Plan: | Loenenseweg 44-44B Beekbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1351-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Loenenseweg 44-44B Beekbergen
De eigenaar van landgoed Rauwenhul heeft de gemeente verzocht om de huidige maatschappelijke bestemming van het landgoed te wijzigen in een woonbestemming. Tot 1 juli 2017 was het landhuis (hoofdgebouw) op het landgoed verhuurd aan een landelijk werkende zorginstelling voor mensen met complexe problematiek. Nu deze zorginstelling is vertrokken ziet de eigenaar geen toekomst meer weggelegd voor het landgoed als maatschappelijk vastgoed en heeft daarom een verzoek tot planherziening ingediend voor een reguliere woonbestemming van het landhuis ten behoeve van 1 vrijstaande woning met de mogelijkheid voor een aan huisgebonden bedrijf. Het verzoek is integraal beoordeeld en als kansrijk beoordeeld, mits de ruimtelijke ontwikkeling zorgvuldig in de omgeving wordt ingepast. De naast het landhuis gesitueerde 2 wooneenheden van de in het verleden gesplitste dienstwoning zullen gezamenlijk 1 nieuwe woonbestemming krijgen. Per saldo vindt dus geen toevoeging van het aantal woningen plaats. Met het voorliggende plan wordt hierin voorzien.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het landgoed Rauwenhul aan de Loenenseweg 44 ten zuidoosten van het dorp Beekbergen. Op dit landgoed van circa 3 hectare bevindt zich een hoofdgebouw in de vorm van een landhuis met diverse bijgebouwen en een voormalige dienstwoning welke in het verleden is gesplitst in 2 wooneenheden (44A en44B). In dit landhuis (villa Rauwenhul) met aangebouwd bijgebouw (nr. 44) bevond zich de kantoorruimte van de zorginstelling. (zie afbeelding 1)
Afbeelding 1: luchtfoto onderhavige locatie
Afbeelding 2: foto aanzicht hoofdgebouw Rauwenhul
Het perceel maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Stuwwalrand Parkzone Zuid' en heeft hierin de bestemmingen 'Maatschappelijke doeleinden' en 'Bos en natuurgebied. Dit bestemmingsplan is op 26 april 2001 door de gemeenteraad vastgesteld.
Afbeelding 3 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Stuwwalrand Parkzone Zuid" met daarin linksboven in het bouwvlak het hoofgebouw waarin zich het kantoor bevond. De 2 kleine dienstwoningen bevinden zich net buiten het bouwvlak en zijn in de ondergrond getekend als twee kleine, tegen elkaar gelegen rechthoekige vlakjes.
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op het geldende, voor dit plan relevante beleidskader, een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de directe omgeving en de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied. Vervolgens wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en wordt de opzet van de planregels toegelicht. Tot slot wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Conclusie
Er is bij spelen bij dit plan geen rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Laatstelijk is deze Omgevingsvisie geactualiseerd bij besluit van provinciale staten van 1 maart 2017. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Conclusie:
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken. Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsverordening
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De toelichting op deze regel stelt dat het de bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024.
Op verzoek van een regio kan de vervanging voor die regio eerder plaatsvinden. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld.
Hieronder worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.
Wonen (artikel 2.2.1.1)
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Toets plan
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouw programmering. Aangezien er per saldo op het landgoed 2 woningen blijven, is er geen extra contingent nodig en kan worden geconcludeerd dat dit plan geen (netto) effect heeft op de gemeentelijke woningvoorraad.
Intrekgebied (artikel 2.6.3.1.)
In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
Toets plan
In dit plan is de winning van fossiele energie niet aan de orde.
Beschermingsregime GNN (artikel 2.7.1.1)
1.In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het Gelders
Natuurnetwerk (GNN) worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:
a.geen reële alternatieven aanwezig zijn;
b.sprake is van redenen van groot openbaar belang;
c.de negatieve effecten op de kernwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de
samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
d.de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de
oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Toets plan
Het landgoed Rauwenhul is deels gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Daar waar dit geldt, is een natuurbestemming toegekend. Voorgaande betekent dat het plan in overeenstemming is met het GNN.
GS van Gelderland heeft op 20 december 2016 de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024 voor de regio Stedendriehoek vastgesteld. Deze opgave vervangt de Kwantitatieve Opgave Wonen 2010-2019. De nieuwe, op de geconstateerde regionale woningbehoefte gebaseerde opgave voor de Stedendriehoek voor 2015-2024 betreft 7.640 woningen. De regio Stedendriehoek heeft, met de nieuwe opgave als uitgangspunt, een kwantitatief afsprakenkader
opgesteld. Bij besluit van 6 maart 2018 heeft GS het aantal te bouwen woningen voor Apeldoorn ten aanzien van de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen opgehoogd met 882 woningen.
Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers "ruimte voor goed wonen" vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.
Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.
De Gelderse gemeenten hebben binnen de Stedendriehoek afspraken vastgelegd over hetaantal woningen die per gemeente kunnen worden gerealiseerd in de periode 2015-2024. De opgave bedraagt 7.640 woningen. Het vormt de basis voor programmatische afwegingen volgens de Ladder Duurzame Verstedelijking. De opgave voor Apeldoorn is vastgelegd op 3.500 woningen (netto toevoeging), welke in 2018 is verhoogd met 882 woningen.
Kwantitatieve sturing staat niet op zichzelf, er is samenhang met kwalitatieve afwegingen en belangen. Regiogemeenten zijn primair verantwoordelijk om hun eigen individuele planvoorraad in evenwicht te houden en daarbij kwalitatieve criteria in te zetten: vanuit marktinzichten incombinatie met afweging van maatschappelijke en ruimtelijk belangen. De sturingsfilosofie van adaptief programmeren wordt doorgezet en verder concreet gemaakt.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
De 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 februari 2014, vormt de basis van het gemeentelijke woonbeleid. Het geeft een visie voor het wonen in de gemeente Apeldoorn. De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn is ontleend aan de structuurvisie 'Buitenstad, Apeldoorn geeft ruimte'. Visie en feitelijke ontwikkelingen leiden tot de gemeentelijke ambitie voor de komende jaren. Voldoende beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de woningvoorraad staan centraal. De visie geeft drie hoofdopgaven:
Het gemeentelijke woningbouwprogramma is een uitwerking van de Woonagenda. In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Vastgelegd is welke woningbouwprojecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten later worden uitgevoerd en welke projecten een andere opzet krijgen.
Wanneer zich nieuwe woningbouwplannen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren.
Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In maart 2015 (Nota actualisatie woningprogrammering) heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.
Het raadskader voor de woningbouwprogrammering verhield zich in 2012 met het toenmalige regionale programmeringskader KWP3 2010 t/m 2019 en op dit moment met de opvolgende Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024. Het college heeft besluit genomen over de toewijzing van de extra 882 woningen.
Uitkomst toets woningbouwplan aan beleidskader:
Het onderhavige plan past binnen gemeentelijke woningbouwprogramma. Zeker nu er geen woningen worden toegevoegd heeft dit plan geen (netto) effect op de gemeentelijke woningvoorraad. Daarmee voldoet het plan ook op gebied van wonen aan de Omgevingsverordening
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 4 kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen Archeologie respectievelijk Cultuurhistorie.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Parkeernormen
De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding
van 10%. In de nieuwe verkeersvisie is een actualisatie van de parkeernota uit 2004 aangekondigd. In de regels van dit bestemmingsplan is voor de woningen een parkeernorm opgenomen die ontleend is aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten.
Binnen de ontwikkeling Loenenseweg 44 wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein op gevangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) danwel vertraagd afgevoerd naar het oppervlakte water indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.
De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreërd voor ruimte voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen nadelige effecten op de waterhuishoudkundige aspecten in en rondom het plangebied.
In het begin van de 20 ste eeuw kent het natuurschoon tussen Beekbergen en Loenen van de heuvelrijke heidevelden, de bossen en de Vrijenbergerspreng (met de hoogste waterval van Nederland) een grote aantrekkingskracht op mensen uit de steden. Rijke particulieren kunnen zich een buitenplaats of villa veroorloven en investeren in de bebossing van de hoge zandgronden. Zo ontstaan bijvoorbeeld de landgoederen Spelderholt en Groenouwe, maar ook het landgoed Rauwenhul is zo ontstaan.
Landgoed Rauwenhul
Even buiten het dorp Beekbergen, aan de westelijke zijde van de Loenenseweg ligt het landgoed "Rauwenhul" dat rond 1910 is gesticht op een terrein dat destijds bestond uit een uitgestrekt heidegebied. De landerijen zijn afkomstig uit de verkoop van bezittingen van de "Geërfden van Lierdermark", die aan het einde van 19e eeuw is opgeheven. Centrum van dit landgoed is een wit gepleisterd landhuis met een vrijstaande oranjerie die in 1911 zijn ontworpen door Maarten van Harte voor August Jongeboer en zijn vrouw Johanna Steenkuyl. Dit twee verdiepingen hoge huis met een plat dak is symmetrisch aangelegd, wat tot uitdrukking komt in de voorgevel. Het platte dak wordt bekroond met overstekende dakranden balustrades tussen doorgezette gevelgedeelten en hoekkolommen. Het doorgezette gevelgedeelte op de voorgevel heeft een gebogen afdekking; in het oppervlak is de naam van het huis in een lijst van gebogen lijnen die verwijzen naar de "Jugendstil". Centraal tegen de voorgevel is een uitbouw aanwezig die tot 1928 een veranda was. Deze veranda is door de toenmalige eigenaren dicht gebouwd en veranderd tot eetkamer. De één verdieping hoge oranjerie is qua detaillering afgeleid van de villa. Het landgoed Rauwenhul is een beschermd gemeentelijk monument.
(Bron:CODA,zie:MonumentenbeschrijvinggemeenteApeldoorn
Afbeelding 5: Ansichtkaart villa Rauwenhul
De villa is tot in 1957 bewoond geweest. Daarna is de villa met de bijgebouwen in gebruik genomen door de zorginstelling "Het Hoogeland", die in Beekbergen en omgeving nog steeds opvanghuizen exploiteert. De villa werd als kantoorruimte ten behoeve van de zorginstelling gebruikt.
Sinds juli 2017 staat de villa grotendeels leeg. Teneinde lange leegstand van dit gemeentelijke monument te voorkomen heeft de huidige eigenaar, Stichting Vermogensbeheer Hoogeland Zorg, het plan opgevat om ter plaatse van het voormalige kantoor in de villa één woning met mogelijkheid tot beroep aan huis, in de vorm van kantoor of praktijkruimte te realiseren. Verder worden de 2 kleine dienstwoningen samengevoegd tot 1 woonbestemming. Hierin voorziet dit bestemmingsplan.
Het landhuis Rauwenhul en bijgebouwen is een beschermd gemeentelijk monument en omvat: complex, bestaande uit landhuis, de voormalige oranjerie met put, een dubbele dienstwoning met bijgebouw, een landbouwschuur, de stobbenhut en de omringende aanleg met bomenlanen, gazons, boom- en rododendrongroepen en muurtje aan de Loenenseweg. Het complex is gemeentelijk monument en heeft een hoge cultuurhistorisch waarde. Het landhuis staat op de grens van de enk en de voormalige heidegronden. Het landhuis is gelegen in het bos aan de rand van enk van Beekbergen. Het landhuis is één van de eerste buitenhuizen ten zuiden van Beekbergen.
De ruimtelijke structuur van het plangebied en zijn directe omgeving kenmerkt zich door solitair in het bosgebied gelegen bebouwing in de vorm van villa's die zijn ontsloten vanaf de Loenenseweg. (zie afbeelding 6). De bebouwing bestaat voornamelijk uit één bouwlaag met kap, met dien verstande dat de villa Rauwenhul in tegenstelling tot overige gebouwen over een plat dak beschikt.
De functionele structuur van het plangebied bestaat uit verspreid in het bosgebied langs de Loenenseweg gelegen riante woningen, soms in combinatie met zorgfuncties.
.
afbeelding 6: foto omgeving Loenenseweg 44
De ruimtelijke structuur van het landhuis Rauwenhul wordt gekenmerkt door een voortuin met groot gazon waardoor vanuit de villa vrij wordt uitgekeken naar de Loenenseweg. De overige op het landgoed aanwezige bebouwing zoals de dubbele dienstwoning met bijgebouw, de voormalige landbouwschuur en de stobbenhut liggen meer verscholen in de bossen.
afbeelding 6: foto dubbele dienstwoning (links) en voormalige landbouwschuur aan het einde van de toegangsweg.
De huidige in - uitritconstructie wordt gebruikt als erfontsluiting voor zowel de villa Rauwenhul aan de Loenenseweg 44, als de uit twee wooneenheden bestaande voormalige dienstwoning aan de Loenenseweg 44A-44B. Deze uitrit komt aan de achterzijde van de villa Rauwenhul uit.
Een extra uitrit op de Loenenseweg is uit oogpunt van verkeersveiligheid niet gewenst en doet bovendien afbreuk aan de herkenbaarheid van het landgoed.
afbeelding 7: locatie voormalige oprijlaan villa Rauwenhul
Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. De dubbele dienstwoning beschikt over een eigen parkeerplaats en bij het hoofdgebouw kan aan de achterzijde worden geparkeerd.
Net buiten het plangebied ligt een hoogspanningsleiding. De zone van deze leiding valt ook buiten het plangebied. De leiding is derhalve niet van invloed op dit plan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Bestemmingsplan Loenenseweg 44-44B Beekbergen is een plan dat voorziet in een gebruikswijziging van de bestaande gebouwen van een functie maatschappelijk naar wonen. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe, en ook wordt er geen bebouwing toegevoegd. Nu er geen bebouwing wordt toegevoegd en de huidige functies al gevoelige bestemmingen zijn, kan worden geconcludeerd dat het voor dit bestemmingsplan daarom niet nodig is om uitgebreid veldonderzoek uit te voeren. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom volstaan met een quickscanonderzoek van de milieuaspecten.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Op basis van de beschikbare informatiebronnen is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Daarom is in het kader van deze bestemmingsplanwijziging geen onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de bodem.
Op grond van de beschikbare gegevens geeft de (verwachte) kwaliteit van de bodem geen bezwaren voor het gewenste gebruik.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aangezien dit plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt maar slechts een functiewijziging van maatschappelijk naar wonen, is het onderzoek ten aanzien van het aspect milieuzonering beperkt gebleven tot een quickscan onderzoek.
In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van dit quickscan-onderzoek ten aanzien van het aspect milieuzonering aangegeven:
Het plangebied kan worden gekarakteriseerd als gemengd gebied, onder meer vanwege de aanwezige variatie aan functies en de ligging langs de Loenenseweg, een provinciale weg die als hoofdinfrastructuur kan worden aangemerkt.
Binnen het onderzoeksgebied ligt op het adres Loenenseweg 51 de volgende planologische reservering:
Adres |
Bedrijfs- activiteiten |
SBI- code 2008 |
Milieucat. |
Huidige milieu- zone |
Planologische bestemming |
Plan. milieu zone |
Afstand tot planlocatie |
Loenenseweg 51 |
- | - | - | Niet-agrarische bedrijven - Hhc, maatbestemming Horeca/restaurant, hotel en conferentie- oord |
10 m | 150 m |
De planlocatie is gelegen buiten de milieuzone van de voorgenoemde reservering.
Direct ten zuiden van het plangebied aan de Kuiltjesweg 3 bevindt zich een andere zorginstelling met een maatschappelijke bestemming. Deze maatschappelijke bestemming heeft een milieuzone van 30 meter en ten opzichte van de nieuwe woonbestemming zal dan ook minimaal 30 meter afstand moeten worden aangehouden.
In het nieuwe bestemmingsplan krijgt het perceel van de voormalige zorginstelling aan de Loenenseweg 44 dat in het oude bestemmingsplan volledig tot maatschappelijke doeleinden was bestemd, twee bestemmingen. Het deel van het perceel waarop zich het monumentale landhuis met bijgebouw en twee woningen (Loenenseweg 44 a en b) bevinden, wordt bestemd tot Wonen. Het overige, onbebouwde deel van het perceel dat gelegen is binnen het Gelders Natuur Netwerk (GNN) krijgt een natuurbestemming.
Met deze natuurbestemming wordt tevens voldaan aan de in acht nemen milieuzonering omdat de minimale afstandseis van 30 meter tussen de bestaande, aangrenzende maatschappelijke bestemming van het naastgelegen terrein aan de Kuiltjesweg 3 en de nieuwe woonbestemmingen wordt gerespecteerd.
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Loenenseweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de
onderzoeksplicht.
Voor dit plan geldt dat niet aan de Wet geluidhinder wordt getoetst omdat de bestemming momenteel maatschappelijke doeleinden is en in de toekomst woondoeleinden wordt. Beide bestemmingen zijn geluidgevoelig zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van de Loenenseweg bedraagt ca. 50 dB. Aan een wenselijk binnenniveau van 38 dB zal worden voldaan
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling "Niet in betekenende mate bijdragen" zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat
het plan niet in betekenende mate bijdraagt.
In casu geldt dat het betreffende plan valt onder de situaties die zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling "Niet in betekenende mate bijdragen": er wordt voldaan aan de Wet milieubeheer. Dit bestemmingsplan is immers conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwbouw mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 onder b Wm: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutesmet als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied aan de Loenenseweg 44 te Beekbergen bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de met het plan voorgestane ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Het plangebied bevindt zich op ongeveer 100 meter van de provinciale weg N786, Loenenseweg. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Loenenseweg is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.
Ook voor het overige bevinden zich in de nabijheid van het plangebied zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Geconcludeerd kan worden dat in de omgeving van het plangebied geen relevante mobiele en stationaire risicobronnen aanwezig zijn. Hierdoor vormt externe veiligheid geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten Elektromagnetische straling
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich op 80 meter van de planlocatie een bovengrondse hoogspanningslijn. De aan te houden indicatieve zone van het hoogspanningslijn bedraagt circa 70 meter ter weerszijden van de lijn. De woningen aan de Loenenseweg 44 a en b liggen in deze zone. De berekende specifieke zone bedraagt 20 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Het plangebied is buiten deze specifieke zone gelegen. Hierdoor vormt de hoogspanningslijn dus geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Conclusie: onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Bestemmingsplan Loenenseweg 44-44B Beekbergen betreft een overwegend beheergericht bestemmingsplan. In dit plan worden feitelijk geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Bestemmingsplan Loenenseweg 44-44B Beekbergen is een plan dat voorziet in een gebruikswijziging van de bestaande gebouwen van een functie maatschappelijk naar wonen. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe, en ook wordt er geen bebouwing toegevoegd.
Het plangebied is circa 3 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Eventuele nieuwe ontwikkelingen zullen grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Op eventuele nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden in de keurzone van oppervlaktewateren zijn de regels uit de keur van toepassing.
In het plangebied en de directe nabijheid is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen, herstructureringsprojecten en ontwikkelingen het principe dat de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering of drukriolering mag worden aangesloten. Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels, wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterbergende verhardingen of vijvers.
Wijzigingen of plannen daartoe met gevolgen voor de riolering of de waterhuishouding dienen met de gemeente te worden afgestemd. Bij nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.
Voor deze ontwikkeling geldt dat de waterberging op eigen terrein gerealiseerd wordt.
Nieuwe gebouwen moeten worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m2 extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan bevat geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed (in de zin van de Natuurschoonwet), weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etcetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd worden op het oppervlakte water. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Er zijn geen afwijkingen van dit standaard wateradvies en geen negatieve gevolgen voor het watersysteem.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn "Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen" van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
In het voorliggende plan zijn alle delen van de bestemming 'maatschappelijke doeleinden' uit het oude bestemmingsplan die niet duidelijk behoren tot de categorie gebouwen, erven, tuinen of wegen de bestemming Natuur gekregen teneinde ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Daarmee wordt in feite recht gedaan aan de toekenning van de Gelders Natuur Netwerk-status door de Gelderse Omgevingsverordening. Voorts vindt er geen toevoeging van bebouwing plaats waardoor een natuurwaarden onderzoek in dit geval niet aan de orde is.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
De term woningbouwlocatie is niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ABRvS 18 december 2013, ECLI:RVS:2013:2471 en ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen of kleinschalige woningbouw (circa 10) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie.
Het voorliggende bestemmingsplan voegt geen nieuwe woningen toe, maar voorziet slechts in een samenvoeging van 2 bestaande dienstwoningen naar 1 woning en omzetting van het voormalige zorginstellingskantoor naar 1 woning. Per saldo worden er geen woningen toegevoegd. Ook vinden er geen andere nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
Conclusie
Voor het plan hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet worden doorlopen.
In de 'Omgevingsvisie Gelderland' hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De 'Omgevingsverordening Gelderland' bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, <optie: geen regels over cultuurhistorie.> <optie: de volgende regels over cultuurhistorie:>
Als vervolg op de 'Nota I-cultuur' heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Hoewel delen van het plangebied zijn aangemerkt als terrein met archeologische waarden alsmede terrein met een middelhoge en hoge archeologische verwachting is in dit geval archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Dit plan behelst slechts een gebruikswijziging van de bestaande gebouwen betreft. Er worden geen gebouwen uitgebreid, waardoor er op de planlocatie geen grondroeringen plaatsvinden.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke 2.3.6 Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Het plangebied ligt ten dele in een gebied met hoge cultuurhistorische attentiewaarde, en ten dele in een gebied met lage cultuurhistorische attentiewaarde.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
SB4 Bureau voor Historische Tuinen, Parken en Landschappen te Wageningen heeft in opdracht van de gemeente Apeldoorn cultuurhistorisch onderzoek verricht naar het Buitengebied Beekbergen en Loenen waarvan ook het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel uit maakt. Dit cultuurhistorisch onderzoek is vastgelegd in het rapport 'Cultuurhistorische analyse Buitengebied Beekbergen & Loenen'. Deze rapportage, gedateerd september 2010 is gebruikt voor de beschrijving van de cultuurhistorische aspecten van dit plan.
In onderstaande passage uit de rapportage wordt de cultuurhistorie van de enk van Beekbergen en Lieren beschreven. Het plangebied met de buitenplaats Rauwenhul maakt deel uit van dit deelgebied, omdat ter plekke van oorsprong de rand van de enk (=akkercomplex) lag.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich thans de volgende gemeentelijke monumenten.
Een complex, bestaande uit het landhuis, de voormalige orangerie met put, een dubbele dienstwoning met bijgebouw, een landbouwschuur, de stobbenhut en de omringende aanleg met bomenlanen, gazons, boom- en rododendrongroepen en muurtje aan de Loenenseweg voldoet aan de voor gemeentelijke monumenten gestelde criteria en is derhalve beschermd als gemeentelijk monument. Het hele plangebied, in casu het ensemble van de historische buitenplaats Rauwenhul heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Bovengenoemde onderdelen daarvan en hun samenhang zijn beschermd als gemeentelijk monument.
Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden hebben een hoge cultuurhistorische waarde, maar krijgen geen specifieke regeling in het bestemmingsplan. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Erfgoedwet, Wabo en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Wel is er, om deze objecten een extra bescherming te geven, voor gekozen om het bouwvlak van de woningen op het individuele gemeentelijk monument af te stemmen en geen standaardmaten voor de bouwvlakken te gebruiken. Voorts is het vergunningvrij bouwen in veel gevallen niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Het landgoed Rauwenhul, Loenenseweg 44 Beekbergen, is een gemeentelijk monument. Het landhuis werd in 1914 gebouwd in een classicistische Jugendstil en verbouwd in 1928. Bij het landhuis werd een oranjerie met dezelfde stijlkenmerken geplaatst (1914-1925), daarachter een landbouwschuur (1923-1925) en, boven op een heuveltje, een tuinhuisje (1925, stobbenhut volgens de Monumentenbeschrijving).
De initiatiefnemer heeft in opdracht van de gemeente ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan voor landgoed Rauwenhul een cultuurhistorische verkenning en globaal inrichtingsplan laten opstellen op grond van de historische gegevens. Dit rapport, dat in mei 2018 is opgesteld door Albers Adviezen Historische Parken en Guinëe Landschapsarchitectuur, is in zijn geheel als Bijlage 1 Cultuurhistorische verkenning en inrichtingsplan Landgoed Rauwenhul, Beekbergen achter de toelichting gevoegd.
Daarnaast is het in het rapport opgenomen Inrichtingsplan met bijbehorende legenda als Bijlage 2 Inrichtingsplan Rauwenhul met legenda achter de regels opgenomen.
Het onderhavige rapport beschrijft hoe het park bij de historische bebouwing tot stand is gekomen, en vervolgens weer is veranderd. Wat de waarde van de huidige situatie is en hoe het park op eenvoudige wijze kan worden hersteld, wordt getoond in een globaal inrichtingsplan.
Het gehele landgoed omvatte ooit een groot gebied, dat in verschillende eigendommen uiteen is gevallen. Alleen het bestemmingsplangebied is nader uitgewerkt. Te weten de tuin en een deel van het oorspronkelijke parkbos.
Voor het overige wordt verwezen naar de desbetreffende bijlagen.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in
artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de
initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun
rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van
de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er
behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld .
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Loenenseweg 44-44B Beekbergen is een bescheiden ontwikkelingsplan, waarbij de ontwikkeling zich in grote lijnen beperkt tot een wijziging van het bestaande gebruik van het landhuis van een maatschappelijk functie naar een woonfunctie. Daarnaast krijgt een groot deel van de onbebouwde gronden een bestemming 'natuur'. Bij de gekozen planologische regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling voor het nieuwe actualisatieplan voor het Buitengebied Beekbergen en Loenen. Laatstgenoemd bestemmingsplan wordt in het voorjaar van 2018 als ontwerp ter inzage gelegd.
In verband met de monumentale status van de gebouwen in het plangebied, het landhuis Rauwenhul is een gemeentelijk monument en ook enkele bijgebouwen hebben deze status, is gekozen voor een vrij gedetailleerde bestemmingssystematiek
Voor het overige is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd is gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de verschillende bestemmingen. Zo is binnen de bestemming Natuur voorzien in bestaande ontsluitingswegen ten behoeve van de in het bos gesitueerde woningen.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Natuur
Het plangebied is deels gelegen binnen het Gelders natuurnetwerk GNN). Daar waar dit geldt is een bestemming Natuur toegekend. Deze bestemming is ook toegekend aan de onbebouwde delen van het plangebied die deel uitmaken van de Groene ontwikkelingszone. Zowel het Gelders natuurnetwerk als de Groene ontwikkelingszone zijn beschreven en aangeduid in de Omgevingsverordening Gelderland. Met de gekozen bestemming Natuur is aangesloten bij het beschermingsregime voor het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone.
Het bestaande bosgebied rondom het landhuis heeft de bestemming 'Natuur' gekregen. Ook het open voorterrein voor het landhuis Rauwenhul heeft deze bestemming gekregen. In feite wordt dit open terrein aangemerkt als open natuurgebied.
De bestemming richt zich op het handhaven en versterken van de natuurwaarden in het gebied.
Daarnaast zijn de bestaande dagrecreatie, extensief grondgebonden agrarisch medegebruik,
bestaande ontsluitingswegen en voet- en fietspaden toegestaan.
Dit bestemmingsplan voorziet in een vergunningstelsel voor het verharden van onverharde wegen. Daarmee wordt de recreatieve betekenis en het landelijke karakter van deze onverharde wegen beschermd.
Het bouwen is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet
meer mag bedragen dan 2 m.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. In verband met de status als gemeentelijk monument van zowel het landhuis als de vrijstaande (voormalige) dienstwoning die in twee wooneenheden is gesplitst, hebben beide woningen een eng begrensd bouwvlak gekregen. Daarmee is aangegeven dat deze hoofdgebouwen alleen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht. Dit omdat vanuit cultuurhistorisch oogpunt de open ruimte tussen de woningen behouden moet blijven. Aangezien beide woningen zijn aangewezen als gemeentelijk monument is in de regels de bestaande (goot)hoogte vastgelegd. In de begripsbepalingen wordt nader uitgelegd wat onder 'bestaand' moet worden begrepen.
In de bouwregels is bepaald dat de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw (de woning) gerelateerd is aan de oppervlakte van het bouwvlak, mits niet meer dan 60% van de kavel bebouwd wordt.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
In dit plan is bij beide woonbestemmingen een aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' opgenomen. Daarmee hebben de bestaande bijgebouwen een passende planologische regeling gekregen. Dit is gebeurd met het oog op het bijzondere monumentale karakter van (enkele) bij het landhuis behorende bijgebouwen - zowel de voormalige orangerie als de vrijstaande voormalige landbouwschuur zijn aangemerkt als gemeentelijk monument.
Ook de aanbouw bij het landhuis, die wordt gebruikt als kantoor, kent een grotere oppervlakte dan normaal aan voor bijgebouwen wordt toegestaan. Teneinde te voorkomen dat deze bebouwing onder het overgangsrecht wordt gebracht, is de oppervlakte van deze aanbouw ook meegenomen bij de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen'.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Overige zone cultuurhistorisch gebied
In dit bestemmingsplan is voor de historische buitenplaats Rauwenhul de hoge cultuurhistorische waarde tot uitdrukking gebracht met de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied'. Dit is in overeenstemming met wat in andere bestemmingsplannen in de gemeente Apeldoorn gebeurt met historische landgoederen en buitenplaatsen. De aanduiding bepaalt dat gronden met deze aanduiding tevens bestemd zijn voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden. Voor diverse werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
Aangezien in de redengevende beschrijving van het gemeentelijke monument Loenenseweg 44/44a/44b niet alleen het landhuis en de vrijstaande voormalige dienstwoning met diverse bijgebouwen als cultuurhistorisch waardevol worden vermeld, maar tevens de bijbehorende erf, tuin, en groenelementen, heeft het gebied de aanduiding overige zone - cultuurhistorisch gebied' gekregen. Hiermee worden de cultuurhistorische waarden van het plangebied beschermd.
In de bijlage bij de regels is een inrichtingsplan opgenomen waarin de waarde van de huidige situatie is vastgelegd alsmede de wijze waarop het park op eenvoudige wijze kan worden hersteld. Zie hiervoor:Bijlage 2 Inrichtingsplan Rauwenhul met legenda.
Omdat de genoemde gebouwen de status van gemeentelijk monument hebben, geldt hiervoor een vergunningstelsel op grond van de gemeentelijke Monumentenverordening en is geen afzonderlijk vergunningstelsel in dit bestemmingsplan opgenomen.
Voorwaardelijk verplichting i.v.m. inrichtingsplan voor cultuurhistorische waarden
Met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de specifieke gebruiksregels van zowel de bestemming 'Wonen' als de bestemming 'Natuur' wordt de uitvoering van het opgenomen inrichtingsplan geborgd. In dit inrichtingsplan wordt de waarde van de huidige situatie beschreven alsmede hoe het park op eenvoudige wijze kan worden hersteld. Dit inrichtingsplan is als Bijlage 2 Inrichtingsplan Rauwenhul met legenda achter de regels opgenomen.
Persoonsgebonden overgangsrecht
Uitgangspunt voor dit plan is om juridisch planologisch geen extra woningen toe te voegen. Het tot voor kort als kantoor in gebruik zijnde landhuis (nr. 44) is in dit plan als 1 woning bestemd. Ook de voormalige dienstwoning die ten oosten van het landhuis op het perceel ligt is als 1 woning bestemd. Feitelijk is deze woning echter in het verleden gesplitst in 2 wooneenheden.
Aangezien enerzijds geen afbreuk moest worden gedaan aan het oorspronkelijke uitgangspunt om geen extra woonbestemmingen toe te voegen, maar anderzijds bestaande rechten van de huurders van de 2 woonheden in de voornmalige dienstwoning moeten worden gerespecteerd, is in dit plan er voor gekozen aan de huidige bewoners een persoonsgebonden overgangsrecht toe te kennen. Bij de opname van dit persoonsgebonden overgangsrecht is verder bepaald dat het gebruik als twee wooneenheden na het verstrijken van een termijn van 5 jaar gerekend vanaf het onheroepelijk worden van het plan niet meer mag worden voortgezet. Het college van B&W kan eenmalig deze termijn verlengen met ten hoogste 3 jaar, indien naar hun oordeel sprake is van een 'onbillijkheid van overwegende aard'. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan gevallen waarin de leeftijd van de huidige huurders de verwachting rechtvaardigt dat de dubbele bewoning op termijn zal worden beëindigd, maar waarin niet valt te voorspellen wanneer dat precies het geval zal zijn.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte. Een uitzondering op deze regel geldt voor de ten tijde van de in werking van het plan reeds aanwezige platte daken. Deze uitzondering geldt onder meer voor het landhuis op nr. 44 dat een plat dak kent.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.1.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van de Woningwet zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de opgenmoen parkeerregeling en de daaraan gekoppelde parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in de specieke gebruiksregels van artikel 4.5 in lid 4.5.1 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken voor 'Wonen' zoals bedoeld in lid 4.1 is uitsluitend toegestaan indien er in het plan minimaal 2 parkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd en in stand gelaten. Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit. Deze parkeernorm is ontleend aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen.Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend
Gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting krijgen in principe de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde'. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Aangezien echter in dit plan deze drempelwaarde van 2500 m2, gelet op de oppervlakte van het gebied met lage archeologische verwachtingswaarde bij lange na niet wordt gehaald is er voor gekozen om de gebiedsaanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' achterwege gelaten.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 4.5.1.2 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Aan het nieuwe het nieuwe woonperceel in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.3.4 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat het bouwvlak voor de nieuwe woning (Loenense weg nr. 44) kan worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
Initiatiefnemer heeft wel een informatieronde gehouden voor omwonenden/direct belanghebbenden over de voorgenomen bestemmingswijziging voor het hoofdgebouw aan de Loenenseweg 44.
Gezien de geringe impact van de met dit plan voorgestane wijziging heeft initiatiefnemer zich bij deze informatieronde beperkt tot die omwonenden die rechtstreeks zicht hebben op het pand Rauwenhul, dan wel met hun perceel direct aangrenzend zijn.
Daarnaast heeft initiatiefnemer de dorpsraad Beekbergen-Lieren geïnformeerd over de plannen.
Het landhuis Rauwenhul wordt met name omsloten door de opstallen van de stichting Atlant enerzijds en de stichting Pluryn anderzijds. Het bestuur van beide stichtingen is door initiatiefnemer geïnformeerd. Beide stichtingen/buren hebben aangegeven het plan prima te vinden.
Verder heeft initiatiefnemer ook de beide bewoners van de dubbele bedrijfswoning die is gelegen naast het hoofdgebouw (nr's 44a en 44b) geinformeerd over de plannen. Ook zij staan achter de woonbestemming voor het hoofdgebouw.
Tot slot heeft initiatiefnemer op 6 juni 2018 het bestuur van de Dorpsraad Beekbergen en Lieren geïnformeerd. Ook het bestuur van de Dorpsraad Beekbergen en Lieren heeft de plannen van initiatiefnemer positief ontvangen.
Het concept van dit bestemmingsplan is besproken in een ambtelijk overleg met de provincie op 22 februari 2018. De provinciale ambtelijke dienst is akkoord met het plan en adviseert het plan verder in procedure te brengen. Verder is van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een melding gedaan bij de provincie en het waterschap. Ook is het bestemmingsplan toegezonden aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 21 juni 2018 tot en met 1 augustus 2018. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.