direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Sleutelbloemstraat tussen 45 en 59
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1323-ont1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Sleutelbloemstraat tussen 45 en 59

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

In 2008 is het Transformatie Plan Slim Huisvesten door de gemeente vastgesteld. Dit plan gaat over de huisvesting van personeel en opslag van materieel, betreffende het beheer en onderhoud van de openbare ruimte door de gemeente. Het doel van dit transformatieplan is om de diverse verspreid liggende gemeentewerven over Apeldoorn te concentreren naar twee locaties. Een hoofdlocatie voor de de zuidkant van de stad en een locatie die de noordzijde bestrijkt. De diversiteit, omvang, spreiding en slechte technische staat van de voormalige werflocaties over de stad waren aanleiding om deze herhuisvestingsopgave te gaan realiseren. Concentratie van werkgebouwen heeft immers belangrijke voordelen.

Het transformatieplan heeft er toe geleid dat in 2013 het Werkgebouw Zuid o.a. door de éénheid Beheer en Onderhoud (B&O) van de gemeente in gebruik is genomen. Onderstaande kaartjes geven een overzicht van de transformatie van 2008 naar 20018.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0001.png"

Met de ingebruikname van Werkgebouw Zuid in 2013 zijn de diverse locaties (kaart 2008) door de Eenheid Beheer en Onderhoud achtergelaten en zijn die functies geherhuisvest in Werkgebouw Zuid aan Aruba op het bedrijventerrein Malkenschoten Kayersmolen (kaart 2013). De functies die nodig zijn voor beheer en onderhoud van de openbare ruimte (incl. gladheidsbestrijding) in het noordelijk deel van de stad zijn ondergebracht in de twee locaties aan de Vlijtseweg nr. 111 en nr. 64.

De bestaande locaties van B&O aan de Vlijtseweg moeten worden vrijgemaakt vanwege de ontwikkelplannen in de Kanaalzone. De bestaande gebouwen op deze locaties zijn technisch en functioneel aan het einde van hun levensduur. Herhuisvesting is thans noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

De kavel aan de Sleutelbloemstraat 55 betreft de locatie van het (voormalig) politiebureau. Het politiebureau is gesloopt en het perceel is eigendom van de gemeente.
Het plangebied van deze locatie maakt onderdeel uit van de Kanaalzone. Voor dit gebied is in 2005 een ontwikkelingskader door de raad vastgesteld. Deze hield in dat naast het transformeren van bedrijfsterreinen naar een mix van functies met o.a. woningbouw er ook ruimte is voor revitalisering van bestaande bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0002.png"

Luchtfoto

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0003.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan Sleutelbloemstraat en omgeving. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 13 juni 2013 en op 9 augustus 2013 onherroepelijk geworden.

De bestemming is Maatschappelijk. Op grond van de hierbij behorende voorschriften zijn maatschappelijke voorzieningen ( zoals een bibliotheek, openbaar bestuur (kant oor), kerk school etc. toegestaan) met een bouwhoogte variërend van 6 tot 18 meter toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0004.png"

Uittreksel geldend bestemmingsplan

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie beschreven en in hoofdstuk 4 de ruimtelijke invulling. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend wordt ingegaan op het overleg met de omgeving.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoet water in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
De visie heeft geen betekenis voor het plangebied.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 1 maart 2017 is een geactualiseerde versie vastgesteld.

Aangezien het hier om een bedrijfsvestiging gaat op een bestaand bedrijventerrein, is de omgevingsverordening niet van belang voor deze herziening.

2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.5 Structuurschets Kanaalzone

Al langer denkt de gemeente na over hoe, met een blik op de toekomst gericht, om te gaan met het kanaal en de omliggende bedrijven- en industrieterreinen. In de Structuurschets Kanaalzone, vastgesteld op 1 december 2005, zijn een aantal principes nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Belangrijke structurerende thema's zijn: structurering vanuit cultuurhistorie: groen en blauw; verkeer en verblijf langs het kanaal; wonen en werken: differentiatie en intensivering; duurzaamheid op alle schaalniveaus.

In de Kanaalzone blijft ruimte voor bedrijvigheid. Te denken valt aan clustering van bedrijfsactiviteiten maar ook aan het mengen van woon- en werkfuncties.

Daarnaast worden ingrepen voorzien die de verblijfskwaliteit vergroot en de barrièrewerking oplost. Voorbeelden daarvan zijn aanleg van nieuwe parkachtige ruimtes, fietsroutes en (fiets)bruggen.

Binnen verschillende kleine en grote projecten worden de bovenstaande ambities geconcretiseerd. Daarbij kan o.a. worden gedacht aan het vervolg van Vlijtsekade, de Zwitsal, de Schatkamer van Zuid en de ontwikkeling van de Kwekerij/Remehalocatie. Belangrijk daarbij zijn de bestaande (cultuurhistorische en landschappelijke) kwaliteiten die als inspiratiebron gelden voor vernieuwing en herbestemming.

2.6 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 - 2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.

Voor dit bedrijventerrein aan de Sleutelbloemstraat e.o. wordt in het kader van de herstructurering van de Kanaalzone gezocht naar ruimte voor nieuwe woon-/werkmilieus. Het voorliggende bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming.

2.7 Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn

De Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn, die de gemeenteraad in februari 2016 heeft vastgesteld, geeft vijf actielijnen voor de gemeentelijke inzet voor verbetering van de kantorenmarkt en de leegstandsproblematiek. Doel van deze actielijnen is om meer evenwicht op de kantorenmarkt te bewerkstelligen.

Actielijn 1: kantoorbestemmingen die binnen de planperiode van 10 jaar niet gerealiseerd zijn, worden bij de volgende integrale herziening van het bestemmingsplan wegbestemd, tenzij in overleg met belanghebbende uitvoerings- of faseringsafspraken zijn gemaakt.

Actielijn 2: de gemeente verleent geen medewerking aan verzoeken voor nieuwe kantoorruimte met een oppervlakte groter dan 400 m2.

Actielijn 3: kantorenprogramma waarbij de gemeente (mede)ontwikkelaar is wordt (geheel of gedeeltelijk) geschrapt dan wel gefaseerd.

Actielijn 4: bij transformatie van bestaande kantoorgebouwen in naar andere gebruiksfuncties wordt de gemeentelijke procesgang versneld en gefaciliteerd.

Actielijn 5: de gemeente verkent samen met andere overheden en marktpartijen of er nieuwe financieringsinstrumenten zijn voor sloop en herontwikkeling van leegstaande kantoorpanden.

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitvoeringsagenda door het wegbestemmen van de voormalige maatschappelijke/kantoorfunctie.

2.8 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

2.9 Waterbeleid

2.9.1 Nationaal beleid
2.9.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.9.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.9.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.9.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.9.4 Gemeentelijk beleid
2.9.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.9.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen;
Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.);
Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones;
Grondwaterneutraal bouwen

2.10 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het Meerjaren Ontwikkelings Plan (MOP) 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het Bestuursakkoord 2014-2018 waarin Apeldoorn aansluit bij de regionale ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn. Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, bijvoorbeeld door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang. Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd. De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets (het waterbeleid is beschreven in par. 2.10). In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet. Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

Betekenis voor het project

De ontwikkeling draagt op meerdere gebieden bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen. De ambitie duurzaamheid heeft betrekking op alle onderdelen van de opgave: het gebouw, het terrein,de inrichting en het toekomstige gebruik van Werkgebouw Noord. Met de nieuwbouw van Werkgebouw Noord ontstaat er een uitgelezen kans om een sterke en structurele bijdrage te leveren in de duurzaamheidsprestatie van de gemeentelijke vastgoedportefeuille. Uitgangspunt is een energieneutraal werkgebouw als uitgangspunt.

2.11 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.11.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.11.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0005.png"

Het perceel is geduid als zone met lage archeologische verwachting.

Omdat de grens van 2500 m2 wordt overschreden, wordt er archeologisch onderzoek uitgevoerd

2.12 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in mei 2017 de kadernota 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De nota gaat uit van minder regels en meer inspiratie. Beschreven staat wat de ruimtelijke kwaliteit is van Apeldoorn als geheel, de straten en de wijken in het bijzonder. De nota gaat uit van drie niveaus, waarbij de verantwoordelijkheid steeds meer verschuift van de gemeente naar de inwoners. De gemeente is verantwoordelijk voor de hoofdstructuren in de stad (grote infrastructuur, wegen en openbaar groen). Elke inwoner is er verantwoordelijk voor dat zijn woning past bij het karakter van de straat. En op wijkniveau is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Uitzondering daarop zijn mogelijke specifieke regels voor monumenten en beschermde stadsgezichten. Het reclamebeleid is tevens onderdeel van deze nota.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het bedrijventerrein aan de Sleutelbloemstraat maakt deel uit van een aaneengesloten strook van bedrijvigheid. Ten westen van het plangebied ligt het kanaal. Direct aan de overzijde van het Kanaal bevindt zich De Vlijt en ten noordwesten Stadhoudersmolen. Het gebied wordt door het Apeldoorns kanaal (aan de westzijde) en de groenvoorziening (aan de oostzijde) van de omliggende gebieden gescheiden. Het plangebied wordt gekenmerkt door een grote variatie aan overwegend lichtere vormen van bedrijvigheid, met de nadruk op autoverkoop, onderhoud en reparatie, inbouw van apparatuur) en daaraan gerelateerde bedrijvigheid als autowasserij en de verkoop van auto accessoires. Tevens zijn er enkele bedrijven gevestigd met detailhandel- en groothandelsactiviteiten (fietsen, gereedschap, tuinmeubelen). Buiten de kantoorfuncties als onderdeel van een bedrijf zijn er een beperkt aantal zelfstandig en kleinschalige kantoor panden aanwezig. De Sleutelbloemstraat is een gebied met een kleinschalig en gemengde bedrijvenkarakter.
Het plangebied heeft een oppervlakte van ca 10.000 m², obstakelvrij en geheel bouwrijp. Voorheen was hier het politiebureau gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0006.png"

3.2 Groenstructuur

De Kanaalzone maakt onderdeel uit van de groenstructuren,een aantal waterpartijen annex overstortvijvers met taluds en oeverzones. Het wijkgroen is onderverdeeld in verschillende typen bosplantsoen, bloemrijke hooigrassen en gazons. In het plangebied komt een boom voor die door de gemeente is aangewezen als 'bijzondere boom'. Deze boom krijgt de aanduiding "bijzondere boom" op de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0007.png"

3.3 Verkeer en vervoer

De Sleutelbloemstraat is niet alleen ontsluitingsweg van de aanwezige bedrijven, maar fungeert ook als een van de toegangswegen van de naastgelegen woonbuurt Sluisoord. Kanaal Noord doet niet alleen dienst als ontsluitingsweg voor de aanwezige bedrijven en woningen, maar is een route naar de binnenstad en kent eenrichtingsverkeer. De Sleutelbloemstraat heeft aan de noordzijde aansluiting op de Laan van Zevenhuizen en aan de zuidzijde op de Deventerstraat. De Deventerstraat/Zutphensestraat is een van de toegangswegen die vanaf de A50 naar de binnenstad loopt. De Laan van Zevenhuizen maakt deel uit van de Ring. Deze buitenringweg is een schakel tussen de wijken (incl. openbaar vervoer). De Laan van Zevenhuizen en Deventerstraat worden aangemerkt als een stroomweg.

3.4 Kabels en leidingen

Er liggen in het plangebied geen buisleidingen en kabels die een planologisch-juridische regeling behoeven.

4 RUIMTELIJKE INVULLING

4.1 Nut en Noodzaak

In verband met de verdere uitvoering van het Ontwikkelplan Kanaalzone Vlijtsepark (locatie kwekerij-Remeha) is het noodzakelijk dat de beide locaties aan de Vlijtseweg worden verlaten. De huidige gebouwen zijn technisch en functioneel sterk verouderd en de houdbaarheid van de huidige situatie nadert het einde.
Een nieuw werkgebouw Noord, waarin de huidige gesplitste functies van een werf en een zoutopslag worden samengevoegd, levert synergievoordelen op door de besparing in het aantal m² te bouwen, te beheren en te onderhouden vastgoed (duurzaam).
De realisatie van een nieuw werkgebouw levert verder een positieve bijdrage aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Met de nieuwbouw kan optimaal worden ingezet op duurzaamheid, met een energie neutrale nieuwbouw – scenario Duurzaam – als voorkeursscenario. Verder is belangrijk dat een nieuw gebouw aan de Sleutelbloemstraat kan bijdragen aan de revitalisering en (economische) ontwikkeling van dit gebied.

4.2 Programma

Uitgangspunt is dat ingezet wordt op een functionele en efficiënte huisvesting voor de Eenheid Beheer & Onderhoud. Op basis van nut een noodzaak is kritisch gekeken naar de noodzakelijke functies en hoe die zo efficiënt mogelijk kunnen worden gerealiseerd. Uit oogpunt van kostenbesparing is multifunctioneel gebruik van functies belangrijk.

In de tabel hieronder is het totaaloverzicht van de te realiseren gebouwen, weergegeven. Het totaal aan te realiseren bruto vloeroppervlak van de gebouwen (BVO) bedraagt 3.000 m². Ter vergelijking: het bruto vloeroppervlak van de huidige gebouwen aan de Vlijtseweg 111 en 64 bedraagt ruim 4.500 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0008.png"

In onderstaand totaaloverzicht het totaal benodigde terreinoppervlak samengevat. Dat bestaat uit het grondbeslag van de gebouwen, het functionele oppervlak aan buitenterrein en een overhead voor verkeersruimte (40% vanwege de vervoersbewegingen met manoeuvreerruimte, rekening houdend met o.a. grote draaicirkels). Het totaal aan benodigde m² terreinoppervlak bedraagt afgerond 9.000 m² . De huidige terreinen aan de Vlijtseweg 111 en 64 zijn te samen 30.000m² groot.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0009.png"

In plaats van een traditionele opslag van strooizout in een loods wordt het zout opgeslagen in 2 silo's. Dat levert de volgende positieve (duurzaamheids)effecten op:

  • Het zout blijft in een silo schoon en van hoge kwaliteit, ook bij lange opslag;
  • Geen verspreiding en verlies van zout;
  • Geen overbelading van de strooiers waardoor "knoeizout" ontstaat;
  • Schoner werken, minder morsen, en minder geluid;
  • Plaats besparende opslag;
  • Sneller en veiliger werken. Geen transportbewegingen op het werfterrein door shovels;
  • Een ergonomisch beladingssysteem is veiliger voor medewerkers.

De 2 silo's zijn gepland in het noord-westelijk deel van de kavel en worden maximaal 25 meter hoog.

4.3 Locatieonderzoek

Vijf potentiële locaties zijn onderzocht en tegen elkaar afgewogen:

1. Vlijtseweg 200 t/m 206 (geen eigendom, nog te verwerven);

2. Vrije kavel in gebied Stadhoudersmolen;

3. Vrije kavel in gebied Bedrijventerrein Noord (Zuidbroek);

4. Sleutelbloemstraat 55 (voormalig politiebureau) en

5. Noordkaap, Geluidswal A50.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0010.png"


Samengevat is de conclusie van het onderzoek dat de locaties aan de Stadhoudersmolen, Bedrijventerrein Noord en de Sleutelbloemstraat als kansrijk worden gezien. Het ligt voor de hand om een locatie te kiezen die gemeentelijk eigendom is, zoals bij deze drie locaties het geval is. De locatie Vlijtseweg 200 t/m 206 (geen eigendom) wordt mede om die reden als niet kansrijk beschouwd.
Doorslaggevend is echter de locatie aan de Sleutelbloemstraat vanwege de gunstige ligging in het dekkingsgebied (aanrijdtijden e.d.).

4.4 Bebouwing/Welstand

Gemeentelijk beleid is gericht op een verbetering van de verblijfs- en beeldkwaliteit van panden en openbare ruimte. Voor het perceel aan de Sleutelbloemstraat betekent dit dat de verkeersstructuren aan beide zijden zo optimaal mogelijk moeten blijven functioneren. Dus niet meer aansluitingen en uitwegen maken op de Sleutelbloemstraat en Kanaal Noord dan de bestaande. Daarbij worden bestaande groenkwaliteiten zoals de aanwezige bomen en stroken groen gerespecteerd en verbeterd.
Hiermee wordt ook geanticipeerd op de toekomst, de ambitie om op den duur te willen inzetten op een recreatieve beleving vanuit het kanaal. De beleving vindt dan zowel vanuit het water plaats, als ook vanuit een wenselijke toekomstige fietsverbinding naast het kanaal. Dat maakt het noodzakelijk dat ook op de achterkant van de kavel geen afgesloten achterzijde ontstaat, maar meer een aantrekkelijk industriële vertoning van de inrichtingen en het pand.

Om dit te effectueren wordt ingezet op:

  • Heldere en samenhangende bouwvolumes met een representatief front naar de Sleutelbloemstraat;
  • Hoog welstandsniveau;
  • Industrieel en duurzaam karakter van de architectuur met gebruik van duurzaam verouderde materialen;
  • representativiteit en zorgvuldigheid ook aan de kanaalzijde
  • Groene kwaliteiten in terreininrichting en gebouwuitstraling.
  • Een inrichting van het maaiveld met uitneembare producten (bijv. stelconplaten en
  • (gras)klinkers).
  • Ontworpen erfafscheidingen die respect hebben voor de aanwezige groene waarden.
  • Samenvattende kernbegrippen zijn; duurzaam, stoer, groen, industrieel en verfijnd.

    afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0011.png"

Welstandsniveau

De Kanaalzone is als hoofdstructuur in de stad een belangrijk gebied. Daarom kent het een hoog welstandsniveau. Daarmee geldt dat de representativiteit en zorgvuldigheid zowel aan de Sleutelbloemzijde alsook aan de kanaalzijde op niveau dient te zijn.

Met het vaststellen van de hoogbouwvisie zijn zones in de stad aangewezen waar op een zorgvuldige wijze hoogbouw mogelijk zou kunnen zijn. De Kanaalzone valt binnen die zone. Daarmee is het voorstelbaar om een de kanaalzijde hogere bebouwing toe te staan, zoals de beoogde zoutsilo's.

Architectuur (gebouw en terrein)

De zorgvuldigheid die het welstandsniveau vraagt vertaalt zich in een overtuigend plan die ook op detailniveau klopt. Het toepassen van duurzaam verouderende materialen en zorgvuldige gevelcomposities zorgen voor een goed architectuurbeeld. Belangrijk is ook dat de panden voldoende faciliteit bezitten en dat de menselijke maat aanwezig is. Dit gecombineerd met een heldere maaiveldinrichting waar ook ruimte is voor verblijfskwaliteit vormen de centrale ambitie van dit initiatief. Een groot deel van de terreininrichting zal bestaan uit functionele verhardingen, nodig voor rijbanen, manoeuvreerruimte, parkeer- en opslagvoorzieningen. Gelijktijdig wordt een werkgebouw, voor en door mensen die dagelijks werken in het “groen en grijs” van de openbare ruimte, ook verbonden aan groene kwaliteiten. Die groene kwaliteiten kunnen tot uitdrukking komen in de terreininrichting (bijv. representatieve beplantingsvakken, grasklinkers en bomen) als ook in de gebouwuitstraling (bijv. groendaken, gevels).

4.5 Verkeersontsluiting en parkeren

Het plangebied ligt aan de Sleutelbloemstraat en wordt hierop ontsloten via twee in- en uitritten. Dit is de ontsluiting van deze kavel.
Aan de zijde van Kanaal Noord ligt ook een bestaande uitrit. Kanaal Noord kent eenrichtingsverkeer. Het gebruik van deze in-/uitrit wordt niet als reguliere in-/uitrit gebruikt. De gemeente zet in op beperking van het aantal aansluitingen op Kanaal Noord omdat deze onderdeel is van de hoofdwegenstructuur. Hier komen dus geen uitritten bij.

Alleen in uitzonderingssituaties zal de gemeente van de bestaande uitrit op Kanaal Noord gebruik maken bijvoorbeeld bij de gladheidsbestrijding. Hoofdontsluiting is via de Sleutelbloemstraat.

Parkeren
De parkeerbehoefte is gebaseerd op de parkeernorm voor bedrijven (uit de gemeentelijke parkeernota) en heeft betrekking op bebouwd bruto vloeroppervlak.

Gebouw 1100 m² bvo (bruto vloeroppervlak)

Magazijn 310 m² bvo

Buitenstalling 1190 m² bvo

Zoutopslag 580 m² bvo

Totaal 3180 m² bvo

De parkeernorm voor een bedrijf is 0,8 pp per 100 m² bvo. Dat wil zeggen dat er een parkeerbehoefte is van 25 parkeerplaatsen. De parkeernorm is voor personeel en bezoek en deze worden op het terrein aangelegd.

Voor het parkeren van de bedrijfsvoertuigen voor Beheer en Onderhoud worden eveneens voldoende parkeerplaatsen aangelegd.

4.6 Duurzaam bouwen

Met de nieuwbouw van Werkgebouw Noord ontstaat er een uitgelezen kans om een sterke en structurele bijdrage te leveren in de duurzaamheidsprestatie van onze vastgoedportefeuille. Bij het opstellen van het Programma van Eisen is uitgegaan van de gestelde kaders “Verduurzaming Gemeentelijk Vastgoed”. Daarmee worden alle duurzaamheidsmaatregelen die zichzelf terugverdienen (renderend) sowieso doorgevoerd. Ook is onderzocht waar innovatieve verduurzamingsmaatregelen nog méér bijdragen aan de gemeentelijke duurzaamheidsambitie. In het PvE is dit verder uitgewerkt en uitgebreid omschreven als “Scenario Duurzaam - Energieneutraal”. De doelstelling in dit scenario is het realiseren van een zo circulair mogelijk, energieneutraal gebouw met een minimale CO2-uitstoot.
Naast de voorbeeldfunctie met als doel energieneutraliteit in 2030 en een schonere woon- en leefomgeving, wordt een duurzame functionele exploitatie in het gemeentelijk vastgoed en innovatie gestimuleerd. Bovendien wordt geanticipeerd met het voorgestelde scenario op toekomstig Europees beleid dat vanaf 2019 gaat verplichten om bij nieuwe overheidsgebouwen tot een (bijna) energieneutraal gebouw te komen. Het is efficiënter om op voorhand in te zetten op een energieneutraal gebouw dan achteraf alsnog maatregelen daarvoor te moeten gaan treffen.

4.7 Ladder duurzame verstedelijking

De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het antwoord op de vraag of hiervan sprake is kan gegeven worden na een bestemmingsplanvergelijking.

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn maatschappelijke voorzieningen ( zoals een bibliotheek, openbaar bestuur (kantoor), kerk school etc. toegestaan) met een bouwhoogte variërend van 6 tot 18 meter alsmede evenementen.

Het nieuwe bestemmingsplan gaat uit van een gemeentewerf en de daarbij behorende zoutopslag met een maximale bouwhoogte van 12 meter.

Zowel het geldende als het nieuwe bestemmingsplan staat een bebouwingspercentage van 70% toe.

Gelet op deze planvergelijking kan de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag zodat de ladder niet van toepassing is.

Goede ruimtelijke ordening

De conclusie dat de ladder niet van toepassing is betekent overigens dat voldaan moet worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In de voorgaande paragrafen is de locatiekeuze in het bestaande stedelijk gebied op het bedrijventerrein verantwoord.

4.8 Conclusie

Conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling noodzakelijk is en ruimtelijk aanvaardbaar.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
De gemeente Apeldoorn is bevoegd gezag in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Uit het voor- en historisch onderzoek blijkt dat de bodem voldoende is onderzocht om te kunnen concluderen dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Er zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in 1997, 2002 en 2003 en daarin zijn geen verontreinigingen geconstateerd die maken de bodem ongeschikt zou zijn. Volgens de bodemkwaliteitskaart gaat het om industriekwaliteit en is de bovengrond elders niet toepasbaar.
Overigens is voor de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, wel een bodemonderzoek noodzakelijk. Het uit te voeren onderzoek zal moeten bestaan uit een vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 met aandacht voor asbest en een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, is het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het werkgebouw, de zoutopslag en overige beoogde activiteiten zijn milieubelastende functies waarvoor een uitwaartse zonering geldt. De aangehouden afstanden volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering voor deze beoogde activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0012.png"

Woningen

De meest nabijgelegen woningen liggen op meer dan 80 meter afstand. Op grond van de voorgenoemde richtafstanden zijn er dus geen knelpunten te verwachten (ook niet als deze woningen buiten het gemengde gebied zouden liggen). De zoutopslag is niet als zodanig en zo expliciet opgenomen in de VNG-publicatie, maar kan gelet op de mogelijke nachtelijke activiteiten wel relevant zijn en geluidhinder veroorzaken. Ook voor de overige activiteiten geldt dat gelet op de wijziging van het gebruik van het perceel (van maatschappelijk-kantoor naar bedrijf) geluidhinder kan optreden. Er is indicatief nagegaan in hoeverre dit in de toekomst toch zou kunnen leiden tot onaanvaardbare situaties. Hierbij is tevens nagegaan met welke indeling de minste hinder valt te verwachten. In de bijlage zijn de uitgangspunten en resultaten van dit onderzoek opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare akoestische situatie. Door het werkgebouw en andere afscherming zo veel mogelijk langs de Sleutelbloemstraat te projecteren, de zoutopslag zo veel mogelijk westelijk op het perceel (kanaalzijde) een plek te geven (het liefst inpandig en/of met zout silo) en bij vooral nachttransport ook gebruik te maken van de toegang aan Kanaal Noord kan eventuele geluidhinder zo veel als mogelijk worden beperkt.
Overig

Er worden geen gevolgen verwacht voor de andere functies nabij het plangebied.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een industrieterrein. Op het plangebied zelf zijn geen geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd. Hierdoor is de akoestisch bijdrage van de verkeerswegen en het gezoneerde industrieterrein op het plangebied zelf niet relevant. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking bij geluidgevoelige bestemmingen. De invloed van de verkeersaantrekkende werking op de geluidkwaliteit van de bestaande woonomgeving is niet relevant in die zin dat naar verwachting de gangbare normen (voor indirecte hinder) niet zullen worden overschreden en dat het verkeer al heel snel zal zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Bij (een intensief) nachttransport kan mogelijk hinder optreden (de geluiden zullen wel hoorbaar zijn), maar aangezien dit niet frequent plaats zal vinden, wordt dit aanvaardbaar geacht.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

De beoogde ontwikkeling valt niet onder de regeling NIBM, maar dient nader te worden beschouwd. Op basis van de NIBM-tool is een berekening uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van 100 extra voertuigen per weekdag waarvan 70% vrachtverkeer. In dat geval blijkt het plan niet in betekenende mate bij te dragen en vormt dit aspect geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1323-ont1_0013.png"

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

De Sleutelbloemstraat ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+ 9.90 m en NAP+ 10.40 m ligt. Er is in en om het plangebied grondwateroverlast bekend. De grondwaterstand wordt beïnvloed door de peilen van het oppervlaktewater in de directe omgeving.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied zelf ligt geen oppervlaktewater. Direct ten westen van het plangebied ligt het Apeldoorns Kanaal (waterpeil NAP+10.80 m) aan de oostzijde van het plangebied liggen vijvers in de wijk Zevenhuizen. De vijver ten zuiden van de Gentiaanstraat heeft een streefpeil van NAP+8.00 m, de vijver ten noorden van de Gentiaanstraat heeft een streefpeil van NAP+7.50 m.
Door dit plan wordt geen extra oppervlaktewater toegevoegd aan het watersysteem. Er zal gestreefd worden om niet te lozen op het oppervlaktewater, wanneer lozing nodig is wordt hierover overleg gevoerd met gemeente en waterschap. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem of waterafhankelijke natuur in de omgeving.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Het hemelwater uit het plangebied wordt gebruikt of in de bodem geïnfiltreerd, hierbij wordt een berging van 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak gerealiseerd. Een overschot aan hemelwater mag bovengronds afstromen naar openbaar gebied. In afwijking hierop mag hemelwater afstromend van daken rechtstreeks worden aangesloten op de vijvers in Zevenhuizen, dit komt de doorspoeling in het watersysteem van Zevenhuizen ten goede.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etc. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). Op 1 januari 2017 is deze in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet, er is 1 bevoegd gezag en 1 procedureregeling. De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere

provinciale landschappen. De Wnb bevat - voor zover voor bestemmingsplannen relevant - regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De Sleutelbloemstraat ligt niet binnen of nabij de beschermde gebieden vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn (Veluwe) cq het Natura-2000-gebied. De voorgenomen activiteiten in het plangebied zullen gezien aard en omvang niet van invloed kunnen zijn op dit beschermde gebied en de daarvoor geldende instandhoudingsdoelen.

Soortbescherming

Het plangebied ligt geheel binnen het stedelijk gebied. Het terrein is thans overwegend braakliggend en zwaarder beschermde soorten zijn niet te verwachten. Raadpleging van de NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna) levert waarnemingen van Aalscholver en Egel op mei 2017). De strook van opgaande beplanting aan de westzijde van het terrein kan mogelijk van belang zijn voor voorkomen van broedvogels en/of vleermuizen. Bij behoud van deze strook zijn geen effecten te verwachten. Is aantasting van de strook wel het geval dan is een nadere toets aan de orde. Voor de algemene soorten geldt een algemene vrijstelling, dat wil zeggen dat er geen ontheffing behoeft te worden aangevraagd.

Met betrekking tot vogelsoorten geldt dat hiervoor in het geheel geen ontheffing kan worden aangevraagd. Dat betekent dat werkzaamheden in het broedseizoen (15 maart – 15 juli) die een aantastend of verstorend effect hebben op broedende vogels moeten worden voorkomen.

5.4 Archeologie

Zoals in paragraaf 2.11.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is. Het plangebied aan de Sleutelbloemstraat valt onder de categorie met een lage archeologische verwachting. De dichtheid van archeologische vindplaatsen is naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden. Omdat deze grens wordt overschreden is er sprake van een onderzoeksplicht. Daarom wordt er een bureau- en verkennend/karterend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van alle beschikbare info en kaarten wordt in het bureauonderzoek de gespecificeerde verwachting voor het plangebied opgesteld. Die verwachting wordt vervolgens getoetst in het veld middels een aantal handmatige boringen.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De gemeenteraad heeft op 23 maart 2017 een projectbudget beschikbaar gesteld van € 7.050.000,-- voor de voorbereiding en realisering van werkgebouw Noord.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Sleutelbloemstraat tussen 45 en 59 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Bedrijventerrein

Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn de gemeentewerf met bijbehorende zoutopslag en opslagloodsen toegestaan.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. De maatvoeringsaanduidingen staan op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid d bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving./Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.> Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2.1 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In dit bestemmingsplan is een specifieke gebruiksregel opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken geldt als gebruik in strijd met de bestemming indien niet wordt voldaan aan de parkeernorm.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Bijzondere bomen

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn.

Het plangebied dat is aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting heeft de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

Zoals in paragraaf 2.11.2 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2  en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Overeenkomstig het bepaalde in de inspraakverordening heeft er geen voorontwerp bestemminsplan ter inzage gelegen.

7.2 Informatiebijeenkomst

Op 13 juni 2017 wordt er een informatiebijeenkomst gehouden voor de bedrijven en bewoners aan de Sleutelbloemstraat.

7.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is achterwege gelaten vanwege de ondergeschikte afwijking ten opzichte van het geldende recht.

7.4 Totstandkoming plan

pm