Plan: | Hoofdstraat 79A en 79B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1259-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Hoofdstraat 79A en 79B
De huurder van het winkelpand Hoofdstraat 79B (Van Haren Schoenen BV) heeft te kennen gegeven behoefte te hebben aan meer m2 verkoopruimte. Om dit te realiseren is de eigenaar van het winkelpand op 79B tot aankoop van het naastgelegen winkelpand op 79A overgegaan. Eveneens is deze eigenaar tot aankoop van 75 m2 gemeentegrond aan de achterzijde van beide panden overgegaan met het doel de panden ter plaatse uit te breiden.
Er is een herziening van het bestemmingsplan nodig om dit mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in het centrum van Apeldoorn en bestaat uit de winkelpanden Hoofdstraat 79A en 79B en een stuk daarachter gelegen grond van 75 m2.
Ligging in omgeving
Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan Binnenstad-West. Dit plan is vastgesteld op 29 juni 2006 en goedgekeurd op 27 februari 2007. Voor de percelen Hoofdstraat 79A en 79B is de bestemming 'Centrumdoeleinden 1' van toepassing waarbij een maximale bouwhoogte van 10 meter geldt. Dit maakt dat ter plaatse als gebruik is toegestaan:
1. Detailhandel;
2. Horeca, uitsluitend in horecacategorie 1 en 2;
3. Publieksgerichte dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
4. Maatschappelijke doeleinden, uitsluitend op de begane grond;
5. Woningen, uitsluitend op de verdiepingen;
6. Tuin en/of erf;
7. Parkeervoorzieningen;
8. Nutsvoorzieningen.
Voor de achterliggende grond geldt de bestemming 'Verblijfsgebied' waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen worden gerekend en waarop geen gebouwen zijn toegestaan.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Binnenstad-West
Op zowel het perceel Hoofdstraat 79A als 79B staan winkelpanden. In het pand 79A met een oppervlakte van circa 95 m2 is momenteel een kledingwinkel (New York Fasion) gevestigd en in het pand 79B met een oppervlakte van circa 480 m2 zit schoenenwinkel Van Haren.
Aan de hand van de foto's en afbeeldingen wordt de bestaande situatie in beeld gebracht:
De huurder van het winkelpand Hoofdstraat 79B (Van Haren Schoenen BV) heeft te kennen gegeven behoefte te hebben aan meer m2 verkoopruimte. Om dit te realiseren is de eigenaar van het winkelpand op 79B tot aankoop van het naastgelegen winkelpand op 79A overgegaan. Eveneens is deze eigenaar tot aankoop van 75 m2 gemeentegrond aan de achterzijde van beide panden overgegaan met het doel de panden ter plaatse uit te breiden. In de nieuwe situatie ontstaat er een winkelruimte van circa 575 m2.
Dit bestemmingsplan voorziet in een actuele bestemmingsregeling om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling die op een goede wijze in de omgeving wordt ingepast.
Het bouwplan levert een positieve bijdrage aan de binnenstad. Gelet op het zeer kleine front en het naar verhouding extreem diepe pand heeft de verkoopruimte op 79A geen positieve exploitatiekansen meer, anders dan gebruik voor bijvoorbeeld daghoreca zoals een ijssalon of snackbar. Door het samenvoegen van de verkoopruimten van 79A en 79B kan in combinatie met de beoogde uitbreiding aan de achterzijde een toekomstgericht en flexibel in te richten (grote) verkoopruimte ontstaan aansluitend op de marktbehoefte. De samenvoeging van de twee winkelruimten zal voor wat betreft het gevelbeeld aan de Hoofdstraat natuurlijk ogen.
Tevens zorgt het bouwplan voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering aan de achterzijde van de winkelpanden waar zich vanuit de Mariastraat de laad- en losruimten voor de panden aan de Hoofdstraat en van de Oranjerie bevinden. Met het bouwplan blijft er voldoende ruimte over voor het laden en lossen. In het plan zijn twee bergingen opgenomen voor bovengelegen appartementen. Fietsen en containers staan in de huidige situatie achter het winkelpand Hoofdstraat 79B. In het bouwplan is voor deze fietsen en containers een inpandige oplossing opgenomen.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie heeft het kabinet zijn ambities voor 2040 geformuleerd, waaronder ambities voor Leefbaarheid en veiligheid. Hierbinnen valt o.a. de ambitie dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut. De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur en het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van de kwaliteiten van Gelderland. Vooral het eerste doel om tot een versterking van de ruimtelijk-economische structuur te komen is binnen de scope van dit bestemmingsplan relevant.
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op het omschreven doel uit de Omgevingsvisie.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In deze verordening hebben de in de Omgevingsvisie geduide provinciale belangen een doorvertaling naar concrete regels gekregen. Deze regels dienen in acht genomen te worden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De verordening bevat bepalingen over het mogelijk maken van nieuwe locaties voor detailhandel in bestemmingsplannen. De verordening bevat echter geen relevante bepalingen voor de uitbreiding van bestaande detailhandelslocaties, zoals aan de orde is in dit bestemmingsplan.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen. De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op de ambities uit de structuurvisie.
In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:
De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.
Voor de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet is met name de ambitie om de binnenstad te versterken van belang. De uitbreidingsplannen sluiten aan op deze ambitie.
De structuurvisie voor de binnenstad van Apeldoorn heet Regieplan. Deze structuurvisie is de smeerolie en schakel tussen visie en uitvoering. Het vertelt over de ambities, maar ook over hoe die waargemaakt gaan worden. De fase na de vaststelling van de structuurvisie is het maken van een uitwerkingsplan. Daarna volgt het uitvoeringsplan. De structuurvisie is de basis voor de uitwerkingen, voor een beeldkwaliteitplan en voor het masterplan van de openbare ruimte. Dit is de route van plan naar uitvoering.
De plannen voor de binnenstad zijn terug te voeren op drie pijlers. Ten eerste wordt gewerkt aan een compacte en complete binnenstad. Ten tweede dient de binnenstad goed bereikbaar te zijn, te voet, per auto, et cetera. Ten derde wordt met elkaar gewerkt aan een eigen(zinnige) en verankerde binnenstad met groen en water. Middels vijf tastbare programma`s krijgen bovengenomende drie ambities vorm:
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op het streven naar een compacte en complete binnenstad.
Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Per hefboom zijn in de visie de gemeentelijke ambities beschreven en de aanpak om tot realisatie van die ambities te komen:
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel, te weten een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor de bestemmingsplanwijziging.
In het kader van de grondtransactie en de aanvraag omgevingsvergunning activiteit Bouwen is echter wel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van Econsultancy d.d. 13 mei 2015 is opgenomen in Bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldteen aan te houden milieuzone van 0 meter uitgaande van gemengd gebied. De naastgelegen woning(en)/milieugevoelige functie(s) bevinden zichbuiten de geldende milieuzone. De beoogde uitbreiding en wijziging komen overeen met de milieu-invloed van de reeds toegestane activiteiten. Hierdoor vormt de ontwikkeling geen extra belemmering voor de omliggende woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kantevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en tenaanzien van de onderzoeksplicht. Voor dit plan geldt dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is. De uitbreiding heeft verder een dusdanig beperkte omvang dat geen significante toename van vrachtverkeer en dus geluid verwacht wordt.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt. In casu geldt dat geen toename wordt verwacht in voertuigen. Er is dus geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het plangebied en/of de directe omgeving van hetperceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 3.1.1 tot en met 3.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Bij het uitbreiden van de gebouwen op het bestaande verharde oppervlak is er geen sprake van een mogelijke overtreding van de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos wordengewijzigd. Dit is niet het geval. Het plangebied ligt buiten Natura-2000 gebied en buiten het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet. Met het plan wordt er geen bestemming 'Bos' of 'Natuur' aangetast en dus gelden er geen compensatieregels.
Op de archeologische beleidskaart 2014 is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is. Het plangebied is op de beleidskaart aangeduid als een terrein met archeologische waarden. Tijdens het verkennend booronderzoek opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting is deze archeologische verwachting bevestigd. Dit betekent dat er binnen het onderzoeksgebied archeologische waarden zijn, wat deze precies behelzen, is echter nog niet vastgesteld.
Dit betekent dat voor het onderzoeksgebied de oorspronkelijke aanduiding van de archeologische beleidskaart blijft staan: terrein met archeologische waarden.
Bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 35 cm dient archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Dit bestemmingsplan voorziet in het beperkt uitbreiden van bestaande gebouwen binnen de planlocatie. In het plangebied zijn geen bijzondere, cultuurhistorische waarden aanwezig waarmee in de planvorming rekening gehouden dient te worden. Monumenten zijn eveneens niet aanwezig.
De ontwikkeling vindt plaats op particulier initiatief. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemers. Er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De locatie is reeds voor het grootste deel in eigendom van de initiatiefnemers. Met de bouw, aankoop van de grond of anderszins zijn geen dermate hoge kosten gemoeid op basis waarvan verondersteld zou moeten worden dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
Bestemmingsplan Hoofdstraat 79A en 79B is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding aan de achterzijde van de bestaande winkels op de percelen Hoofdstraat 79A en 79B mogelijk gemaakt en wordt voorzien in een actuele bestemmingsregeling voor het overige gedeelte van het plangebied. De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond.
Voor de percelen Hoofdstraat 79A en 79B is de bestemming 'Centrumdoeleinden 1' van toepassing op basis van het geldende bestemmingsplan Binnenstad-West. Op de openbare ruimte aan de achterzijde van de percelen (waarvan 75m2 aan de percelen Hoofdstraat 79A en 79B wordt toegevoegd) is de bestemming 'Verblijfsgebied' van toepassing. In de nieuwe situatie is aan de percelen inclusief het gedeelte van de openbare ruimte dat is aangekocht, de bestemming 'Centrum' toegekend. Dit in overeenstemming met de benaming in het SVBP 2012.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in de Specifieke gebruiksregels van artikel 3.4 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming.
In artikel 3.5 is de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. In hoofdstuk 3 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap.