Plan: | Deventerstraat 36 en 83 en Paslaan 26 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1372-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Deventerstraat 36 en 83 en Paslaan 26
Dit bestemmingsplan is een zogenaamd herstelbestemmingsplan en heeft betrekking op drie percelen gelegen in het bestemmingsplan De Parken, Indische Buurt en Beekpark en het bestemmingsplan Stadsdeel Noord-Oost.
Bestemmingsplan De Parken, Indische Buurt en Beekpark
Op 18 december 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan De Parken, Indische Buurt en Beekpark vastgesteld. Er zijn twee omissies in dit bestemmingsplan aan het licht gekomen. Het ontbreken van de aanduiding 'dependance', waarmee het bijgebouw achter de woning aan Deventerstraat 36 als woning kan worden gebruikt.
Het gebruik van het perceel voor de functie 'kantoor' op het perceel Paslaan 26 is ten onrechte niet mogelijk gemaakt.
Bestemmingsplan Stadsdeel Noord-Oost
Op 9 juli 2009 is het bestemmingsplan Stadsdeel Noord-Oost vastgesteld. Het gehele perceel Deventerstraat 83 is bestemd tot 'kantoor' terwijl dit echter een woonperceel is met een bijgebouw, waarvan de begane grond gebruikt wordt als kantoor en de verdieping voor wonen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologisch kader, waarmee de genoemde gebreken worden hersteld.
Deventerstraat 36 en Paslaan 26
De onderstaande luchtfoto geeft de locaties Deventerstraat 36 en Paslaan 26 weer en hun ligging ten opzicht elkaar. De planlocaties liggen vlak ten noorden van het centrum van Apeldoorn, nabij de kruising van de Deventerstraat en de Regentesselaan/Stationsstraat.
Afbeelding 1.1 - Links Paslaan 26, rechts Deventerstraat 36, beide rood omlijnd
De Deventerstraat is een van de belangrijke ontsluitingswegen van het centrum van Apeldoorn richting de A50 en het oosten van de stad.
De Paslaan is een eenrichtingsweg aan de rand van het centrum met veelal vrijstaande villa`s, die worden gebruikt voor diverse doeleinden, voornamelijk als kantoor en wonen. De straat kenmerkt zich door de statige bebouwing en de bomensingels aan weerskanten van de straat.
Deventerstraat 83
De onderstaande luchtfoto geeft de locatie van het kantoor op het perceel Deventerstraat 83 weer.
Afbeelding 1.2 - Deventerstraat 83
De locaties Deventerstraat 36 en Paslaan 26 zijn gelegen binnen bestemmingsplan De Parken, Indische Buurt en Beekpark, vastgesteld op 18 december 2014 en onherroepelijk geworden op 19 augustus 2015.
De locatie Deventerstraat 83 is gelegen in het bestemmingsplan Stadsdeel Noord-Oost, vastgesteld op 9 juli 2009 en onherroepelijk geworden op 9 maart 2011.
Deventerstraat 36
Het gehele perceel heeft de bestemming Wonen - 1, de dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog. Er geldt een maximum bouwhoogte van 11 meter, een maximum goothoogte van 4 meter en de bouwaanduiding vrijstaand binnen het bouwvlak. Het perceel heeft de functieaanduiding kantoor. De maatvoering maximum vloeroppervlakte 130 m2 geeft aan hoeveel vierkante meter er maximaal kan worden gebruikt voor de kantoorfunctie.
De huidige bewoning van het bijgebouw dat achter de woning licht, is krachtens het bestemmingsplan niet toegestaan. De situatie aan de Deventerstraat 36 is een situatie die al tientallen jaren bestaat en welke woonsituatie bij de vaststelling van het vorige bestemmingsplan De Parken positief had moet worden bestemd. Dit wordt nu rechtgezet.
Afbeelding 1.3 - Uitsnede plankaart Deventerstraat 36
Paslaan 26
Het gehele perceel heeft de bestemming Gemengd - 1, en de dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht. Er geldt een maximum bouwhoogte van 11 meter, een maximum goothoogte van 6 meter en de bouwaanduiding vrijstaand binnen het bouwvlak. Het perceel heeft tevens de functieaanduiding maatschappelijk. Binnen die bestemming is het huidige kantoorgebruik niet toegestaan.
Afbeelding 1.4 - Uitsnede plankaart Paslaan 26.
Deventerstraat 83
Het perceel heeft de bestemming Kantoor en Gemengd met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. De maximum bouwhoogte is 7 meter.
Afbeelding 1.5 - Uitsnede plankaart Deventerstraat 83
Daardoor is de woning zogenaamd wegbestemd. Alleen het schuin achter de woning gelegen bijgebouw wordt op de begane grond voor kantoor gebruikt en de verdieping voor wonen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting begint met de aanleiding voor de planherziening. In hoofdstuk 2 worden in het kort de relevante beleidskaders beschreven die van toepassing zijn. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven en in hoofdstuk 4 wordt de planologische uitvoerbaarheid beschreven. Hoofdstuk 5 ziet op de juridische planopzet. uitvoerbaarheid. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de totstandkoming van het plan.
Omdat het in dit plan gaat om het vastleggen van een bestaande situatie en niet om het faciliteren van een nieuwe ontwikkeling, is er maar een beperkt aantal beleidskaders die relevant zijn voor het waarmee rekening moet worden gehouden bij het opstellen van dit bestemmingplan.
De Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn, die de gemeenteraad in februari 2016 heeft vastgesteld, geeft vijf actielijnen voor de gemeentelijke inzet voor verbetering van de kantorenmarkt en de leegstandsproblematiek. Doel van deze actielijnen is om meer evenwicht op de kantorenmarkt te bewerkstelligen.
Actielijn 1: kantoorbestemmingen die binnen de planperiode van 10 jaar niet gerealiseerd zijn, worden bij de volgende integrale herziening van het bestemmingsplan wegbestemd, tenzij in overleg met belanghebbende uitvoerings- of faseringsafspraken zijn gemaakt.
Actielijn 2: de gemeente verleent geen medewerking aan verzoeken voor nieuwe kantoorruimte met een oppervlakte groter dan 400 m2.
Actielijn 3: kantorenprogramma waarbij de gemeente (mede)ontwikkelaar is wordt (geheel of gedeeltelijk) geschrapt dan wel gefaseerd.
Actielijn 4: bij transformatie van bestaande kantoorgebouwen in naar andere gebruiksfuncties wordt de gemeentelijke procesgang versneld en gefaciliteerd.
Actielijn 5: de gemeente verkent samen met andere overheden en marktpartijen of er nieuwe financieringsinstrumenten zijn voor sloop en herontwikkeling van leegstaande kantoorpanden.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Deventerstraat 36
Het betreft hier een bestaande kantoorfunctie op de begane grond, die ook in het geldende bestemmingsplan die bestemming heeft gekregen.
Paslaan 26
De voorheen geldende bestemming voor de bestaande kantoorfunctie op het perceel Paslaan 26 te Apeldoorn wordt hersteld.
Deventerstraat 83
De geldende en bestaande kantoorfunctie in het schuin achter de woning gelegen gebouw blijft voor de begane grond gehandhaafd, de bestaande functie van wonen op de verdieping van het gebouw wordt planologisch mogelijk gemaakt en de kantoorfunctie van de woning wordt geschrapt en gewijzigd in wonen.
Voor alle drie de percelen is de bestemming in overeenstemming met de Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is, is de beleidsregel van toepassing bij ruimtelijke initiatieven die een uitbreiding van de parkeerbehoefte met zich meebrengen. In de planregels wordt verwezen naar deze beleidsnotitie.
De status dependance was normaal voorbehouden aan situaties die bestonden voor medio 1992 en bij de gemeente bekend waren. Het zijn zelfstandige woonsituaties in bijgebouwen/ bakhuizen, welke juridisch gezien strijdig zijn met het geldende bestemmingsplan en waarvan het legaliseren voortvloeide uit het gemeentelijk selectief pardon (1992).
Op 18 december 2009 heeft de gemeenteraad de Notitie "Meerdere huishoudens in één woning" vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de toenemende behoefte aan bijzondere woonvormen waarbij meerdere huishoudens op één adres wonen. In de huidige samenleving neemt de vraag naar bijzondere woonvormen toe. Deze woningmarkt trend is ook binnen de gemeente Apeldoorn merkbaar doordat de vraag naar differentiatie in het type en/of de verschijningsvormen aan woonruimte groeit.
Om ontoelaatbare of ongeremde groei van "tweede" (commercieel aantrekkelijke) woningen te voorkomen gelden voor dependance-woningen strikte voorwaarden. Aan een dependance-woning kan dan ook uitsluitend medewerking worden verleend na het doorlopen van een planologische procedure. Hiermee wordt voorkomen dat met het toelaten van een dependance-woning extra juridische ruimte voor het toestaan van bijgebouwen ontstaat. Tevens wordt met het doorlopen van een ruimtelijke procedure gegarandeerd dat een goede ruimtelijke afweging wordt gemaakt voor het betreffende perceel en haar omgeving. Om aan een verzoek tot realisatie van een dependance medewerking te kunnen verlenen gelden de volgende uitgangspunten:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De situatie aan de Deventerstraat 36 betreft een woonsituatie in een bijgebouw die al tientallen jaren bestaat en welke woonsituatie bij de vaststelling van het vorige bestemmingsplan De Parken positief had moet worden bestemd. Dit wordt nu rechtgezet.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.2 Archeologie en 4.3 Cultuurhistorie.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Omgevingskwaliteit (voorheen Commissie Ruimtelijke Kwaliteit) toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt. Bij de vaststelling van de Welstandsnota werd uitgegaan van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
Veelvoorkomende bouwwerken: eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn. Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.
Op 1 januari 2021 hebben er wijzigingen plaatsgevonden ten aanzien van het gemeentelijk welstandsbeleid. De gemeente Apeldoorn wil dat er een goede omgevingskwaliteit is en vindt hierbij sommige gebieden extra belangrijk. In deze zogenaamde prominente gebieden streeft gemeente Apeldoorn naar een nog hogere omgevingskwaliteit.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het plangebied is een prominent gebied door de ligging in het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht en aan de Deventerstraat. Dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn en die beschermd worden. Het zijn gebieden met een hoge kwaliteit. De toetsing door de Commissie Omgevingskwaliteit blijft daardoor van kracht waarbij de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' het toetsingskader is.
Paslaan 26
Het pand aan de Paslaan 26 is gebouwd in 1934. Alle hoofdgebouwen aan de Paslaan maken onderdeel uit van het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht. De naastgelegen panden aan Paslaan 24 en 28 zijn beschermd beeldbepalende panden binnen beschermd gebied. Paslaan 26 heeft deze status niet.
Afbeelding 3.1 - Straatfoto van locatie Paslaan 26 te Apeldoorn.
Het betreft een vrijstaand hoofdgebouw, waarbij nagenoeg geen achtererf aanwezig is. Het pand past binnen het beeld van de bebouwing zoals die aanwezig is in villawijk De Parken. Binnen villawijk De Parken komen meerdere kantoorlocaties voor. Het herstellen van de kantoorfunctie op het perceel is dan ook geen wezensvreemd element binnen de omgeving. Het past goed in het stedenbouwkundig beeld en past bij de situering aan de rand van het centrum.
Villawijk De Parken kenmerkt zich door het groene karakter. Dit kenmerk geldt ook voor de planlocatie. Door het herstellen van de planologische mogelijkheden vindt er geen aantasting van de bestaande groenstructuur plaats.
Het kantoor worden via de Paslaan ontsloten. Het parkeren ten behoeve van het kantoor vindt op eigen terrein aan de voorzijde plaats. Tevens is er op straat ruimte om (betaald) te parkeren.
Deventerstraat 36
Het pand aan de Deventerstraat 36 betreft een vrijstaande kantoorvilla aan de zuidzijde van de straat. Op het achterste deel van het achtererf bevindt zich een vrijstaand bijgebouw met aangebouwde garage. Het deel naast de garage is in ieder geval al sinds 1984 al in gebruik als woning en welke woonsituatie bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Parken positief had moet worden bestemd. Dit wordt nu rechtgezet.
Afbeelding 3.2 - Straatfoto van locatie Deventerstraat 36 te Apeldoorn.
Afbeelding 3.3 - Luchtfoto situatie Deventerstraat 36, bijgebouw en achtererf, rood omlijnd.
De parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein. De bovenstaande luchtfoto geeft een duidelijker beeld van de situatie op het achtererf. Het achtererf wordt ontsloten op de Deventerstraat via een smalle oprit aan de linkerzijde van het hoofdgebouw.
Deventerstraat 83
Dit betreft een pand aan de Noordzijde van de Deventerstraat dat is gesplitst in twee woningen. De linkerzijde daarvan is Deventerstraat 83. Het pand past binnen de structuur van de panden langs de Deventerstraat en heeft geen monumentale status.
Afbeelding 3.4 - straatfoto van Deventerstraat 83 te Apeldoorn
Schuin achter de woning staat het rechthoekige kantoorgebouw in twee bouwlagen. De begane grond van het bijgebouw wordt gebruikt voor kantoordoeleinden en de verdieping als woonfunctie. Aan dit deel van de Deventerstraat zijn meerdere gebouwen in gebruik als kantoor. Het parkeren voor zowel de woning als voor het kantoor vindt op eigen terrein plaats.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. De bestaande situatie wordt vastgelegd, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor dit bestemmingsplan is het daarom niet nodig om onderzoek uit te voeren en kan worden volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies wordt positief bestemd. Er is geen aanleiding om in het kader van dit bestemmingsplan onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het mogelijk maken van de kantoorfunctie (bij de Paslaan 28), de functie dependance (bij de Deventerstraat 38) en het omzetten van de bestemming kantoor naar wonen (bij de Deventerstraat 83) is overeenkomstig de legale en feitelijke situatie en heeft geen milieuconsequenties tot gevolg.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van de Deventerstraat. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies mogelijk. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Verder brengen de nieuwe bestemmingen geen extra beperkingen met zich mee ten opzichte van de huidige bestemmingen. Met de aanpassing van de bestemmingen zal de akoestische situatie niet wijzigen en het goede woon- en leefklimaat wordt niet aangetast.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en daarom hoeft er geen archeologisch onderzoek te worden verricht. Wel zijn overeenkomstig de archeologische beleidskaart de archeologische waarden als gebiedsaanduiding opgenomen en geborgd in de planregels. In de planregels zijn de daarbij behorende randvoorwaarden geformuleerd met betrekking tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij (grond)werkzaamheden.
Voor de percelen Deventerstraat 36 en Paslaan 28 betreft het een zone met vastgestelde archeologische waarden en de Deventerstraat 83 een zone met lage archeologische verwachtingswaarde.
Zoals aangegeven is maken de percelen Paslaan 28 en Deventerstraat 36) onderdeel uit van het rijks beschermd stadsgezicht De Parken. Mede op basis van dit rijksbesluit is het vigerende bestemmingsplan De Parken, Indische buurt en Beekpark tot stand gekomen om de cultuurhistorische waarden van het plangebied te beschermen.
Dit bestemmingsplan respecteert die waarden.
Er hoeft geen cultuurhistorische analyse te worden gemaakt omdat het plan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt.
Er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld omdat het bestemmingsplan de huidige situatie vastlegt.
In hoofdstuk 3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING is de invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Deventerstraat 36 en 83 en Paslaan 26 is een beheersplan waarin de huidige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Gemengd-1
Op gronden met de bestemming 'Gemengd-1' zijn toegestaan woningen, kantoren en/of zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Daar waar vanuit cultuurhistorisch oogpunt de open ruimte tussen de woningen behouden moet blijven is gewerkt met kleinere bouwvlakken.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap, Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 7 Algemene gebruiksregels staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 7 in lid 7.3.1 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 11 Algemene afwijkingsregels is in lid 11.2.1 Afwijkingsbevoegdheid de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat het bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de bestaande situatie, is inspraak en overleg achterwege gelaten. Wel wordt de omgeving geïnformeerd over de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
Het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is eveneens achterwegen gelaten omdat het bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van een bestaande situatie.
PM