekening volgt dat, zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase, op geen van de N2000-gebieden een grotere toename in stikstofdepositie dan 0,00 mol/ha/j te verwachten is. Zie bijlage 3 voor de memo AERIUS en bijlagen 1 en 2 voor de AERIUS berekeningen. Negatieve effecten door de verzurende en vermestende werking van deze deposities op deze leefgebieden en habitattypen zijn dan ook op voorhand uit te sluiten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Soortenbescherming
De planlocatie is onderzocht op de aanwezigheid van flora-en fauna, zie bijlage 7 van de bijlagen bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie mogelijke verblijfplaatsen biedt voor vleermuizen in de gemetselde gevels van de supermarkt. Indien deze gevels opengebroken worden, dient er aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar vleermuizen. Voor dit plan wordt gebruik gemaakt van het SoortenManagementPlan (SMP) van de gemeente Apeldoorn. Hiervoor is een plan van aanpak ingediend.
De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
In de rapportage ‘Distributieve marktanalyse, Molecatenlaan Ugchelen’ (Bureau Van der Weerd) is de distributieve ruimte onderzocht. Zie voor het volledige rapport bijlage 6 van de bijlagen bij de toelichting.
De bestaande supermarkt heeft een oppervlak van 960 m2 winkelvloeroppervlak (wvo). Na de uitbreiding bedraagt de winkel 1.448 m2 wvo. Uit het onderzoek blijkt dat binnen het marktgebied, vanuit distributie-planologischeoptiek, nog ruimte is voor uitbreiding van het dagelijkse aanbod met 500 m² wvo. De netto-uitbreiding van de supermarkt bedraagt 488 m² wvo t.o.v. de huidige situatie. De beoogde uitbreiding past binnen de berekende behoefte.
Op basis van de resultaten van de distributieve analyse is de behoefte aangetoond. De locatie maakt onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied. De vergroting van de bestaande supermarkt vindt volledig plaats op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de principes van de 'ladder voor duurzame verstedelijking': aantonen regionale vraag/behoefte (trede 1) en opvangen vraag binnen bestaand stedelijke gebied (trede 2).
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig z chtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn ligt het gehele plangebied binnen een “Zeer belangrijke archeologische zone”. In deze zone geldt een onderzoeksplicht bij bouwwerken groter dan 50 m2.
Transect heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in 'Ugchelen, kruising Bogaardslaan - Molecatenlaan. Deze rapportage, is opgenomen in bijlage 9 van de bijlagen bij de toelichting.
Aan de hand van het bureauonderzoek is sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd. Dit is gebaseerd op de vermoedelijke ligging van het plangebied op een daluitspoelingswaaier. Op basis van van historisch kaartmateriaal zijn geen directe aanwijzingen voor bewoning of bebouwing in het plangebied in de Nieuwe Tijd vóór de twintigste eeuw. Echter, gezien de zeer korte afstand tot een 17e-eeuwse molen en bijbehorend erf is de verwachting op sporen van landgebruik hoog. Tevens heeft een historische weg in het plangebied gelegen, de voorganger van de huidige Bogaardslaan.
Uit het verkennend booronderzoek blijkt in het plangebied daluitspoelingswaaierafzettingen aanwezig zijn op een diepte tussen 70 en 135 cm -Mv (tussen 25,2 en 24,5 m +NAP). In één boring is sprake van een dermate diepe verstoring (135 cm -Mv) dat ter plaatse geen archeologisch relevant niveau wordt verwacht. De aard en omvang van deze verstoring is vooralsnog onduidelijk. In de overige delen van het plangebied is sprake van een deels intacte bodem (B- en BC-horizonten) of is de diepteligging van de C-horizont zodanig dat er nog een intact sporenvlak aanwezig kan zijn. Op basis hiervan kan de verwachting voor de periode Neolithicum – Nieuwe Tijd worden gehandhaafd. Een intacte vindplaatsuit het Laat-Paleolithicum – Mesolithicum wordt niet verwacht gezien het ontbreken van een oorspronkelijke A- of E-horizont. Bovendien is een aantal bodemverstoringen bekend vanuit het bureauonderzoek. Ter plaatse van deze verstoringen wordt geen intact archeologisch (sporen)niveau verwacht.
Als gevolg van deze uitbreiding zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden die mogelijk aanwezige archeologische resten kunnen verstoren. Gezien er sprake is van een archeologische verwachting in plangebied wordt een vervolgonderzoek geadviseerd ter plaatse van de toekomstige bodemverstoringen. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P), aangezien met name grondsporen worden verwacht.
Er dient een aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' te worden opgenomen. Het aanvullend proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd, nadat de bebouwing is gesloopt. Daarvoor is een programma van eisen ingediend. Archeologie is geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De panden zijn niet aangewezen als moument.
In het kader van de uitbreiding van de bestaande supermarkt wordt een anterieure overeenkomst, in de vorm van de binnen de gemeente gebruikelijke realiseringsovereenkomst, met de initiatiefnemer gesloten. De kosten met betrekking tot de aanpassingen in de openbare ruimte die voortvloeien uit de uitbreiding van de supermarkt zijn hierin meegenomen. Daarnaast is hierin zeker gesteld dat eventueel uit te keren planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Met deze overeenkomst is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd en is het bestemmingsplan voor de gemeente economisch uitvoerbaar. Voor het plan hoeft op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Dit hoofdstuk beschrijft de planologische regeling. Paragraaf 6.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.3 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Detailhandel
De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn op de verbeelding, door middel van een bouwvlak en bouwhoogten, aangegeven. Functioneel biedt de bestemming ruimte voor detailhandel met ondersteunende functies als een kantoor. Tevens is horeca in categorie 1 toegestaan (zie hiervoor bijlage 1 bij de regels).
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 6 in lid 6.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 8 is in lid 8.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Voor deze gebieden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Op 15 juli 2020 heeft een informatieavond plaatsgevonden over de geplande uitbreiding waarbij ook de voorlopige ontwerpen zijn gepresenteerd en gedeeld met omwonenden en andere belangstellenden.
Het bestemmingsplan heeft van 25 febrauri 2021 tot en met 7 april 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen zijn beoordeeld en meegenomen in de besluitvorming omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Zie hiervoor de bijlage 4 'nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen'.