direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Uttilochweg 13 en 15 Uddel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1316-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Uttilochweg 13 en 15 Uddel

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Er is een verzoek ingediend door de eigenaar van de percelen Uttilochweg 13-15 in Uddel met de vraag om medewerking te verlenen aan het slopen van de bestaande woningen op nummer 13 en 15 en het realiseren van 2 nieuwe vrijstaande woningen met elk 2 zorgeenheden. Daarnaast wordt verzocht om op de percelen een woongebouw met maximaal 30 zorgwoningen te realiseren met bijbehorende parkeerplaatsen.

De woonzorgvoorziening richt zich in hoofdzaak op ouderen die verzorging nodig hebben. Een dergelijke woonzorgvoorziening voor ouderen die beperkt zelfredzaam zijn is momenteel niet aanwezig in het dorp Uddel

Omdat het huidige bestemmingsplan deze ontwikkeling niet toelaat, is een herziening van het bestemmingsplan nodig om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing

De percelen Uttilochweg 13 en 15 liggen aan de westkant van het dorp Uddel. Aan de achterzijde wordt het gebied begrensd door agrarisch gebied, aan de noord- en zuidzijde door agrarisch gebied en woningen. Het plangebied is ca 7.500 m² groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0001.jpg"

ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0002.jpg"

Begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op het perceel geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave, vastgesteld 13 juni 2013 en heeft daarin de bestemming Wonen en Agrarisch. Op basis van dit plan zijn op het perceel woningen mogelijk en is agrarisch gebruik van het achtergelegen perceel toegestaan.

Het oprichten van een woongebouw ten behoeve van zorgwoningen en twee vrijstaande woningen met ieder twee zorgwoningen is niet mogelijk binnen de bestaande bestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0003.jpg"

uitsnede verbeelding bestemmingsplan Agrarische Enclave

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint in hoofdstuk 2 met een beschrijving van het relevante beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied weergegeven; in hoofdstuk 4 wordt de functionele en ruimtelijke opzet aangegeven en wordt het plan getoetst aan het geldende beleidskader, in hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Tenslotte wordt de juridische planopzet toegelicht en de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het voor deze locatie relevante beleidskader beschreven. In hoofdstuk 4 wordt beschreven in hoeverre dit initiatief past binnen deze kaders.

2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwtermijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente. e bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

De gevolgen van de economische recessie en de vastgoedcrisis zijn ook op het platteland sterk voelbaar. In veel regio's willen gemeenten het wonen, de detailhandel en het werken zo veel mogelijk concentreren in de kernen. Bij deze opgave zouden partijen samen moeten inspelen op nieuwe kansen voor de plattelandseconomie en samen moeten anticiperen op bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing, en op de discrepantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het voldoen aan een andere behoefte voor wonen en werken vraagt een slagvaardige overheid en om actief burgerschap en zelforganiserend vermogen van groepen en organisaties.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014, daarna diverse malen herzien, hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

De relevante regels hierin zijn:

Wonen, nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Het initiatief doet een beroep op de extra programmeringsruimte van 130 woningen voor de dorpen, zoals vastgesteld door de raad november 2012. Dit is afgestemd met de dorpsraden, waarmee het plan niet in strijd is met de verordening.

Nationaal Landschap

Het gebied ligt buiten het Nationaal Landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0004.jpg"

1. Ligging plangebied, 2. ligging Nationaal Landschap

Hoewel het plan grenst aan het Nationaal Landschap, maakt het er geen onderdeel van uit een heeft ook geen gevolgen daarvoor, zodat er geen strijd is met de bepalingen uit de provinciale verordening.

2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Zowel de wetgever als de provincie Gelderland hechten aan een duurzaam ruimtegebruik. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten bij de behoefte van bewoners en ondernemers die verandert door de vergrijzing, de toename van kleine huishoudens, maar ook door het nieuwe werken en winkelen. Voor vitale steden is een integrale afweging nodig van economische, sociale, milieukundige en ecologische belangen.


De provincie en haar partners leggen accenten op:

  • het behoud van de gebruikswaarde van de bestaande voorraad van vastgoed in steden en dorpen;
  • een kwaliteitsslag in de bestaande voorraad vanwege veranderende behoeften;
  • een gezond binnenstedelijk milieu, daarbij rekening houdend met zaken als mogelijke wateroverlast en hittestress door klimaatverandering;
  • vitale steden die duurzaam, leefbaar en veilig zijn.


Meer aandacht voor bestaand vastgoed en bestaande stedelijke gebieden vergt:

  • een veranderingsproces en een andere inzet van kennis en kunde van partijen;
  • samen met andere partijen werken aan kennisontwikkeling;
  • nieuwe (financiële)instrumenten en prikkels;
  • focus op de kwaliteit en vitaliteit van bestaande gebieden.


Aanpak 

Om te komen tot een duurzame verstedelijking richt de provincie zich op:

  • het benutten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik als instrument voor een zorgvuldige locatieafweging;
  • regionale samenwerking en afstemming ten aanzien van locaties voor wonen, bedrijventerreinen, voorzieningen, kantoren, winkels en andere stedelijke voorzieningen. Dit mede met het oog op goed ontsloten en aantrekkelijke vestigingslocaties voor bewoners en bedrijven die aansluiten bij de behoefte nu en in de toekomst;
  • transformeren en aanpak van leegstand.


Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik 

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?


Regionale programmeringsafspraken 

In veel regio's zijn teveel plannen, als gekeken wordt naar de verhouding vraag-aanbod. Dit geldt voor zowel kantoren, bedrijventerreinen, winkels als voor woningen. De provincie wil overcapaciteit van nieuwbouwplannen voorkomen. Overcapaciteit kan onnodig ruimtebeslag veroorzaken. Het kan versneld leiden tot negatieve effecten zoals leegstand en verpaupering van gebouwen in bestaande stedelijke gebieden. Het kan ook leiden tot onrendabele investeringen en financiële risico's voor zowel gemeenten als ontwikkelaars. Dit vraagt om:

  • een heroverweging van plannen;
  • kwalitatieve en kwantitatieve keuzen op regionaal niveau.

Plannen moeten:

  • bijdragen aan een duurzame economische structuurversterking;
  • voldoen aan de (toekomstige) marktvraag;
  • een kwalitatieve toevoeging zijn aan de bestaande voorraad;
  • bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit;
  • de stedelijke structuur versterken.

Om te komen tot een heroverweging van plannen is het nodig zowel de aspecten van ruimtelijke programmering als het grondbeleid te bezien. Er is soms een duidelijke spanning tussen inhoudelijke, ruimtelijke en financiële keuzen. Voor een passende afweging moeten al deze aspecten worden bezien, bij voorkeur op (sub-)regionaal niveau. Bijzondere aandacht verdient het terugdringen van overcapaciteit in bestemmingsplannen, waarbij uitvoering niet gewenst of niet realistisch is. Het is van groot belang dat het terugdringen op een goede manier gebeurt. Dat wil zeggen met zo min mogelijk kans op schadeclaims. Over 'planschade' bestaan veel misverstanden. Planschade is in veel gevallen te voorkomen, als gekozen wordt voor de (juridisch) goede aanpak.

Bindende regionale afspraken 

De provincie bevordert regionale samenwerking tussen partijen. De provincie maakt met partijen bindende afspraken over wonen en bedrijventerreinen. De status van deze afspraken ligt juridisch vast in de verordening.

Inzetten op transformeren en aanpak van leegstand

De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstand en transformatie. Het uitgangspunt daarbij is dat eigenaren als eerste verantwoordelijk zijn en blijven voor de kwaliteit van de gebouwen. Leegstand kan een probleem zijn en kan leiden tot verpaupering van gebieden, maar biedt in veel gevallen ook kansen voor nieuwe - soms tijdelijke - functies en nieuwe dynamiek in steden. Of leegstand een probleem is en of actie gewenst is, hangt sterk af van de specifieke locatie en aard van het vastgoed. Soms ontbreekt het aan programma en zal leegstand of sloop geaccepteerd moeten worden. De provincie nodigt partners en eigenaren van vastgoed uit te komen met initiatieven en oplossingen voor flexibel en tijdelijk ruimtegebruik, functieverandering, transformatie of sloop. De provincie wil partijen verbinden en initiatieven van partners stimuleren en ondersteunen. Een 'Actieplan leegstand en transformatie' kan hiervoor een goede stap zijn. De provincie neemt het initiatief om het gesprek met de betrokken partijen hiertoe op gang te brengen.

Leegstand speelt niet alleen in de commerciële sector, maar ook in toenemende mate in niet commerciële sectoren. Bezuinigingen, decentralisaties, beleidswijzigingen (gewijzigde financieringsstelsels) leiden tot leegstand van maatschappelijk vastgoed zoals verzorgingshuizen, onderwijsaccommodaties, buurt- en wijkaccommodaties. Ook rijksaccommodaties, zoals van defensie, komen leeg te staan en worden afgestoten. Door secularisatie komen verder steeds meer kerkelijke accommodaties leeg te staan, deels van cultuurhistorische waarde. De komende jaren wordt door deskundigen een sterke toename van deze vormen van leegstand verwacht. Nadere analyse en verkenning is nodig om een goed beeld te krijgen van de (te verwachten) ontwikkelingen in Gelderland.


Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Indien de provincie en partners erin slagen om een substantieel deel van de overprogrammering (tijdelijk) uit de markt te nemen, komt er meer ruimte voor kansrijke inbreidingsontwikkelingen. Een sanering van bouwbestemmingen (hard en zacht) is ook in het belang van economische ontwikkeling. De provincie wil plannen die bijdragen aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit daarom voorrang geven:

  • binnenstedelijke ontwikkelingen krijgen de voorkeur boven uitleglocaties;
  • leegstand wordt aangepakt via herbestemmen/reconstructie van locaties;
  • nieuwe waarde creatie wordt mogelijk (newconomy);
  • duurzaam bouwen wordt bevorderd (energietransitie);
  • instrumenten als stedelijk herverkavelen.

2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het KWP3 vormt onderdeel van de Omgevingsverordening Gelderland.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Voor de Stedendriehoek is als uitwerking van het KWP3 een afsprakenkader vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan betaalbare woningen (goedkoop en onderkant middelduur). Het afsprakenkader gaat voor de periode 2010 t/m 2019 voor de Stedendriehoek uit van een toevoeging van 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Apeldoorn gaat het om 4.400 woningen.

2.5 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader KWP3.

In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

2.6 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.7 Structuurvisie Uddel

Voor het dorp Uddel is de structuurvisie 'Uddel, een dorp met toekomst!' vastgesteld. Deze visie is in mei 2015 herijkt.

In deze visie is aangegeven dat Uddel nu en in de toekomst een vitale dorpsgemeenschap wil zijn met een eigen identiteit en voldoende sociaal-economische perspectieven om haar eigen bewoners te voorzien van woningen, werk winkels, sociale voorzieningen en recreatiemogelijkheden. In de visie is deze wens verder uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0005.png"

2.8 Parkeernota

De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

2.9 Geurbeleid

Het geurbeleid van de gemeente Apeldoorn komt tot uiting in de ‘Handreiking geurbeleid en milieuvergunningen’ (maart 2004) en de ‘Beleidsnotitie Industrieel Geurbeleid Apeldoorn’ (april 2004).

Een nieuwe woonlocatie, of een anderszins geurgevoelige bestemming, kan op een zodanige afstand van stankbronnen (en andersom) worden gepland, dat geen of slechts acceptabele mate van hinder te verwachten is. Indicaties voor aan te houden afstanden met betrekking tot een bedrijventerrein zijn onder meer te ontlenen aan vergelijkbare activiteiten of bedrijven uit de VNGpublicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’. In bijzondere situaties kan maatwerk nodig zijn, waarbij diverse vormen van geuronderzoek kunnen worden uitgevoerd. Van de VNG-publicatie mag slechts worden afgeweken indien dit niet leidt tot een milieuhygiënisch onwenselijke situatie. Gezien het type bedrijven dat in Apeldoorn is gevestigd, alsmede het aantal ontvangen klachten omtrent stankoverlast, is een lokaal gemeentelijk geurbeleid slechts voor een handvol bedrijven van toepassing. Als voorbeeld kan worden gedacht aan enkele bedrijven in Apeldoorn die vallen in de branche kunststofverwerkende industrie.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat in Apeldoorn geen echte geurproblematiek voorkomt. Voor het plangebied geldt ook geen specifiek afwijkend geurbeleid, zodat word aangesloten bij de VNG publicatie.

2.10 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.10.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.10.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.11 Welstandsbeleid

In juni 2017 is de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de Herijkte kadernota 'Over welstand geschreven' uit 2011.

Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vindt zijn wettelijke basis in de Woningwet uit 2003.

Een welstandsnota beschrijft de criteria van wat onder redelijke eisen van welstand wordt verstaan. Het college geeft uitvoering aan beleid op dit gebied. In Apeldoorn adviseert de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) aan het college, met de welstandsnota als kader, of aanvragen omgevings(bouw)vergunning voldoen aan redelijke eisen van welstand.

De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' heeft tot doel de balans behartigen tussen het borgen van basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, in combinatie met het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website www.apeldoorn.nl/welstand, die het welstandsbeleid voor de burger toegankelijk maakt. Binnen enkele stappen weet een initiatiefnemer welk beleid van toepassing is om het plan goed bevonden te krijgen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De Kookboeken, die ook middels de website worden ontsloten, bieden inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit van een bouwinitiatief verder te brengen dan het minimaal noodzakelijke.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied) in plaats van thematisch, zoals in de vorige nota (bv 'traditionalistische architectuur in blokverkaveling', 'moderne architectuur en stedebouw') Die indeling per gebied geeft de inititaitiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'Kookboeken' wordt gehanteerd.

De welstandsnota (en bijbehorende website) werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar specifiekere bouwwerken:

  • vergunningsvrij (grootste deel van de bouwwerken): welstandsvrij
  • veelvoorkomende bouwwerken (grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers, dakkapellen etc.): direct duidelijkheid vooraf met heldere eenduidige criteria. Hierin is ook het reclamebeleid, dat voorheen een aparte nota was, ondergebracht.
  • specifieke bouwwerken (grotere bouwplannen): beoordeling op basis van doelstellingen per wijk, dorp of gebied. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria, waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0006.png"

2.12 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Het perceel ligt in een gebiedje met een kampontginning ten noorden van de Elspeterweg, die waarschijnlijk uit de 18e eeuw dateert. Vanouds was de kamp, die zich verder noord- en zuidwestwaarts uitstrekte, omzoomd door opgaande beplanting (waarschijnlijk eikenhakhout) die nu grotendeels is verdwenen. Na de ontginning ten bate van de landbouw heeft het dorp Uddel zich in de tweede helft van de 20e eeuw uitgebreid tot direct ten oosten van het plangebied.

Op het plangebied bevond zich reeds rond 1880 een agrarisch bedrijf en is daarmee ook al een relatief vroeg ontgonnen perceel in vergelijking met het buitengebied rondom Uddel. Begin jaren '70 is ter vervanging van de bestaande boerderij een nieuwe woning gerealiseerd die zich in het bestaande bebouingslint van de Uttilochweg voegt (de boerderij stond erachter). De aanwezige schuren dateren uit de periode daarvoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0007.png"

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De Uttilochweg in Uddel is een straat aan de westzijde van het dorp. Aan deze weg liggen voornamelijk vrijstaande en dubbele woningen met een enkele oude boerderij. Ten zuiden van het perceel is een andere ontwikkeling gepland, het omvormen van een boerderij naar een aantal woningen in een erfconstructie. Ten noorden van het perceel ligt een oude boerderij met bijbehorende bebouwing waaronder een oud bakhuis. Het bestaande weitje dat nu in deze planvorming wordt meegenomen behoorde ook (kadastraal) tot deze boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0008.jpg"

4 RUIMTELIJKE AANVAARDBAARHEID

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied en wordt aangegeven in hoeverre het plan voldoet aan de in hoofdstuk 2 genoemde beleidskaders

4.1 Bebouwing

Het plan omvat 2 grondgebonden woningen met elk 2 wooneenheden en een woonzorgvoorziening met maximaal 30 woonzorgeenheden. Aan de voorzijde van het kavel wordt de kleinschalige structuur van de Uttilochweg doorgezet door de twee woningen. De vrijstaande woningen verspringen van elkaar waardoor het informele karakter van de Uttilochweg behouden wordt. De ruime voortuinen versterken de groene ruimte aan de voorzijde ter plaatse van de kruising met De Rieten. Achter de vrijstaande woning wordt een woonzorgvoorziening gerealiseerd die voor wat betreft uitstraling aansluit bij de boerenschuren uit de omgeving. Van belang is het doorzicht naar de woonzorgvoorziening en het achterterrein. De huidige woningen nummer 13 en 15 worden gesloopt. De erfafscheiding zal in de vorm van hagen en streekeigen beplanting plaatsvinden. Voor het perceel is een beeldkwaliteit- en erfinrichtingsplan opgesteld met een beplantingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0009.png"

inrichtingsplan met erfinrichting en beplanting

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

De ontsluiting van de woningen en de woonzorgvoorziening vindt plaats vanaf één centrale erftoegangsweg. Deze centrale toegangsweg bevindt zich op de plek van de bestaande inrit, tussen de twee vrijstaande woongebouwen door en loopt verder slingerend en met halfverharding door de open ruimte achter de vrijstaande woongebouwen. Het informeel parkeren zal op halfverharding plaatsvinden. Parkeren vindt in zijn geheel plaats op eigen terrein. Er worden minimaal 40 parkeerplaatsen gerealiseerd bij het woonzorggebouw en 2 parkeerplaatsen per woning.

4.3 Woonzorgvoorziening

Voor wat betreft de doelgroep richt de woonzorgvoorziening zich in hoofdzaak op ouderen die verzorging nodig hebben. Een dergelijke woonzorgvoorziening is momenteel niet aanwezig in het dorp Uddel. Dit betekent dat ouderen die verzorging nodig hebben, buiten het dorp Uddel verpleegd moeten worden. Hierbij kan gedacht worden aan Elspeet, Garderen, Nunspeet, Barneveld of Lunteren. Met de nieuwe woonzorgvoorziening kunnen zorgbehoevenden in Uddel blijven wonen met alle zorg die er eventueel nodig is.

4.4 Afstemming beleidskader

4.4.1 Omgevingsvisie en -verordening

Dit initiatief komt tegemoet aan de vraag uit de samenleving om langdurig zelfstandig te blijven wonen, met de nodige ondersteuning en past daarmee in de visie van de provincie op een vitaal buitengebied. Voor de Noord-Veluwe is in de omgevingsvisie opgenomen dat de inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie nodig is om in te spelen op de opgaven in de Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten, één van de speerpunten is de:

Zorgzame regio

  • van zorgen voor naar zorgen dat;
  • dwarsverbanden zoeken in zorgsectoren met sociale en economische activiteiten;
  • een passend woonaanbod voor elke leeftijdsfase en doelgroep;
  • duurzame participatie arbeidsmarkt

Dit initiatief past in dit speerpunt. Het gaat om zorgwonen, waarbij in een passend woonaanbod voor ouderen en zorgbehoevenden wordt voorzien.

4.4.2 Kwalitatief woonprogramma en woningbouwprogramma

Voor het dorp Uddel is aangegeven dat op de locatie Aardhuisweg invulling wordt gegeven aan de noodzakelijke uitbreiding van het dorp. Er worden gefaseerd ca 110 woningen ontwikkeld. Daarnaast wordt de zgn. Kayimlocatie ontwikkeld. De inspanningen om aan de westrand van Uddel te gaan ontwikkelen is stilgelegd. Bij de vaststelling van het woningbouwprogramma is het aantal woningen verhooogd van 13% naar 15% voor de dorpen. Dit betekent dat er in de dorpen 130 woningen extra gebouwd kunnen worden. Het college van burgemeester en wethouders moet samen met de dorpsraden kijken welke initiatieven ruimte kunnen krijgen. Eind 2015 is met de dorpsraden besloten dat er voor dit plan aan de Uttilochweg 30 zorgappartementen beschikbaar komen. Hiermee past dit initiatief binnen de kaders van het woningbouwprogramma.

4.4.3 Ladder duurzame verstedelijking

Er is een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte en de gevolgen van deze ontwikkeling, Behoefteraming Woonzorgvoorziening Uttilochweg 13-15 Uddel, Kubiek Ruimtelijke plannen Veenendaal, 26 januari 2017, Behoefteraming woonzorgvoorziening.

Resultaten van het onderzoek:

Is er een regionale behoefte?

Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een significante vraag en een duidelijke behoefte van mensen om ook op latere leeftijd in het dorp Uddel te blijven wonen. Een woonzorgcentrum voorziet in de gepeilde vraag. Uit de gehouden interviews komt naar voren dat ouderen uit Uddel zeer verspreid naar woonzorgvoorzieningen gaan. Daarmee zal een woonzorgvoorziening in Uddel een zeer beperkt effect hebben op de bestaande woonzorgvoorzieningen. Daarnaast is uit onderzoek niet gebleken dat dit niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand in andere woonzorgvoorzieningen. Ook bij verhuizing naar een nieuwe woonzorgvoorziening blijft vastgoed achter, hiervoor geldt echter dat het toevoegen van de woonzorgvoorziening binnen het woningbouwprogramma past én dat hetzelfde effect zich zou voordoen als de inwoners naar elders zouden verhuizen.

Er is sprake van een regionale behoefte.

Is de behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Het onderzoek toont aan dat er in redelijkheid geen mogelijkheid is om de behoefte aan een woonzorgvoorziening binnen het bestaand stedelijk gebied van Uddel op te vangen.

Is of kan de lokatie multimodaal ontsloten worden?

Binnen het dorp Uddel zijn er geen locaties die volledig multimodaal ontsloten zijn. Ook zijn er geen locaties die op korte termijn multimodaal ontsloten worden die past bij de schaal van de onderhavige ontwikkeling. Er is op korte afstand een bushalte aanwezig.

De conclusie is dat gebleken is dat initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er bestaat behoefte aan een woonzorgvoorziening met ca 34 wooneenheden in Uddel. De ontwikkeling leidt voorts niet tot onaanvaardbare leegstand elders. In het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte beschikbaar om deze behoefte te kunnen accommoderen. Ook zijn er geen locaties in Uddel die volledig multimodaal ontsloten zijn of kunnen worden. De realisatie van een woonzorgvoorziening op de gewenste locatie aan de Uttilochweg voldoet dan ook aan de uitgangspunten van een duurzaam ruimtegebruik.

4.4.4 Structuurvisie Uddel

De Uttilochweg 13-15 ligt in de zone wonen, bestaande bebouwing binnen dorp. In de visie is aangegeven dat bestaande situaties gehandhaafd worden, met een mogelijkheid tot herontwikkeling van vrijkomende locaties met woningbouw.

Voor wat betreft wonen en zorg is in de visie opgenomen dat de opgave is woningen voor zorgvragers te realiseren. Dit plan voorziet hierin.

4.4.5 Parkeernota

Het gaat in dit geval om de mogelijkheid van de bouw van een appartementengebouw met maximaal 20 zorgwooneenheden. In de parkeernota is bepaald dat er sprake moet zijn van 1, 49 parkeerplaatsen per wooneenheid. Er moeten op basis van de parkeernota 29 parkeerplaatsen worden gecreeërd. Dit vindt plaats op eigen terrein.

Daarnaast is er sprake van de bouw van twee woongebouwen met ieder twee woningen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 22 februari 2017 , opgesteld door Ecopart en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Uit het vooronderzoek is geconcludeerd dat geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Uit het onderzoek blijkt:

- bovengrond: de gemeten gehalten voor de onderzochte stoffen zijn onder de generieke achtergrondwaarde gemeten;

- ondergrond: de gemeten gehalten voor de onderzochte stoffen zijn onder de generieke achtergrondwaarde gemeten;

- grondwater: de gemeten gehalten voor de onderzochte stoffen zijn onder de generieke achtergrondwaarde gemeten met uitzondering van het gehalte naftaleen waarvoor een licht verhoogd gehalte is gemeten.

Asbest:

Uit het verkennend onderzoek asbest conform de NEN 5707 d.d. 29 juni 2017, opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat op de locatie mogelijk asbest in de bodem aanwezig is. Op het erf is namelijk sprake van puin in de bodem en van een puinverharding. Ook heeft de bestaande schuur met houthok asbesthoudende dakplaten, aan een kant zonder dakgoten. Verder is op het terrein nog een gesloopte opstal aanwezig waarvan niet bekend is of hierin asbest aanwezig was. Tijdens het uitgevoerde veldwerk is er geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch is in 4 van de 5 monsters geen asbest aangetroffen. In het mengmonster, genomen bij de schuur zonder dakgoot, is een licht verhoogd gehalte aan asbest in de grond aangetoond. Tijdens het verkennende bodemonderzoek van 22 februari 2017 is zowel in de bovengrond als in de ondergrond geen verhoogde gehalten van de onderzochte stoffen zijn gemeten. In het grondwater is alleen een licht verhoogd gehalten aan naftaleen aangetoond.

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat de bodem van de locatie voldoende is onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de toekomstige functie, wonen met tuin.

De gemeente Apeldoorn is bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Inwaartse zonering

De planlokatie heeft voor een groot deel al de bestemming 'Wonen". Binnen deze bestemming is geen zorgwonen toegestaan. Voor de milieuzonering maakt het geen verschil of er sprake is van wonen of zorgwonen. Er is vanuit milieuzonering geen belemmering om de woningen met 2 zorgeenheden toe te staan.

woonzorggebouw

De zorgeenheden die gerealiseerd worden in het woonzorggebouw staan voor wat betreft milieuzonering gelijk aan wonen, waardoor er sprake is van inwaarts zoneren. Binnen het onderzoeksgebied (50-100 meter rond het plangebied) zijn de volgende bedrijven en instelllingen gelegen:

Adres   Bedrijfs
activiteiten  
Milieu
cat.  
Huidige
milieu
zone  
Plan.bestemmi
ng  
Plan.
milieu
zone  
Afstand tot
planlocatie  
Garderense weg
50  
v.d. Steeg
rundvee
houderij  
3.2   50
Act*  
Agrarisch –
intensieve
veehouderij
verwevingsgebied  
50
Act*  
90 m  
Veenkamp 6-10   J. Hop
rundvee
houderij  
3.2   50
Act*  
Agrarisch –
intensieve
veehouderij
verwevingsgebied  
50
Act*  
>100m  
Veenkamp 18   Maatschap
Bronkhorst
Rundvee-houderij  
3.2   50
Act*  
Agrarisch –
intensieve
veehouderij  
50
Act*  
>100m  
Veenkamp 20-
24  
Maatschap
Bronkhorst
rundvee
houderij  
3.2   50
Act*  
Agarisch –
intensieve
veehouderij  
50
Act*  
>100m  
Uttilochweg 10   Gymzaal   3.1   50   Maatschappelijk
– sporthal  
30   >50m  
Uttilochweg 8   Brandweer
post Uddel  
3.1   50   Maatschappelijk
– brandweer
kazerne  
30   >50m  
Uttilochweg 7   P. van Rhee,
(voormalige)
veehouderij  
3.2   100   Huidig:
Agrarisch
Toekomstig:
Wonen  
-   Ca. 10m  


Act* = de aan te houden afstand wordt bepaald op basis van artikel 3.115 van het
Activiteitenbesluit

5.1.4 Geurhinder

Op grond van artikel 3.116 van de Wgv geldt een minimaal aan te houden afstand tot een veehouderij die in de direct omgeving is gelegen. Voor de bebouwde kom geldt een maximale geurnorm van 3.0 ou/m³ en buiten de bebouwde kom geldt een maximale geurnorm van 14 ou/m³. Uit een idnicatieve geurberekening blijkt dat op de westelijke grens van het perceel de geurnorm tussen de 3 en 14 ou/m³ ligt.

De planlocatie ligt aan de rand, maar net buiten de bebouwde kom. Voor het perceel Uttilochweg 7 is in 2016 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. De eigenaar heeft destijds verzocht om functieverandering toe te passen. Dit houdt in dat er een bestemmingsplan is vastgesteld waarbij de bestemming Agrarisch is gewijzigd in Wonen. Dit houdt in, dat alhoewel er nog agrarische activiteiten plaatsvinden, dit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Gezien het feit dat voor een groot deel van Uddel de geurbelasting (in de bebouwde kom) al tussen de 3 en 6 ou/m³ ligt en daarmee boven de norm ligt en de bestemming op het perceel op verzoek van de aanvrager is gewijzigd en daarmee heeft aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd, is er geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de beoogde woonzorgeenheid.

5.1.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden de Garderenseweg, Uttilochweg en De Rieten beschouwd.Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn Garderenseweg (N310), Uttilochweg en De Rieten. Voor de Garderenseweg doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze van rechtswege een geluidzone heeft. De overige wegen, De Rieten en Uttilochweg hebben geen geluidzone.

In de rapportage d.d. 24 januari 2017, opgesteld door Spa WNG Ingenieurs en opgenomen in bijlage 3 van de van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting berekend. Hieruit volgt dat de nieuwe woningen in de geluidzone van de Gardereweg vallen. Voor de Uttilochweg en De Rieten geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend omdat de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting en bij het realiseren van de woningen moet deze geluidbelasting meegenomen worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van een goed woonklimaat.

Uit het onderzoek blijkt dat de twee nieuwe woningen en het appartementengebouw een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal:

  • 41 dB ten gevolge van het verkeer op de Garderenseweg. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Deze weg vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
  • 44 dB en 31 dB ten gevolge van het verkeer op de Uttilochweg en De Rieten. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidsbelasting aanvaardbaar is.

De hoogst gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 50 dB. Dit betekent dat de geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Met de moderne standaard bouwmaterialen word voldaan aan de minimale geluidwering.

5.1.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de bouw van een woonzorgcomplex van ca 34 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0010.png"

Bevi

In de nabijheid van de lokatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van de Uttilochweg bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van de planlokatie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Er voor wat betreft dit aspect dan ook geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

5.1.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.9. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Uttilochweg 13-15 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 7.500 m² groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door het maaiveld waar nodig op te hogen zal grondwater in dit gebied geen overlast verzoorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Er bevindt zich in het plangebied geen oppervlaktewater. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

  • 1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een bergings- en afvoercapaciteit van minimaal 36 mm/u ten opzichte van het afvoerende oppervlak. Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap heeft hierop niet gereageerd.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Ter beoordeling van de effecten op het gebied van soorten- en gebiedsbescherming is een onderzoek verricht door bureau Quickscan, opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortbescherming is geconstateerd dat er van de streng of strikt beschermde soorten ter plaatse geen exemplaren aanwezig of te verwachten zijn. Wel zijn er vogelsoorten aanwezig, maar daarvan geen soorten met vaste verblijfplaatsen. Door sloop van gebouwen en kap van bomen buiten de periode waarin de vogelsoorten broeden kan strijdigheid met de Flora- en Faunawet voorkomen worden. Daarmee is deze ontwikkeling uitvoerbaar.

Op basis van het vervolgonderzoek, bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, is aangegeven dat de voorgenomen werkzaamheden leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor huismus en vleermuizen. Er dient een onthefng in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd, voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden. Dit is bepaald op basis van de onderstaande conclusies.

Bij de werkzaamheden wordt de Wet natuurbescherming overtreden voor diverse vleermuizen.

  • Bij de sloop van het woonhuis wordt verbodsbepaling Artkel 3.1 van de Wet natuurbescherming overtreden voor huismus. Er gaan namelijk nesten verloren.
  • Bij de sloop van de garage wordt verbodsbepaling Artkel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden voor vleermuizen. Er gaat namelijk een vaste rust- en verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis verloren.
  • Het is aannemelijk dat deze ontheffing kan worden verkregen als aan de volgende maatregelen wordt voldaan: Het nemen van compenserende maatregelen voor de aangetroffen verblijven van beschermde
  • soorten.
  • Het nemen van maatregelen om de (sloop)werkzaamheden op een natuurvriendelijke wijze uit te voeren.

Daarmee is aannemelijk dat het voorliggende plan uitvoerbaar is.

Gebiedsbescherming

De voorgenomen werkzaamheden zijn niet in strijd met de gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming, zoals Natura 2000 gebieden of het NNN-beleid van de provincie. De werkzaamheden zijn kleinschalig en de gebieden liggen op een te grote afstand voor een effect. De werkzaamheden zijn niet in strijd met de Wnb voor de houtopstanden.

5.4 Archeologie

Zoals in paragraaf 2.12.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

Op basis van het beleid moet er voorafgaand archeologisch onderzoek plaatsvinden nu de bodemingrepen dieper dan 35 cm en meer dan 100 m² bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1316-vas1_0012.png"

Het plangebied ligt op de beleidskaart in een terrein met archeologische waarden. Op basis hiervan is er bureau- en verkennend booronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is reeds uitgevoerd en akkoord bevonden (Bijlage 5 Verkennend archeologisch onderzoek). De resultaten van het onderzoek zijn als volgt.

In het plangebied is een grotendeels intacte bodemopbouw aangetroffen op een diepte van circa 40 tot 75 cm beneden maaiveld, waardoor het potentiële archeologische niveau intact is.

De geplande ontwikkeling bestaat uit de sloop van het bestaande woongebouw en de overige opstallen en de oprichting van twee nieuwe woningen. Achter de twee vrijstaande woningen wordt een woon-zorgvoorziening gerealiseerd. Verder zal ruimte zijn voor een parkeerterrein, het ontgraven ten behoeve van een wadi en erfafscheiding in de vorm van hagen. De huidige woning is gefundeerd op staal. Onder de bestaande garage / berging is een kleine kelder aanwezig met een diepte van circa 2,5 m beneden maaiveld. De nieuwe woningen en de woon-zorgvoorziening zullen naar verwachting ook op deze wijze gefundeerd worden. Er zijn onder de nieuwbouw geen kelders voorzien. De maximaal te verstoren diepte tijdens de herinrichting van het plangebied bedraagt 1 m beneden maaiveld.

Om de fundering te slopen en een nieuwe te maken, moet rekening worden gehouden met een verstoringsdiepte van circa 80 cm waarbij het potentieel archeologisch niveau in het geding is. Het is zeer aannemelijk dat de grond bij de bouw van de huidige woning en de overige opstallen al flink geroerd is, maar gezien de middelhoge archeologische verwachting binnen het plangebied wordt geadviseerd de ondergrondse sloop van de woning archeologisch te begeleiden. Uit het bouwdossier is namelijk niet op te maken of het hele bouwvlak is afgegraven of alleen de sleuven ten behoeve van de funderingsbalken.Tevens wordt geadviseerd een proefsleuvenonderzoek uit te voeren in de rest van het plangebied waarbij het accent dient te liggen op de locaties van de geplande bodemroering voor de wadi's en de bebouwing.

De wijze waarop dit onderzoek uitgevoerd moet worden dient in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen te worden verwoord.

In het bestemmingsplan wordt de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden' opgenomen.

5.5 Cultuurhistorie

Bealve het naburige complex De Rieten 1 (inclusief het dierenweitje met haag en fruitbomen binnen de planlocatie aan de straat) hebben ook het tegenoverliggende Uttilochweg 12 (voormalige boerderij met schuur en dierenweitje) en het achtergelegen Veenkamp 48 cultuurhistorische waarde als duidelijke referentie aan de agrarische oorsprong van het dorp. Ook het perceel van Uttilochweg 13-15 zelf, met halfverharde inrit, agrarische schuren en achtergelegen akker hebben om dezelfde reden enige cultuurhistorische waarde. Het perceel ligt in een gebiedje met kampontginningen ten noorden van de Elspeterweg, die waarschijnlijk uit de 18e eeuw dateert. Vanouds was de kamp die zich verder noord- en zuidwaarts uitstrekte omzoomd door opgaande beplanting (waarschijnlijk eikenhakhout) die nu grotendeels is verdwenen. Na de ontginning ten bate van de landbouw heeft het dorp Uddel zich in de tweede helft van de 20e eeuw uitgebreid tot direct ten oosten van het plangebied. het is van belang om een goede overgang van het agrarische landschap naar het dorp te behouden en om resterende open ruimten met een agrarische uitstraling tot op zekere hoogte in stand te houden.

Bij de nieuwbouw moet aansluiting worden gezocht bij de dorpse en agrarische typologie. Bij de indeling van het terrein en situering van het bouwblok is hierbij aansluiting gezocht.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer is eigenaar van de grond en kan uit de opbrengsten uit de ontwikkeling de ontwikkelkosten dekken. Het plan is daarmee financieel haalbaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten en daarmee is kostenverhaal anderzins verzekerd.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Uttilochweg 13 en 15 Uddel is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Wonen-1

Voor wat betreft het woongebouw met gestapelde woningen is een aanduiding opgenomen dat het uitsluitend is bestemd voor zorgwoningen.

Er kunnen geen bijgebouwen bij gebouwd worden, uitsluitend erf- en terreinafscheidingen. Er is een nadere aanduiding ontsluitingsweg opgenomen en een nadere aanduiding parkeren.

Wonen-2

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Het bouwvlak voor gestapelde woningen is strak om de gebouwen getrokken.

Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand en een aanduiding dat er 2 wooneenheden aanwezig mogen zijn. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 15 meter voor vrijstaande woningen.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.

Er is een nadere aanduiding ontsluitingsweg opgenomen.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8.1.1 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.1.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 9 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Bepalingen over waarden en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.12 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd en de agrarische bestemming worden hersteld. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Op 12 september 2017 is een bijeenkomst gehouden voor onder andere omwonenden. Daar is het schetsplan gepresenteerd. Tijdens de bijeenkomst is gebleken dat hoewel de meeste omwonenden positief staan ten opzichte van de ontwikkeling, heeft men wel zorgen over de uitvoering: zicht, overlast door parkeren en aan- en afvoerbewegingen.

In het plan is rekening gehouden met deze aspecten. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld en bij de uitvoering van het plan moet het gebied ingericht worden zoals is opgenomen in dit erfinrichtingsplan. Met dat plan wordt met name het zorggebouw zorgvuldig door groen omsloten. Daarnaast is aangegeven hoe de parkeerplaats moet worden ingericht.


In het kader van het woningbouwprogramma is dit plan voor vooroverleg naar de provincie gestuurd. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben.