direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Laan van Erica 50
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1282-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Laan van Erica 50

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

In het oostelijke gedeelte van de stad Apeldoorn bevindt zich De Voorwaarts. Dit is een gebied bestaande uit een cluster van grootschalige detailhandel, multifunctioneel sportcentrum Omnisport, het complex van een voetbalvereniging en een evenementenhal (de Americahal). De Voorwaarts wordt globaal begrensd door twee spoorlijnen (Apeldoorn - Zutphen en Apeldoorn - Deventer) en de Laan van Erica. Het gebied wordt doorkruist door de Zutphensestraat. Ter plaatse van de Laan van Erica 50 is een evenementenhal, de Americahal, aanwezig. Beoogd is een herontwikkeling van dit perceel voor perifere detailhandelsdoeleinden. Deze herontwikkeling moet er toe leiden dat zich op het perceel een bouwmarkt annex tuincentrum zal vestigen. Het zal dan gaan om een vestiging van Hornbach Bouwmarkt (Nederland) B.V.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Laan van Erica 50 ligt in de zuidoostelijke hoek van De Voorwaarts, direct nabij de kruising van de Laan van Erica met de spoorlijn Apeldoorn - Zutphen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0001.png"

Figuur 1: ligging in omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0002.png"

Figuur 2: luchtfoto De Voorwaarts met de planlocatie globaal in rood aangeduid

Het plangebied wordt gevormd door het genoemde perceel. Daarnaast zijn ten noorden van het huidige perceel gronden nodig voor het parkeren. Deze gronden maken ook onderdeel uit van het plangebied.

Het plangebied wordt gevormd door de kavels die bekend zijn als gemeente Apeldoorn, sectie M, nummers 6280 (deels), 7010, 9463 (deels), 9531 (deels), 9541 (deels), 9548 en 9559 (deels).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan De Voorwaarts. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 december 2011. In dit plan heeft de Americahal en een deel van de omliggende gronden de bestemming Gemengd - 2. Daarmee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor evenementen en congressen. Tevens zijn kantoren en/of zakelijke dienstverlening toegestaan tot een totale bruto vloeroppervlakte van maximaal 3000 m², evenals ondersteunende horeca.

De resterende gronden hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Deze gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor verblijfsgebied; verkeers- en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn evenementen toegestaan.

Binnen de gegeven bestemmingen is het realiseren van een bouwmarkt annex tuincentrum niet mogelijk. Gebruik ten behoeve van detailhandel is niet toegestaan en de bouwmogelijkheden zijn ontoereikend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0003.png"

Figuur 3: uitsnede plankaart De Voorwaarts

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. De Ladder houdt in dat bij het mogelijk maken van een stedelijke ontwikkeling eerst in beeld moet worden gebracht of daarvoor wel regionale behoefte bestaat. Voor een detailhandelsinitiatief als het onderhavige betekent dat in het bijzonder dat rekening moet worden gehouden met de effecten van de ontwikkeling op de winkelleegstand. Vervolgens moet worden bepaald of de ontwikkeling een plek kan krijgen binnen bestaand stedelijk gebied. Pas daarna kan een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied in beeld komen. De Ladder is per 1 oktober 2012 als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), preciezer: in het tweede lid van artikel 3.1.6. van het Bro. In paragraaf 3.5 wordt hier nader op ingegaan.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Laatstelijk is deze structuurvisie geactualiseerd bij besluit van Provinciale Staten van 1 maart 2017. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat;
  • het creëren van voldoende kwalitatief goed geschoold personeel;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke, economisch stuwende sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Perifere detailhandelslocaties

Ten aanzien van perifere detailhandelslocaties wordt in de Omgevingsvisie het volgende opgemerkt. De provincie ziet voor zichzelf een rol om (boven)regionale afstemming te faciliteren en desgevraagd te regisseren. Daarnaast wil de provincie normeren: de provincie houdt uit oogpunt van duurzaam ruimtegebruik de rem op plannen voor de uitbreiding van nieuwe grote perifere locaties en zet de verordening in om deze ontwikkeling tegen te houden. Op perifere locaties mag alleen detailhandel komen die moeilijk ruimtelijk inpasbaar is in binnensteden vanwege het volume van de goederen of vanwege veiligheidseisen. Op een beperkt aantal grote perifere locaties in de provincie wordt onder voorwaarden ruimte geboden aan grootschalige detailhandel met een regionale verzorgingsfunctie. Het betreft hier overwegend bestaande locaties die al dan niet in ontwikkeling zijn, uitgebreid of geherstructureerd worden. Over de kwalitatieve voorwaarden waaronder ruimte wordt geboden dienen regionale afspraken gemaakt te worden. Daarbij gaat het om afspraken over: omvang, fasering, branche, profiel van de locatie, ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het van belang dat:

  • partijen een zorgvuldige afweging maken met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik als leidend principe;
  • het proces ernaartoe transparant en duidelijk is;
  • overheden en marktpartijen actief betrokken zijn bij het afwegingsproces.

De provincie wil in beperkte mate ruimte bieden aan detailhandel metr een regionaal verzorgingsgebied op grote perifere locaties om op een verantwoorde wijze om te gaan met de marktontwikkeling die leidt tot grootschalige winkels met een bovenlokale/regionale verzorgingsfunctie. Detailhandel met een regionale verzorgingsfunctie die ruimtelijk niet in bestaande winkelgebieden gefaciliteerd kan worden moet daarom een plek kunnen krijgen op een beperkt aantal ruimtelijk goed gekozen perifere detailhandelslocaties. Denk hierbij aan maximaal één grote (overwegend) al bestaande, perifere locaties per regio. Hier kan aangesloten worden bij al bestaande locaties voor grootschalige detailhandel in of nabij de grote steden die een (boven-)regionaal verzorgingsgebied hebben. Over de voorwaarden voor de opvang van detailhandel moet op regionaal niveau afstemming plaatsvinden tussen overheden en marktpartijen.

Met behulp van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik dient een zorgvuldige afweging plaats te vinden op basis van een transparante besluitvorming.

Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift, aldus de Omgevingsvisie, van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat in de omgevingsvisie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied.

Op de themakaarten bij de omgevingsvisie maakt het plangebied onderdeel uit van een stedelijke agglomeratie (van de regio Stedendriehoek)

Toetsing

De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro vindt plaats in paragraaf 3.5.

De onderhavige ontwikkeling betreft perifere detailhandel met een groot winkelvloeroppervlak, grotendeels in volumineuze goederen. Over de voorwaarden, waaronder de vestiging van nieuwe detailhandelsfuncties kan plaatsvinden, zijn in regionaal verband geen afspraken gemaakt. In verband hiermee heeft er voor deze specifieke ontwikkeling regionale afstemming plaatsgevonden. Het bouwplan is niet realiseerbaar in de binnenstad van Apeldoorn. Het plangebied zelf is onderdeel van een bestaande locatie voor stedelijke functies met een groot ruimtebeslag, waaronder een functionerend cluster met grootschalige detailhandelsvestigingen. Hier wordt, conform de gemeentelijke detailhandelsvisie (paragraaf 2.7), op aangesloten met de nieuwe bouwmarkt annex tuincentrum. De verwachting is dat de nieuwe functie de aantrekkingskracht van het gebied De Voorwaarts als totaal versterkt.

Concluderend voldoet de beoogde ontwikkeling dan ook aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Laatstelijk is deze verordening geactualiseerd bij besluit van Provinciale Staten van 1 maart 2017. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.

Detailhandel (artikel 2.3.3.1)

  • 1. Voor zover er voor het betreffende gebied een regionale afspraak is gemaakt over de programmering van detailhandel, is de bestemming detailhandel in een bestemmingsplan alleen mogelijk als deze ontwikkeling niet in strijd is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraak.
  • 2. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe een nieuwe detailhandelontwikkeling zich verhoudt tot het bepaalde in het eerste lid en een eventuele intergemeentelijke samenwerking op het gebied van detailhandel als bedoeld in het eerste lid.

Toetsing

  • 1. In de regio Stedendriehoek zijn geen afspraken gemaakt over programmering van detailhandel. Zie verder paragraaf 2.4.
  • 2. Zie het voorgaande punt.

Perifere detailhandellocaties (artikel 2.3.3.2 )

  • 1. In een bestemmingsplan kunnen detailhandelsvoorzieningen slechts op perifere detailhandellocaties worden toegestaan indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen - volumineuze goederen - en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn.
  • 2. In een bestemmingsplan wordt vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen op perifere locaties niet toegestaan.
  • 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn op perifere detailhandellocaties, grootschalige detailhandelvoorzieningen met een bovenlokale functie en een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m², slechts toegestaan als hierover regionale afstemming heeft plaatsgevonden.

Toetsing

  • 1. Dit bestemmingsplan betreft perifere detailhandel met een groot winkelvloeroppervlak, grotendeels in volumineuze goederen. Het bouwplan is niet realiseerbaar in de binnenstad van Apeldoorn.
  • 2. In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen.
  • 3. Over de komst van de bouwmarkt annex tuincentrum naar De Voorwaarts heeft afstemming plaats gevonden binnen de regio Stedendriehoek. De colleges van burgemeester en wethouders in de regio Stedendriehoek zijn schriftelijk geïnformeerd over de plannen en uitgenodigd waar zij dat, naast het eventueel gebruik van de in de wet neergelegde instrumenten, aangewezen zouden vinden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan overleg met ons gemeentebestuur te voeren om de ontwikkeling in regionaal verband verder af te stemmen. Dit is nader verwoord in bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Intrekgebied (artikel 2.6.3.1)

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. (Intrekgebieden zijn beschermingsgebieden aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a van de Wet Milieubeheer.)

Toetsing

Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die de winning van fossiele brandstof mogelijk maken.

2.4 Regionale structuurvisie

In de Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) beschrijft de regio Stedendriehoek het ruimtelijk beleid voor de lange termijn, tot 2030. De RSV is vastgesteld door de verschillende gemeenteraden in 2007. De RSV gaat over de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen). In de ontwerp- Regionale Structuurvisie zijn de keuzes geschetst voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek. De verschillende opgaven voor het gebied en het regionale programma voor wonen en werken tot 2030 zijn vertaald naar een hoogwaardige inrichting van het gebied.

Ten aanzien van grootschalige detailhandelsvoorzieningen wordt in de visie het volgende opgemerkt. Inzet voor de Stedendriehoek is het streven naar complementariteit van recreatieve en culturele voorzieningen, die vooral een (boven)regionale functie hebben, zoals het bovenregionaal winkelapparaat. Dat zowel in de binnensteden als op de locaties voor grootschalige detailhandelsvestigingen en perifere detailhandelsvestigingen in de drie steden. Vanzelfsprekend hoort hierbij een beleid waarbij deze voorzieningen een plek krijgen op goed bereikbare locaties, bij voorkeur in de stad of aan de stadsranden. Op deze locaties zijn de beste condities aanwezig om tot een goede openbaar vervoer- en auto ontsluiting te komen. Voorzieningen binnen de Stedendriehoek dienen voor iedereen goed bereikbaar te zijn.

Het plangebied ligt in de bestaande stad, op een goed bereikbare plek. De invulling van het plangebied met perifere detailhandel past dan ook goed in de regionale structuurvisie. Op de beleidskaart maakt het plangebied onderdeel uit van bestaande stedelijk gebied. Het plangebied kan goed voldoen aan de kwalitatieve en kwantitatieve eisen die de beoogde, nieuwe gebruiker van het plangebied aan een bedrijfslocatie stelt.

2.5 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land. Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.

Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de beken, de sprengen, de enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.

In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeert de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap. Verder kent Apeldoorn een fijnmazige voorzieningenstructuur. De nabijheid van voorzieningen voor een belangrijke kwaliteit van de Buitenstad.

De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat we rekening moeten houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte. Nieuwe locaties voor woonwijken en bedrijventerreinen worden in de structuurvisie dan ook niet aangewezen.

Ten aanzien van perifere detailhandel zegt de structuurvisie het volgende. Grootschalige detailhandelsvoorzieningen zijn van groot belang voor het functioneren van de Buitenstad. Apeldoorn telt veel perifere detailhandel, vaak ook op plekken waar hun toekomstperspectief moeizaam is. Clustering rondom Omnisport (De Voorwaarts) en aan de Europaweg biedt kansen, zowel economisch als ruimtelijk. Middels dit bestemmingsplan worden die kansen benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0004.png"

Figuur 4: structuurvisiekaart

2.6 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is. De ontwikkeling van de stad dient zoveel mogelijk plaats te vinden met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0005.png"

Figuur 5: kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft een hoge prioriteit. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de Kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

De Laan van Erica is onderdeel van de Groene Mal. In dit bestemmingsplan wordt hierop aangesloten door, in het plangebied, direct langs de Laan van Erica een groenstrook te projecteren en de bestaande bomenrij van de Voorwaarts, zoveel als mogelijk, in te passen.

Daarnaast ligt het plangebied in het gebied dat het uiteinde vormt van een groene wig. Dit betreft de groene wig Zonnehoeve dat via Groot Schuylenburg een verbinding legt tussen de stad en landgoed Woudhuis. Dit krijgt in binnen onderhavige ontwikkeling gestalte door de bestaande bomen, ten noorden van de huidige Americahal, langs het oude tracé van De Groene Voorwaarts, zo goed als mogelijk in te passen. Ook wordt parallel aan de Laan van Erica, langs een groot gedeelte van de oostelijke plangrens, een nieuwe groenstrook aangebracht, ter inpassing van de nieuwe bouwmarkt annex tuincentrum.

Onderhavig plan is niet strijdig met de uitgangspunten van De Groene Mal.

2.7 Detailhandelsvisie 2014-2019

Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Per hefboom zijn in de visie de gemeentelijke ambities beschreven en de aanpak om tot realisatie van die ambities te komen:

  • 1. Uitnodigende Binnenstad
    De toekomstige binnenstad is compact en compleet, goed bereikbaar en heeft een plezierig en aantrekkelijk verblijfsklimaat. Een bezoek aan Apeldoorn is een ‘dagattractie’. De binnenstad is een regionale trekpleister met winkels, horeca, cultuur, bezienswaardigheden en evenementen. Deze ambitie wordt gerealiseerd door aanpak van de aanloopstraten, actief de leegstand te bestrijden, bracheverbreding te faciliteren en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
  • 2. Vitale, fijnmazige winkelstructuur
    De gemeentelijke ambitie is om de fijnmazige winkelstructuur in de stad en het voorzieningenniveau in de dorpen te behouden en waar nodig te versterken. Deze ambitie wordt gerealiseerd door ruimte te bieden aan partijen die bestaande wijk- en buurtcentra aanpakken en/of saneren, aan marktinitiatieven die de kwaliteit van de fijnmazige winkelstructuur verbeteren en aan marktinitiatieven die de kwaliteit van het voorzieningenniveau in de dorpen verbeteren.
  • 3. Grootschalige en perifere detailhandel
    Apeldoorn wil vestigingsmogelijkheden bieden voor perifere en grootschalige detailhandel. De ambitie is locaties te realiseren met een duidelijk kernprofiel: locaties die herkenbaar zijn voor de consument en een gevarieerd aanbod hebben. Deze ambitie wordt gerealiseerd door te kiezen voor:
    • a. handhaving van de bestaande kaders van winkelbranchering op de locaties De Voorwaarts (perifere en grootschalige detailhandel), Het Rietveld (perifere detailhandel in de woonbranche) en de Europaweg (perifere detailhandel);
    • b. verkennen van de mogelijkheden zodra zich nieuwe initiatieven aandienen op de locaties Het Rietveld, Europaweg en de Kanaalzone die van de kaders voor branchering afwijken;
    • c. uitwerken van een integrale toekomstvisie voor Het Rietveld met betrokken partners;
    • d. handhaving van bestaande winkels in de Kanaalzone en daar vast te houden aan de bestaande branchering voor perifere detailhandel;
    • e. verruiming van de mogelijkheden voor het voeren van aanvullend assortiment bij tuincentra en kwekerijen.
  • 4. Vestigingsmogelijkheden voor internetwinkels
    De gemeentelijke ambitie is om internetwinkels te faciliteren. Deze ambitie wordt gerealiseerd door:
    • a. internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheden mogelijk te maken in woonwijken en op bedrijventerreinen;
    • b. afhaalpunten mogelijk te maken op bedrijventerreinen, winkelcentra of andere consumentaantrekkende locaties;
    • c. internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheden mogelijk te maken in bestaande winkelcentra;
    • d. het via maatwerk afwegen van vestiging van logistieke centra voor internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheden;
    • e. het maken van een verkenning naar economische kansen voor internetbedrijven voor Apeldoorn.
  • 5. Maatwerk
    Een visie over de gewenste detailhandelstructuur biedt richting, maar laat ook vragen onbeantwoord. Er zullen initiatieven komen die niet één op één passen in het voorgestane beeld. De deur gaat dan niet dicht maar het gemeentebestuur gaat in gesprek en kijkt met de initiatiefnemer naar mogelijkheden. Wel ruimte op grond van een goede ruimtelijke ordening, geen willekeur. In de nota is aandacht voor de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan dit maatwerk.

In de visie wordt in hoofdstuk 2 eerst de huidige detailhandelsstructuur tegen het licht gehouden. In dit verband is, onder meer, een overzicht opgenomen van bestaande winkelgebieden. De Voorwaarts is in dit overzicht aangeduid als winkelgebied voor perifere en grootschalige detailhandel. Uit de functieomschrijving van het winkelgebied volgt dat De Voorwaarts is bedoeld voor de 'aankoop van artikelen die vanwege aard en omvang (meestal) niet verkocht worden in de binnenstad/wijkcentra, doelgericht bezoeken'.

In hoofdstuk 3 wordt de visie op de toekomstige detailhandelsstructuur in de gemeente Apeldoorn beschreven en worden ambities geformuleerd. Onderdeel van die visie is dat het centrum van de binnenstad zal fungeren als knooppunt in een fijnmazig web met winkelcentra in dorpen en wijken. Dit fijnmazige web met in het hart een kernwinkelgebied kent een aantal PDV/GDV-ankers die als satellieten voorzien in de behoefte van consumenten om snel en doeltreffend bulk- en/of grote goederen te kunnen inkopen waarbij directe nabijheid van de auto noodzakelijk is. De Voorwaarts wordt expliciet genoemd als zo'n PDV/GDV-satelliet als uitnodiging voor een bezoek aan het centrum van Apeldoorn.

Onderhavige ontwikkeling, de ontwikkeling van een perifere detailhandelsvestiging op De Voorwaarts, past in zowel de bestaande detailhandelsstructuur (zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 van de Detailhandelsvisie), als in de toekomstige visie op het detailhandelsbeleid (uiteengezet in hoofdstuk 3). De Voorwaarts wordt hier immers genoemd als gebied waar zowel perifere als grootschalige detailhandel is toegestaan en is voorzien.

Hoofdstuk 4 van de Detailhandelsvisie bevat de werkwijze en maatregelen ter realisering van de eerder beschreven visie en ambities. Uit dit hoofdstuk blijkt dat de ambitie om op De Voorwaarts zowel grootschalige als perifere detailhandel toe te staan, zou moeten worden bereikt door De Voorwaarts, qua kernprofiel, aan te merken als vestigingslocatie voor GDV en Het Rietveld als vestigingslocatie voor PDV.

De in hoofdstuk 4 geformuleerde aanpak sluit slechts deels aan bij de in hoofdstuk 3 geformuleerde ambitie om aan De Voorwaarts een brede invulling te geven en er een winkelgebied van te maken waar zowel grootschalige als perifere detailhandel is toegestaan. Die aanpak doet dan ook onvoldoende recht aan de visie. Om eventuele onduidelijkheden weg te nemen over de verhouding tussen ambitie en uitvoering, wordt hier benadrukt dat de geformuleerde ambitie leidend is en prevaleert boven hetgeen nadien in hoofdstuk 4 over de uitvoering van die ambitie is opgemerkt. De gemeenteraad heeft niet bedoeld in de Detailhandelsvisie een zodanig strikt onderscheid te maken voor De Voorwaarts voor wat betreft vestigingsmogelijkheden van grootschalige en perifere detailhandel, dat perifere detailhandel niet zou zijn toegestaan.

Tegen deze achtergrond geldt dat het onderhavige initiatief in lijn is met de Detailhandelsvisie. Ten overvloede wordt opgemerkt dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van de in hoofdstuk 5 van de Detailhandelsvisie geformuleerde maatwerkmogelijkheden. Maatwerk is slechts aan de orde in die gevallen waarin sprake is van een initiatief dat niet aansluit bij de kaders voor detailhandelsbeleid. Dat doet zich hier niet voor.

2.8 Cultuurhistorisch beleid

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

Voor het plangebied geldt een lage attentiewaarde. Voor dit plan is een cultuurhistorische quick-scan uitgevoerd. Dat is uitgewerkt in paragraaf 4.5.

Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën van terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Voor het plangebied geldt in het geheel een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde. Echter, gezien het gebruik van het plangebied en de omgeving, in de afgelopen decennia, zijn archeologische waarden hier niet meer in gerede mate te verwachten. In paragraaf 4.4 wordt dit nader toegelicht.

2.9 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan Voorwaarts en het Rietveld is gelijk met het bestemmingsplan De Voorwaarts vastgesteld. In het beeldkwaliteitsplan geldt voor het plangebied het welstandsthema 'stedelijke bebouwing met gemengde functies' en het welstandsniveau 'zwaar'. Het beeldkwaliteitsplan zet in op een versterking van het groene imago. Waarbij het behoud en het versterken van de functie van de Groene Wig als verbeeldende verbinding tussen stad en landschap, uitgangspunt is. Er is aandacht voor zorgvuldig ruimtegebruik door te investeren in de kwaliteit van de bestaande stad. Bestaande kwaliteiten zoals routes, groenstructuren en openheid worden gerespecteerd en waar nodig aangevuld. Daarnaast maakt de grote zichtbaarheid van beide gebieden dat een zorgvuldige inrichting en uitstraling op zijn plaats is. Zeker gezien de aantrekkingskracht van de functies met een regionale en soms zelfs (inter)nationale uitstraling. Mede daardoor wordt gekozen voor het continueren van het hoogste welstandsniveau. Tot slot voorziet het plan in maatwerkoplossingen voor het toepassen van de reclame.

Onderhavige ontwikkeling zal worden gerealiseerd binnen het geldende, gebiedsgerichte welstandsbeleid.

3 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

3.1 Bestaande situatie

In het plangebied bevindt zich momenteel de Americahal. Deze hal heeft een grondbeslag van ruim 7000 m². Rondom dit terrein is parkeerruimte aanwezig. Direct ten noorden van het perceel van de Americahal bevindt zich de entree van De Voorwaarts, met aan de overzijde wederom parkeerruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0006.png" Figuur 6: luchtfoto met het plangebied globaal, rood omkaderd

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0007.png"

Figuur 7: de Americahal gezien vanaf de Laan van Erica

3.2 Context

De Voorwaarts

Tussen de sporen naar Zutphen en Deventer en de “RING” van Apeldoorn ligt de Voorwaarts. De plek is perifeer en wordt omzoomd door suburbane woongebieden. Door de voorstadhaltes de Maten en Osseveld, de “stadsring” en de Zutphensestraat is het gebied goed ontsloten.

De doorontwikkeling van de oostzijde van Apeldoorn heeft lang op zich laten wachten. Pas vanaf de jaren 70 zijn hier nieuwe woonwijken ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn de Maten, Woudhuis en Osseveld-Oost. Dit verklaart ook waarom het plangebied lang een agrarisch karakter had zoals we dat nu nog kennen aan de oostzijde van de A50.

Groot Schuylenburg ten oosten van het plangebied vormt hier een uitzondering op. De paviljoenachtige opzet van deze buitenplaats in het bos vormt al sinds het begin van de 20e eeuw een visuele verbinding met andere landgoederen waaronder het oude landgoed Woudhuis.

Wanneer de gemeente in de jaren 90 haar ruimtelijke ambities vastlegt in de ontwikkelingsvisie 2020 wordt gestuurd op een duurzame doorontwikkeling van de stad en het gebied De Voorwaarts in het bijzonder. Begrippen als compacte en complete stad doen hun intrede en geven daarmee sturing aan inbreiding / verdichting en een grotere spreiding van (groot)stedelijke functies. Vooruitlopend hierop is de Americahal gerealiseerd, in een latere fase gevolgd door de voorloper van de huidige Intratuin. Er werd actief gestuurd op een gevarieerd stedelijk gebied zodat afwisselende woon- en werkmilieus konden ontstaan.

Om de ambities verder aan te zetten en de regionale centrumfunctie te versterken wordt in 2001 ingezet op regionale voorzieningen waarbij commerciële functies en een Omnisportvoorziening als beelddrager wordt geïnitieerd. Het groene imago van de stad wordt als kwaliteit en uitgangspunt gezien.

Het plangebied De Voorwaarts heeft met de komst van de Americahal en het tuincentrum al in de jaren 80-90 bebouwingselementen gekregen met een grotere schaal en een stedelijke uitstraling. Voor de doorontwikkeling waren dit vaste gegevens. De verschillende planconcepten die in de jaren daarna volgden laten zien dat vooral de positie van het Omnisportcentrum en de “groene” verbindingen in het plangebied bepalend waren voor de organisatie van het gebied. De realisatie van Omnisport, de nieuwbouw van de Intratuin, de verplaatsing en nieuwbouw van de voetbalaccommodatie en de aanleg van de hoofdverkeersstructuur heeft het gebied een meer vastomlijnd karakter gekregen.

De Americahal, een hal voor beurzen en tentoonstellingen, is met zijn hoofdentree gericht op de Laan van Erica en kent rondom veel verharding ten behoeve van parkeren. De locatie wordt op 1 plek ontsloten vanaf de Laan van Erica door de collectieve hoofdontsluiting van het gehele gebied. Het gebouw kent een meer opengewerkt voorbouw en een meer gesloten achterzijde met kap waar de grote hal in onder gebracht is. Het complex heeft een eigen richting die niet afgeleid is van het spoor, de Laan van Erica of de groene Voorwaarts. Het is daarmee vrij in de ruimte gepositioneerd.

Er is ter plaatse sprake van enig groen door de aanwezigheid van bomen aan de noordzijde en zuidzijde, maar er is ook sprake van veel terreinverharding en bebouwing. De inrichting van het parkeren is geoptimaliseerd maar is door de vorm van het kavel en de positionering van het gebouw niet samenhangend.

Locatie-eisen
Voor de realisatie van het bouwplan is een locatie benodigd waarop gebouwen met een totale bruto oppervlakte van ca. 14.100 m² kunnen worden gerealiseerd, met voldoende buitenruimtes en verkeers- en parkeerruimte. Concreet gaat het om een bouwmarkt van ca. 10.000 m², een tuincentrum van ca. 2.300 m², en een drive in met een grootte van ca. 1.800 m². Tevens wordt voorzien in een (gedeeltelijk overdekte) ruimte voor buitenverkoop van tuinartikelen van ca. 2.700 m².
De drive-in is een niet overdekte voorziening waar klanten grove tuin- en bouwmaterialen met auto of bestelbus kunnen afhalen en producten kunnen afrekenen.

3.3 Ruimtelijke invulling

De voorzieningen op de Voorwaarts zijn onderling verbonden met een verkeersstructuur, die het gebied een eigen intern verkeersysteem geeft. De openbare ruimte heeft een uniforme uitstraling met ruimte voor opgaand en afschermend groen.

Aanzet en herstel van de laanbeplanting zijn leidende principes bij ruimtelijke ingrepen in het gebied en de parallelle groen structuur langs de Laan van Erica en de aanwezige boomgroepen voor het Omnisportcentrum dragen bij aan het gewenste groene imago van de Voorwaarts als geheel en daarmee van de directe omgeving van het plangebied.

Het plan voorziet in een bouwvlak en bouwvolume dat parallel aan het spoortalud is gesitueerd. De beoogde ontwikkeling wordt op het verkeerssysteem van het gebied De Voorwaarts aangesloten. Dit verkeerssysteem wordt hiervoor aangepast om de ontwikkeling en de benodigde parkeerplaatsen hiervoor goed te kunnen inpassen. Dit wordt in paragraaf 3.4 verder toegelicht.

De bestaande bomen van de oude Voorwaarts (bomenrij) zijn waardevol in het groenbeeld en als structuurdrager. Deze worden waar mogelijk ingepast, maar het concrete bouwplan zal zowel leiden tot nieuwe aanplant als tot kap van bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0008.png"

Figuur 8: nieuwe situatie

De bouwmarkt annex tuincentrum wordt zorgvuldig ingepast en kent geen echte achterkanten. De zichtbaarheid rondom vraagt een alzijdig vormgegeven gebouw met hoogwaardige architectuur. Ook de inrichting van de buitenruimte is uitnodigend, levendig en sociaal veilig.

De reclamevoering zal in samenhang zijn met de overige bedrijven en conform het vastgestelde beeldkwaliteitsplan zijn.

3.4 Verkeersontsluiting en parkeren

Verkeersontsluiting

Het gebied de Voorwaarts kent een centrale ontsluitingsstructuur, waarop de Americahal en diverse andere functies en parkeerterreinen in het gebied De Voorwaarts op ontsluiten. Deze structuur is deels gesitueerd op het tracé van de weg De Voorwaarts. De centrale ontsluitingsstructuur haakt rechtstreeks aan op de Laan van Erica, die onderdeel is van de hoofdwegenstructuur (Ring) van de stad. Voor autobegrippen, op steenworp afstand kruist de Laan van Erica de Zutphensestraat. Deze radiaal is ook onderdeel van de hoofdwegenstructuur en vormt de verbinding met de provinciale weg (N345) en autosnelweg (A50).

In de nieuwe situatie zal het principe van deze ontsluitingsstructuur niet wijzigen.. Het parkeerterrein krijgt de hoofdingang aan De Voorwaarts. Een deel van het tracé van deze weg, inclusief de aansluiting van De Voorwaarts op de Laan van Erica zal in noordelijke richting worden verplaatst, om de beoogde detailhandelsvestiging inclusief de parkeervoorzieningen op een goede manier te kunnen inpassen, met voldoende parkeerplaatsen. Gelijktijdig verbetert hiermee de verkeerskundige situatie op de Laan van Erica, omdat de afstand tussen dit kruispunt met het kruispunt met de Groene Voorwaarts wordt vergroot. Overigens wordt in de nieuwe situatie beide kruispunten op de Laan van Erica met verkeerslichten uitgevoerd en wordt de Laan van Erica tot aan de spoorlijn Apeldoorn Zutphen verbreed om het verkeer over het geheel goed te kunnen verwerken.

Vrachtverkeer

Het vrachtverkeer krijgt op het perceel een eigen routering om de nieuwe detaihandelsvestiging te kunnen bevoorraden. Dit vanuit logistieke en veiligheidsredenen. Het vrachtverkeer krijgt een eigen uitweg naar de Laan van Erica, even ten noorden van de spoorlijn Apeldoorn-Zutphen. Hierbij wordt de restrictie opgelegd dat deze uitrit alléén voor uitrijdend vrachtverkeer mag worden gebruikt, en tevens alléén in zuidelijke richting. Dit om gevaarlijke situaties ter plaatse van de spoorwegovergang te voorkomen.

Verkeersonderzoek

Door Goudappel Coffeng is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de nieuwe ontwikkeling goed te ontsluiten voor het autoverkeer. Hierbij is de voorwaarde gesteld dat zowel de bereikbaarheid van de overige functies in het gebied De Voorwaarts als de verkeersfunctie van de Laan van Erica gewaarborgd blijven. Uit dit onderzoek is gebleken dat de nieuwe ontwikkeling kan worden ontsloten vanaf de (verlegde) weg De Voorwaarts. Hierbij is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling beoordeeld op de maatgevende momenten, het avondspitsuur en de piekuur op de zaterdagmiddag. Hierin is rekening gehouden met een volledig ontwikkelde Voorwaarts (inclusief in de toekomst geplande ontwikkelingen). Geconcludeerd is dat de vormgeving van de beoogde infrastructuur voldoende opstelcapaciteit heeft om de wachtrijen tijden de piekuren op de zaterdagmiddag te faciliteren en dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op de Laan van Erica goed is. Het uitgevoerde onderzoek is bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. De verkeersgegevens, die als basis hebben gediend voor dat onderzoek, zijn ontleend aan de rapportage die is opgenomen als bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Parkeren

De bestemmingsvlakken in het plangebied voorzien – in samenhang met de maximale planologische mogelijkheden - in voldoende ruimte voor het aanleggen van parkeerplaatsen volgens de in de planregels opgenomen, gemeentelijke parkeernormen.

Voor de parkeercapaciteit is in het licht van de maximaal mogelijke planologische invulling het volgende van belang. In dit plan worden de functies bouwmarkt en tuincentrum toegestaan volgens de in de regels aangegeven maximale metrages. Voor het bepalen van de parkeervraag zijn de gemeentelijke parkeernormen gehanteerd welke zijn vastgesteld in de Apeldoornse Parkeernota.

Voor de functionaliteit van de drive in geldt een bijzondere toelichting: in het licht van de reële berekening van de benodigde parkeercapaciteit kan in het concrete geval een uitzondering worden gemaakt, omdat de drive in door haar functionaliteit niet leidt tot een behoefte naar parkeerruimte buiten de drive in. De drive in bestaat bovendien zelf voor een groot deel uit verkeer- en opstelruimte voor leveranciers en klanten. Door die functionaliteit is een parkeernorm van nihil opgenomen voor de drive in, omdat de functionaliteit van de drive in (afhaalfunctie met verkeersruimte en opstelplaatsen) nu eenmaal in zich bergt dat deze in zijn eigen parkeerbehoefte voorziet. De functie is beperkt tot inrijden, inladen en uitrijden.

De parkeerbehoefteberekening is als volgt opgebouwd.

Programma:

  • Bouwmarkt: maximaal 10.000 m² bvo
  • Tuincentrum: maximaal 5.300 m² bestaande uit maximaal 2.300 m² bvo en maximaal 2.700 m² buitenruimte, waarvan niet meer dan 800 m² overkapt.
  • Drive in: maximaal 1.800 m² bvo

Parkeernormen (gebaseerd op nota Actualisatie Parkeernota d.d. augustus 2004

  Parkeernorm  
Bouwmarkt   2,1 pp/100 m2 bvo  
Tuincentrum   4,0 pp/100 m2 bvo  

Bij invulling van de maximale planologisch toelaatbare metrages voor de functies is de beschikbare ruimte voor de aanleg van parkeerplaatsen voldoende.

3.5 Duurzame verstedelijking

De Ladder duurzame verstedelijking

De Ladder is alleen van toepassing op nieuwe, stedelijke ontwikkelingen. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in onderlinge samenhang worden bezien in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging, de aard van de voorziene functie, alsmede het planologische beslag dat de voorziene ontwikkeling op de ruimte legt in vergelijking met het voorgaande plan.

Functie

Het vigerende bestemmingsplan De Voorwaarts kent aan het bestemmingsvlak waar onderhavig initiatief is voorzien, de bestemming 'Gemengd - 2' toe. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan: congressen en evenementen; kantoren en/of zakelijke dienstverlening; horeca (in aangewezen categorieën) en nutsvoorzieningen. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt ter plekke een andere functie toegestaan in de vorm van detailhandel. Daarmee is, in vergelijking met het huidige bestemmingsplan, sprake van een functiewijziging. De aard van de functie waarin onderhavig plan voorziet en diens ruimtelijke uitstraling, verschillen echter niet wezenlijk van de aard en ruimtelijke uitstraling van de overige functies op De Voorwaarts en Het Rietveld. Zo voorziet het bestemmingsplan "De Voorwaarts" reeds in een bestemmingsvlak met de bestemming 'Detailhandel - Wonen' en een vlak met de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Met uitzondering van de sportvelden, hebben twee vlakken in het plangebied de bestemming 'Gemengd - 1', binnen welke bestemming, onder meer, grootschalige detailhandel is toegestaan. De thans voorziene functiewijziging ten behoeve van perifere detailhandel is naar zijn aard derhalve vergelijkbaar met de functies die al zijn toegestaan op De Voorwaarts en Het Rietveld.

Verder is het plangebied gelegen binnen het bestaande, stedenbouwkundige samenstel van bebouwing van de stad Apeldoorn. In het plangebied is reeds substantiële bebouwing aanwezig in de vorm van de Americahal. Het plangebied ligt bovendien in een omgeving met diverse stedelijke functies met een groot ruimtebeslag en nabij grootschalige infrastructuur. Ook in zoverre voorziet het bestemmingsplan niet in een situatie die afwijkt van de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.

Ruimtebeslag

Het geldende bestemmingsplan De Voorwaarts voorziet voor het plangebied in een bouwvlak van 8.000 m2. Gelet op de toegestane bouwhoogte, maximaal 16 m, kan ter plaatse een gebouw in drie bouwlagen worden gerealiseerd. Derhalve voorziet het bestemmingsplan De Voorwaarts in de mogelijkheid een gebouw te realiseren met een bruto vloeroppervlak van tenminste 24.000 m².

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een bruto vloeroppervlak van maximaal 14.100 m². Dit betekent dat de footprint van het gebouw weliswaar wordt vergroot, maar dat het bij recht toegestane bruto vloeroppervlak aanzienlijk afneemt. Dat betekent dat sprake is van een afname van het planologische beslag dat de voorziene ontwikkeling op de ruimte legt in vergelijking met bestemmingsplan De Voorwaarts.

Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat weliswaar sprake is van een functiewijziging, maar dat de nieuwe functie naar zijn aard en ruimtelijke uitstraling niet of nauwelijks afwijkt van de functies die reeds zijn toegestaan in de nabije omgeving van de voorziene ontwikkeling. Overigens past de voorziene ontwikkeling in het al bestaande stedelijke karakter van de omgeving. Met de afname van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak geldt daarnaast dat de nieuwe bouwmarkt annex tuincentrum niet voorziet in een toename van het planologisch ruimtebeslag. Om deze redenen is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Goede ruimtelijke ordening

Het voorgaande laat onverlet dat het, gelet op de aard en omvang van de beoogde, nieuwe functies, op zijn plaats is om te bezien of sprake is van een goede ruimtelijke ordening gelet op de (regionale) behoefte en eventuele leegstandseffecten. Daartoe worden als uitgangspunt de stappen van artikel 3.1.6 lid 2 en 4 Bro doorlopen. Vervolgens wordt op de leegstandseffecten ingegaan. Per saldo wordt derhalve alsnog getoetst aan de Ladder.

Voor de beoogde ontwikkeling is allereerst een analyse uitgevoerd naar mogelijke leegstandseffecten. Dat onderzoek vormt bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Vervolgens is, naar aanleiding van zienswijzen, nader onderzoek uitgevoerd naar de behoefte. Die 'Laddertoets', vormt bijlage 4 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit deze onderzoeken blijkt dat het plan binnen het relevante verzorgingsgebied voorziet in een behoefte en niet zal leiden tot leegstandseffecten die vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar zijn. Middels dit bestemmingsplan wordt een behoefte ingevuld binnen bestaand stedelijk gebied. De planlocatie ligt geheel te midden van het bestaande stedelijk gebied van Apeldoorn. Het plan is regionaal afgestemd met de gemeenten in de regio (bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING).

Leegstandseffecten

Niet geheel uitgesloten is dat door de ontwikkeling een enkele bestaande bouwmarkt in de stad zal verdwijnen. Leegstandseffecten, die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en resulteren in onaanvaardbare leegstand, zijn echter niet aan de orde.

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder zijn dan 5 jaar. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Ter plaatse van het bestemmingsplangebied Laan van Erica 50 zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek naar asbest ontwikkelingslocatie “De Voorwaarts”te Apeldoorn, Verhoeven Milieutechniek B.V. , kenmerk B10.4382, d.d. 29 november 2010 (bijlage 6 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING);
  • Indicatief nader onderzoek naar asbest ontwikkelingslocatie “De Voorwaarts”te Apeldoorn, Verhoeven Milieutechniek B.V. , kenmerk B10.4382, d.d. 18 januari 2011 (bijlage 7 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING);
  • Aanvullend grondwateronderzoek, Ontwikkelingslocatie "De Voorwaarts" te Apeldoorn, Verhoeven Milieutechniek B.V., kenmerk B10.43821, d.d. 18 januari 2011 (bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING)
  • Asfaltonderzoek en nader onderzoek naar asbest, Verhoeven Milieutechniek B.V. kenmerk B14.5902, d.d. 17 december 2014 (bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING);

Op basis van deze onderzoeken kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de bestemmingen Detailhandel en Verkeer – Verblijfsgebied. Uit de onderzoeken blijkt dat in de bodem, de aanwezige puinlagen en het aanwezige asfalt geen sprake is van verontreinigingen die de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan. Na uitvoering van de onderzoeken hebben zich in het plangebied geen ontwikkelingen voorgedaan die aanleiding geven om te twijfelen aan de geschiktheid van de bodem voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden, zoals de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De beoogde detailhandelsontwikkeling, bouwmarkt/tuincentrum, valt in milieucategorie 2 (SBI-code 4752). Het omgevingstype van de planlocatie valt aan te merken als gemengd gebied vanwege de drukke doorgaande weg Laan van Erica en de spoorlijn Apeldoorn – Zutphen. Echter, voor de nabij gelegen woningen in de woonwijk De Maten geldt het omgevingstype rustige woonwijk. De aan te houden (niet-gecorrigeerde) milieuzone is 30 meter. Alle omliggende woningen liggen op ruim 50 meter afstand van de planlocatie. Op basis van de richtafstanden is het plan inpasbaar en worden geen knelpunten verwacht.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Onderhavig plan voorziet echter niet in nieuwe, geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de nieuwe bebouwing door omliggende infrastructuur is derhalve niet noodzakelijk. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Onderzoeksresultaten geluidhinder

Omdat er geen nieuwe wegen of geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt is in casu de Wgh niet van toepassing en hoeft niet aan deze wet te worden getoetst. In het vigerende bestemmingsplan De Voorwaarts, vastgesteld op 25 september 2012 en geheel onherroepelijk in werking, is als bijlage bij de plantoelichting een akoestisch onderzoek d.d. 1 juli 2011 bijgevoegd (tevens opgenomen als bijlage 10 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING). In dit onderzoek zijn de gevolgen op het gebied van geluid door de beoogde ontwikkelingen in De Voorwaarts, waaronder de locatie Laan van Erica 50, en de benodigde aanpassingen aan de Laan van Erica, Laan van Osseveld en Zutphensestraat in beeld gebracht. Ook met de uitbreiding van Zonnehoeve is in deze onderzoeken rekening gehouden. Ten opzichte van het onderzoek uit 2011 zal het kruispunt van De Voorwaarts met de Laan van Erica wel fysiek wijzigen/verschuiven, maar voor deze wijziging is geen bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Het kruispunt komt verder van geluidgevoelige functies af te liggen. Daarnaast leidt het plan niet tot meer verkeer dan waar in 2011 rekening mee is gehouden. Uit recente tellingen en recentere verkeersprognoses is gebleken dat de verkeerscijfers die in 2011 zijn aangehouden de situatie in de toekomst heeft overschat, zelfs als zich ter plaatse van de planlocatie de beoogde bouwmarkt/tuincentrum zal vestigen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in het onderzoek de worstcase situatie is beschreven en het plan niet zal leiden tot een verslechtering van de geluidkwaliteit in de omgeving.

Volledigheidshalve is, naar aanleiding van zienswijzen, op basis van recentere verkeersgegevens en de meest recente berekeningsregels een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de akoestische gevolgen van het plan. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.Uit dit onderzoek blijkt dat er geen significante geluidtoename zal zijn ten opzichte van de huidige en autonome situatie.

Voor de aanpassing van De Voorwaarts en de aansluiting van deze weg op de Laan van Erica zal nog een reconstructieonderzoek worden uitgevoerd op basis van een uitgewerkte invulling. Voor het bestemmingsplan is dit onderzoek niet noodzakelijk, maar in voorgenoemd onderzoek is wel al een doorkijk gemaakt naar de verwachte gevolgen van de fysieke aanpassingen van De Voorwaarts en de Laan van Erica. Hieruit blijkt dat er geen reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder wordt verwacht.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wm worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

In het vigerende bestemmingsplan De Voorwaarts, vastgesteld op 25 september 2012 en geheel onherroepelijk in werking, is als bijlage bij de Toelichting een onderzoek naar de luchtkwaliteit d.d. 31 augustus 2010 bijgevoegd. In dit onderzoek, bijlage 12 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, zijn de gevolgen op het gebied van luchtverontreiniging door de beoogde ontwikkelingen in De Voorwaarts, waaronder de locatie Laan van Erica 50, en de benodigde aanpassingen aan de Laan van Erica, Laan van Osselveld en Zutphensestraat in beeld gebracht. Ook met de uitbreiding van Zonnehoeve is in deze onderzoeken rekening gehouden. Ten opzichte van het onderzoek uit 2010 zal het kruispunt van De Voorwaarts met de Laan van Erica wel fysiek wijzigen/verschuiven, maar voor deze wijziging is geen bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Het plan leidt niet tot meer verkeer dan waar in 2010 rekening mee is gehouden. Uit recente tellingen en recentere verkeersprognoses is gebleken dat de verkeerscijfers die in 2010 zijn aangehouden de situatie in de toekomst heeft overschat, zelfs als zich ter plaatse van de planlocatie de bouwmarkt annex tuincentrum zal vestigen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in het onderzoek de worstcase situatie is beschreven en het plan niet zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving.

Volledigheidshalve is voor luchtkwaliteit een berekening gedaan op basis van recente verkeersgegevens en uitgaande van meest recente rekenparameters en rekenregels. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING . Uit dit onderzoek blijkt dat er, ondanks een mogelijke verslechtering van meer dan 1,2 meer µg/m3 bij een worst-case toename van 3.800 motorvoertuigen per etmaal ten opzichte van de huidige intensiteiten, er wel ruimschoots wordt voldaan aan de normen uit de Wet milieubeheer en er zodoende geen knelpunten zijn.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutesmet als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota vastgelegd dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten externe veiligheid

Figuur 9 geeft een overzicht van de risicobronnen nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0009.png"

Figuur 1 overzicht risicobronnen nabij planlocatie

Stationaire bronnen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen aanwezig.

Mobiele bronnen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen mobiele risicobronnen (weg, water of spoor) alsmede buisleidingen waar significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Conclusie

Externe veiligheid levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan Laan van Erica 50.

4.1.7 Elektromagnetische velden

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Onderzoek naar elektromagnetische velden is niet nodig.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

In dit bestemmingplan is sprake van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit m.e.r.. Onder D 11.2 van het Besluit m.e.r. wordt gesproken over de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, indien sprake is van:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De planlocatie heeft alleen betrekking op de enkele vestiging van een bouwmarkt annex tuincentrum, binnen een gebied dat kleiner is dan 4 hectare. Bovenstaande criteria zijn niet van toepassing. Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit m.e.r. enkel aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn:

  • a. De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten
    Het project omvat de enkele vestiging van een bouwmarkt annex tuincentrum, binnen een gebied dat kleiner is dan 4 hectare. Het blijft daarmee ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. In 2003 is voor de totale ontwikkeling van De Voorwaarts een MER opgesteld (bijlagen 13 en 14 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING). In 2009 is dit MER aangevuld (bijlagen 15 en 16 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING). In 2010 en 2011 zijn de relevante milieuonderzoeken van de aanvulling geactualiseerd voor het bestemmingsplan (bijlagen 17 en 18 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING). Het voornemen past binnen de milieurelevante kaders en uitgangspunten zoals die in 2009, 2010 en 2011 zijn gehanteerd en leidt daarmee niet tot nadelige milieugevolgen.
  • b. De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
    De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied, nabij een bestaand cluster voor grootschalige detailhandel en nabij de hoofdwegenstructuur van de stad. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

De conclusie op grond van bovenstaande en de paragrafen 4.1.2 tot en met 4.1.7. is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

De Voorwaarts ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 4 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de gebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het Omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in de Omgevingsvisie vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Tussen 2006 en 2011 is de grondwaterstand gemeten in een peilbuis in het plangebied. De grondwaterstand fluctueert tussen NAP+9.68 m (103 cm –mv, hoogst gemeten) en NAP+7.98 m ( 273 cm- mv, laagst gemeten). De gemeten gemiddelde grondwaterstand ligt rond NAP+9.00 m.

Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan wordt grondwaterneutraal ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1282-vas1_0010.png"

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. In het gebied de Voorwaarts liggen een grote wadi en verschillende kleinere watergangen waarin neerslag uit het gebied tijdelijk geborgen wordt. Het water wordt in principe in de bodem geïnfiltreerd. Een deel van het water wordt afgevoerd naar de vijvers ten noorden van de spoorlijn Apeldoorn-Deventer. Bij een te grote aanvoer van neerslag kan het water overstorten naar de watergangen langs de Zutphensestraat en naar het gebied ten oosten van Apeldoorn worden afgevoerd.

Ten zuiden van het plangebied ligt de wijk De Maten, de waterpartijen in deze wijk zorgen voor retentie en afvoer van water uit deze wijk. Dit staat los van de waterhuishouding in het plangebied.

Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater, lozing vindt plaats via wadi's. Het plan heeft daarom geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

4.2.4 Afvoer van hemelwater

Het gebied de Voorwaarts is voorzien van gescheiden stelsels: het vuilwater en het hemelwater worden in twee separate stelsels ingezameld. Het hemelwater wordt zo veel mogelijk in de bodem geïnfiltreerd, hiertoe kan het bijvoorbeeld tijdelijk vastgehouden in wadi's en watergangen. Het vuilwater wordt afgevoerd naar het gemengd rioolstelsel in de Laan van Erica.

Het plangebied kan voor een groot deel aansluiten op en gebruik maken van de openbare hemelwaterriolen en wadi's voor de afvoer van hemelwater. Omdat de invulling van de Voorwaarts in de loop van de tijd is veranderd door verdere verdichting en toename verharding, wordt een deel van de bergingsopgave binnen het plangebied ingevuld. Op grond van het concrete bouwplan zal worden gezorgd voor een adequate (infiltratie)voorziening voor hemelwater, zoveel mogelijk op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.6 Watertoets

Het bestaande plangebied is grotendeels verhard. De toename aan verharding is beperkt. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het bestemmingsplan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm of ontgronding. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom dient dit plan in het kader van de watertoets beschouwd te worden als een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Kader

Bescherming van natuur vindt plaats via de Wet Natuurbescherming. Binnen deze wet zijn zowel soort- als gebiedsbescherming geregeld, evenals de bescherming van houtopstanden. Daarnaast kan de bescherming van natuur aan de orde wezen wegens de ligging binnen het Gelders NatuurNetwerk (provinciale Omgevingsverordening).

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Voor onderhavig bestemmingsplan is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek is bijlage 19 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Het plangebied ligt op circa 1.500 meter afstand van het Gelders Natuurnetwerk (GNN; bron: Provincie Gelderland 2014). Dit is aanwezig in Het Woudhuis, aan de oostkant van Apeldoorn. Het GNN kent geen externe werking waardoor een verdere toetsing aan het beleid niet aan de orde is.

Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied geen beschermde planten of soorten aanwezig zijn die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg kunnen staan, met uitzondering van de mogelijke aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Vanwege dat laatste is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen. Dit nadere onderzoek vormt bijlage 20 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit dit onderzoek blijkt dat, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen negatieve effecten zijn te verwachten op vaste verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen.

Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat beschermde flora en fauna de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. De conclusies en bevindingen in het onderzoek kunnen en zullen worden opgevolgd.

4.4 Archeologie

De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is. Voor het plangebied geldt in het geheel een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde.

Het plangebied ligt in een van oorsprong laag en nat gebied waarin diverse zandopduikingen aanwezig zijn. Deze zandopduikingen worden dekzandruggen genoemd en zijn vanaf circa 6000 jaar geleden door mensen opgezocht. De ruggen boden de mensen droge voeten en tegelijkertijd was er water dicht in de buurt. Dezelfde ruggen worden later gebruikt als plaats om een huis of boerderij te bouwen. De archeologische kenniskaart van de gemeente duidt deze dekzandruggen dan ook aan als een zone met een middelhoge trefkans op archeologie. De ontwikkelingen van de afgelopen decennia (aanleg Laan van Erica, bouw Americahal en aanleg parkeerterreinen) hebben echter het gebied in zodanige mate gewijzigd dat archeologische waarden in dit specifieke gebied niet meer in gerede mate te verwachten zijn. Daarom kan voor dit specifieke plangebied de afwezigheid van archeologische verwachting, die is opgenomen in het bestemmingsplan De Voorwaarts uit 2011, worden geconsolideerd. In het plangebied zijn archeologische waarden niet meer in gerede mate te verwachten.

4.5 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in een zone met een lage attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart. Tot midden 19de eeuw lag hier heide in collectief bezit van de marke. Na de markeverdeling werd het gebied ontgonnen tot akkerland, met een rationele orthogonale verkaveling met als hoofdontsluiting de kaarsrechte weg die later De (Groene) Voorwaarts is genoemd. Rond 1973 werd de Laan van Erica aangelegd als deel van de rondweg en ontsluiting van de nieuwe wijk De Maten. Daarna werden in de omgeving sportvelden aangelegd, en in 1986 werd de Americahal gebouwd. Hiermee verdween de agrarische functie geleidelijk uit de omgeving. In 2009 is de landschapsstructuur door de ontwikkeling van het Omnisportcentrum, het sportcomplex van WSV en de uitbreiding van Intratuin fors veranderd. Al met al is de cultuurhistorische waarde van het plangebied en de naaste omgeving gering.

Een belangrijke nog herkenbare historische ruimtelijke structuur is de weg De (Groene) Voorwaarts. Maar sinds de aanleg van de Laan van Erica is die structuur ter weerszijden van die laan, en daarmee ook juist in het plangebied minder goed herkenbaar geworden doordat de recht doorlopende lijn is onderbroken door haakse aansluitingen op de schuin kruisende Laan van Erica. Thans is er nog wel een min of meer doorlopende bomenlaan binnen het plangebied. Bij de planontwikkeling is getracht deze bomenrij zo goed als mogelijk in te passen binnen de nieuwe situatie en die, waar mogelijk, te versterken.

4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Juridisch kader

Volgens het Bro moet de haalbaarheid van nieuwe bestemmingsplannen onderzocht worden en met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 is ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. De nieuwe Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan.

De Wro vereist dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen nieuw bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit inbegrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering (als bedoelt in artikel 6.13, eerste lid) niet noodzakelijk is;
  • 3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels (als bedoelt in artikel 6.13, tweede lid) niet noodzakelijk is.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een bouwmarkt annex tuincentrum mogelijk. De gemeente voert in het gebied een actieve grondpolitiek en in het verleden zijn daarom de betreffende gronden verworven en in eigendom van de gemeente. Het verhaal van kosten vindt plaats door middel van gronduitgifte en is daarmee anderszins verzekerd. Bovendien is het niet noodzakelijk om door middel van een exploitatieplan een tijdvak te bepalen dan wel nadere eisen te stellen.

Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Laan van Erica 50' maakt onderdeel uit van het grondbedrijf complex De Voorwaarts. De Voorwaarts betreft een gebiedsdeel dat al voor een belangrijk gedeelte is gerealiseerd. De Omnisporthal, de voetbalvelden, de nieuwbouw van Intratuin, de skeelerbaan/ijsbaan en de eerste fase van het programma met perifere en grootschalige detailhandel. Er is sprake van actieve gemeentelijke bouwgrondproductie met klassieke kosten van aankoop (van bijvoorbeeld de Americahal en omliggende parkeerterreinen), apparaatskosten, kosten van bouwrijp maken, woonrijp maken, rente en vele andere. Tegenover de kosten staan inkomsten uit verkoop van bouwrijpe grond. Voor het beoogde programma is een uitgiftecontract gesloten met de betreffende ontwikkelaars zodat voor dit gebiedsdeel sprake is van een sluitende grondexploitatie. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee verzekerd. De eindafnemer zorgt voor de opstal ontwikkeling.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Laan van Erica 50 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. De huidige bestemming voor de Americahal maakt plaats voor een specifieke detailhandelsbestemming waarbinnen in de bouwmarkt annex tuincentrum wordt voorzien. Het bijbehorende, nieuwe parkeerterrein wordt daarbij bestemd als verblijfsgebied, grotendeels conform het geldende bestemmingsplan.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Detailhandel

De gronden met de bestemming 'Detailhandel' zijn bestemd voor een bouwmarkt, een tuincentrum en een drive in. Daarnaast mogen de gronden worden gebruikt als verblijfsgebied en zijn nutsvoorzieningen toegestaan. In een smalle strook langs de zuidelijke plangrens ligt een berm van de spoorlijn Apeldoorn-Zutphen. Mogelijk dat deze strook aangewend gaat worden voor de exploitatie. De strook is daarom binnen de bestemming gebracht.

Gebouwen dienen te worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. Uitzondering hierop zijn gebouwen die niet groter zijn dan 15 m² en niet hoger zijn dan 3 m. Daarmee wordt voorzien in het oprichten van bouwwerken zoals bijvoorbeeld winkelwagenstallingen, tuinhuisjes of carports. Binnen het bouwvlak geldt een bebouwingspercentage.

Overkappingen dienen een plek te krijgen binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping'. De bouwhoogte van overkappingen wordt geregeld middels de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' Overkappingen die niet groter dan 15 m² en niet hoger dan 3 m zijn binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen.

In de specifieke gebruiksregels zijn maxima opgenomen voor het brutovloeroppervlak van de bouwmarkt, het tuincentrum en de drive in.

In de specifieke gebruiksregels is verder de parkeernorm vastgelegd. Er geldt een afzonderlijke norm voor de functies bouwmarkt en tuincentrum. Voor een drive in bij een of beide functies geldt geen parkeernorm (nihil). Een drive in levert geen parkeerbehoefte op (zie paragraaf 3.4). Verder zijn in de specifieke gebruiksregels enkele bepalingen opgenomen voor het aanvullende assortiment van een tuincentrum en voor ondergeschikte horeca, evenals een verbod om voorerfgebied als opslagterrein te gebruiken. Ook is een voorwaardelijke verplichting in de specifieke gebruiksregels opgenomen. De realisatie en instandhouding van de groene inpassing, voorzover relevant voor de Groene Mal, zie paragraaf 2.6, wordt hiermee geborgd.


Groen

Aan de groenstrook in het plangebied is de bestemming Groen toegekend. Hier zijn in hoofdzaak groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan het parkeerterrein voor de bouwmarkt annex tuincentrum, inclusief een deel van de omliggende infrastructuur. In deze bestemming wordt voorzien in gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen. Tevens zijn binnen deze bestemming evenementen toegestaan. Gelet op de goede ontsluiting en de ruime afstand tot omliggende woningen bestaat, vanuit ruimtelijk oogpunt, geen aanleiding om daar nadere beperkingen in aan te brengen. Binnen de bestemming zijn alleen beperkt bouwwerken toegelaten. Het gaat dan vooral om erf- en terreinafscheidingen en om kleine gebouwen dan wel overkappingen. Met dat laatste wordt bijvoorbeeld voorzien in gebouwen voor het stallen van winkelwagentjes en in showmodellen van tuinhuisjes en carports.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de werkfuncties in de omgeving. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wro. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Informatie-avond

Tijdens haar bestuursvergadering van 1 maart 2017 is de wijkraad Zuidoost geïnformeerd over het bouwplan, de beoogde verbeteringen aan de omliggende infrastructuur en over de aanstaande bestemmingsplanprocedure. Op 7 maart zijn de bewoners en gebruikers in de omgeving geïnformeerd over de aanstaande ontwikkelingen tijdens een inloopbijeenkomst in het Omnisport. Beide informatiemomenten hebben geen aanleiding gegeven tot wijzigingen in het bouwplan en het bestemmingsplan.

6.2 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen.

6.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro toegezonden aan de provincie Gelderland. Hierop is geen reactie ontvangen. De reactie van het waterschap is verwerkt in paragraaf 4.2.

6.4 Totstandkoming plan

Van 30 maart 2017 tot en met 10 mei 2017 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn zes zienswijzen ingediend. De inhoud en beoordeling van deze zienswijzen zijn te vinden in een separate nota bij dit bestemmingsplan.