Plan: | Stadsdeel Noord-West karakteristieke panden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1245-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West karakteristieke panden
MoMo-beleid en karakteristieke panden
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de bescherming van karakteristieke panden in het plangebied Stadsdeel Noord-West.
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Het bestemmingsplan heeft overwegend een beheerskarakter, waarbij de bestaande situatie uitgangspunt is.
Op 16 februari 2012 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Implementatienotitie Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) vastgesteld. Met de uitwerking van deze implementatienotitie wil de gemeente Appeldoorn bereiken dat gebieden ruimtelijk en cultuurhistorisch herkenbaar blijven, omdat dit onder meer bijdraagt aan de aantrekkingskracht op en vestigingsbereidheid van bedrijven en bewoners.
Om te voorkomen dat cultuurhistorische waarden verloren gaan, heeft de gemeenteraad besloten om specifieke bestemmingsplannen te maken met betrekking tot karakteristieke panden; een thematische herziening. Het gaat hierbij om de volgende stadsdelen: Stadsdeel Noord-West, Bouwhof/De Heeze, Het Loo/Kerschoten en het Stadsdeel Zuid-Midden.
Per plangebied is een inventarisatie gemaakt van de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden van de karakteristieke bebouwing. Voor elk van de 4 plangebiedenwordt nu een bestemmingsplan gemaakt, waarin de hoog gewaardeerde panden uit de inventarisatie een functieaanduiding "karakteristiek" krijgen. Het gaat in totaal om zo'n 175 panden. Aan deze functieaanduiding is, conform het vastgestelde MoMo-beleid, een sloopvergunningstelsel gekoppeld. Dit houdt in dat er voor geheel of gedeeltelijk slopen van een karakteristiek pand een vergunning moet worden aangevraagd. Hierdoor is het voor de gemeente mogelijk om een afweging te maken of het cultuurhistorisch belang niet onevenredig wordt geschaad.
Het plangebied ligt in het noordwestelijke deel van Apeldoorn en omvat de wijken Berg en Bos, Sprengenbos, Driehuizen-Noord en Brinkhorst-Noord (zie afbeelding).
Het plangebied wordt als volgt begrensd (zie ook afbeelding plangebied):
plangebied moederplan Stadsdeel Noord-West
Het onderhavige bestemmingsplan heeft enkel betrekking op de plankaarten (1 t/m 3) zoals die in bovenstaande tekening zijn aangegeven.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
Het onderhavige bestemmingsplan is een thematische herziening van het vigerende bestemmingsplan. Het betreft de bescherming van karakteristieke panden waarbij rekening gehouden is met de regelgeving inzake het 'vergunningsvrij bouwen'. Voor de overige aspecten is het bestaande recht overgenomen.
Uitbreidingsmogelijkheden door verruiming vergunningsvrij bouwen
Per 1 november 2014 is de verruimde regeling voor vergunningsvrij bouwen (het BOR) in werking getreden. Hiermee wordt het mogelijk om vergunningsvrij een bestaande zij- of achtergevel uit te bouwen tot 5m hoog en 4m uit de oorspronkelijke gevel. Deze regeling gaat boven de regels van het bestemmingsplan voor wat betreft uitbreidingsmogelijkheden. Dit betekent concreet dat eerder opgelegde regels in het bestemmingsplan over uitbreiden, die binnen de grenzen van het vergunningsvrij bouwen vallen, niet meer van toepassing zijn.
Met de inwerkingtreding van de verruimde regeling zal met de bouwvlakbegrenzing worden aangesloten op de nieuwe regels van het vergunningsvrij bouwen, wat een versoepeling betekent voor de eigenaren van karakteristieke panden. Deze aansluiting op de nieuwe regels voor vergunningsvrij bouwen geldt dan ook voor de regel dat minimaal 1 meter uit de voorgevel gebouwd moet worden. Dit doet namelijk recht aan de doelstelling om de karakteristieke panden in hun verschijningsvorm beleefbaar te houden.
In de toelichting is verder geen aandacht besteed aan de huidige situatie en de beschrijving van alle deelaspecten. Voor deze gegevens wordt er verwezen naar het moederplan, het bestemmingsplan "Stadsdeel Noord-West" uit 2008.
Het bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West karakteristieke panden is een herziening van het bestemmingsplan "Stadsdeel Noord-West", van januari 2008.
Modernisering Monumentenzorg
De Modernisering van de Monumentenzorg is verwoord in een brief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). De modernisering is gestoeld op drie pijlers:
1. borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
2. krachtiger en eenvoudiger sectorale regelgeving;
3. en het bevorderen van herbestemming.
Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Door aanpassing van het Besluit Ruimtelijke Ordening per 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht om bij het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van formeel aangewezen monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk, die gericht is op het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van een bestemmingsplangebied, door te anticiperen op de voorkomende archeologische, historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
De Monumentenverordening 2012 is op 13 februari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn en is op 6 maart 2014 in werking getreden. De Monumentverordening 2012 regelt zaken met betrekking tot rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden, gemeentelijke stads- en dorpsgezichten en archeologische terreinen.
De rijksoverheid heeft in het kader van de Modernisering Monumentenzorg bepaald dat per 1 januari 2012 cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening. Mede tegen die achtergrond heeft de gemeenteraad van Apeldoorn besloten om meer cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken tegen sloop te beschermen door middel van bestemmingsplannen (raadsbesluit van 16 februari 2012). Met een aanduiding 'karakteristiek' op de verbeelding en de bijbehorende bestemmingsplanregels worden de betreffende bouwwerken beschermd tegen sloop of ernstige aantasting, om zo de waardevolle ruimtelijke karakteristiek en de historische eigenheid van het gebied in stand te kunnen houden. Zo wordt tot op zekere hoogte voorkomen dat door sloop en nieuwbouw alles steeds meer op elkaar gaat lijken en de herkenbaarheid van specifieke gebieden verloren gaat.
Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met archeologische waarden
Terreinen met archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met specifieke archeologische waarden
Tot de terreinen met specifieke archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden bestaat een zeer aannemelijke kans dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.
De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.
Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.
De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse Spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.
Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.
De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.
De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in diverse nota's en collegebesluiten. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het Bestuursakkoord 2014-2018 waarin Apeldoorn aansluit bij de regionale ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, onder meer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.
In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Een ander wettelijk instrument is de Wet milieubeheer. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet. Er zijn landelijk minimale eisen gesteld als het gaat om energieprestaties, isolatie etc. en dat de gemeente niet bevoegd is hieraan aanvullende of extra eisen te stellen.
Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.
Indien er wijzigingen aan de woning dienen plaats te vinden, bijvoorbeeld in het kader van het streven naar energieneutraliteit of ter verbetering van het wooncomfort, dan zijn de regels met betrekking tot het bouwen in het onderhavige bestemmingsplan van toepassing.
De regels van het onderhavige bestemmingsplan die bij de aanduiding 'karakteristiek' horen, geven aan dat het verboden is om zonder (of in afwijking van) een vergunning, een karakteristiek pand geheel of gedeeltelijk te slopen. Deze sloopvergunning geldt alleen voor de buitenkant van het pand, niet voor de binnenkant. De bescherming is immers gericht op de beeldwaarde die het pand heeft in de omgeving. Het interieur heeft daar geen invloed op. Wat precies onder gedeeltelijk slopen wordt verstaan, is niet bij wet vastgelegd. Van een karakteristiek pand zijn alleen het gevelbeeld en/of de hoofdvorm beschermd. Met gedeeltelijk slopen bedoelt de gemeente daarom het slopen van grotere onderdelen die bepalend zijn voor het gevelbeeld en/of de hoofdvorm van het pand, zoals bijvoorbeeld een serre. Indien sloopwerkzaamheden van ondergeschikte aard en omvang zijn en daardoor geen wezenlijke invloed hebben op de cultuurhistorische waarden van het pand, wordt de sloopvergunning verleend.
Voor de volgende bouwactiviteiten is in ieder geval, indien deze worden uitgevoerd binnen de aanduiding 'karakteristiek', een sloopvergunning noodzakelijk: slopen van het gebouw, slopen van de serre of aanbouw, wijzigen van de dakvorm, verwijderen dakhuis, vervangen gevel en de gevelopeningen (ramen en deuren) wijzigen.
Er is geen sloopvergunning nodig indien er binnen de aanduiding 'karakteristiek' de volgende bouwactiviteiten plaatsvinden: renoveren bestaande serre of aanbouw, doorbreken van een muur t.b.v. aanbouw of erker, vervangen of wijzigen dakbedekking, verwijderen of aanbrengen dakkapel, vervangen ramen/deuren/kozijnen (mits de gevelopeningen niet wijzigen), verwijderen luiken, gevelbekleding wijzigen, isolatie aanbrengen, schilderen buitenzijde, aanbrengen zonwering, aanbrengen zonnepanelen en werkzaamheden in het pand. Er is ook geen sprake van gedeeltelijke sloop in het geval de sloop noodzakelijk is om een doorgang naar een nieuwe aan- of uitbouw te realiseren. De beoordeling of sloop dan wenselijk is wordt meegenomen in de beoordeling van de nieuwbouw. Er is dan geen afzonderlijke toestemming voor de sloop vereist.
Vergunningsvrij bouwen
Voor een aantal kleinere bouwwerken is door het Rijk bij wet bepaald dat deze zonder vergunning kunnen worden gerealiseerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om dakramen, dakkapellen, serres, zonnepanelen/collectoren, schuurtjes, schuttingen en carports tot een bepaalde afmeting en situering. Ook als het pand is aangeduid als een karakteristiek pand, kunnen deze bouwwerken/wijzigingen zonder vergunning gerealiseerd worden. Meer informatie inzake het vergunningsvrij bouwen is verkrijgbaar bij het Omgevingsloket van de gemeente. Bovendien heeft het ministerie van VROM 8 brochures gemaakt over veelvoorkomende bouwwerken, zoals dakkapellen, schotelantennes, erfafscheidingen en aanbouwen. In deze brochures leest u wanneer dit soort bouwwerken vergunningsvrij is en wanneer niet. De brochures vindt u bij de gemeente of op www.rijksoverheid.nl/omgevingsvergunning.
Weliswaar maken vaak ook de details dat een pand karakteristiek is, maar de bescherming richt zich daar niet op. Dit is een bewuste keuze geweest van de gemeente om goed onderscheid te houden met monumenten waar de details wel beschermd worden. Daarnaast wil de gemeente in het algemeen meer aan de verantwoordelijkheid van de burgers overlaten. Omdat niet iedereen kennis heeft van historische gebouwen en materialen kunnen burgers met vragen voor advies terecht bij de gemeente.
Conclusie
De maatregelen die in het kader van energieneutraliteit nodig zijn om zo zuinig mogelijk met energie om te gaan en alle benodigde energie in (de buurt van) de wijk op te wekken worden niet belemmerd door het opnemen van een sloopvergunningstelsel voor karakteristiek panden in de wijk. Zo is het plaatsen van zonnecollectoren/panelen, onder voorwaarden, vergunningsvrij en hoeft er voor het aanbrengen van isolatie niet gesloopt te worden. Verder is het vervangen van kozijnen en bijv. ramen voor dubbelglas ook gewoon mogelijk indien het pand de aanduiding “karakteristiek” heeft.
Gezien het bovenstaande kan aangegeven worden dat zowel de ambitie van de gemeente om Apeldoorn energieneutraal te maken als de ambitie van de gemeente om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te beschermen tegen sloop of ernstige aantasting, om zo de waardevolle ruimtelijke karakteristiek en de historische eigenheid van het gebied in stand te kunnen houden, samen kunnen gaan.
Voor meer informatie over de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan "Stadsdeel Noord-West".
Met karakteristieke bebouwing worden gebouwen bedoeld die een bijzondere of historische betekenis hebben voor een wijk. Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
Per gebied is een inventarisatie gemaakt van karakteristieke bebouwing. Op basis van eerdere inventarisatierondes en analyses, alsmede hernieuwd veldwerk is een selectie gemaakt van panden, die bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van het gebied en die aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten. Gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten zijn niet in de inventarisatie opgenomen. Dit geldt eveneens voor potentiële gemeentelijke monumenten. Gemeentelijke monumenten worden beschermd op grond van de Monumentenverordening. Voor potentiële gemeentelijke monumenten geldt dan ook dat een aanwijzingsprocedure wordt doorlopen, die volledig los staat van de procedure van dit bestemmingsplan.
In het inventarisatierapport zijn op de kaart en in een adressenlijst wel de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en potentiële gemeentelijke monumenten weergegeven, zodat er een compleet beeld van de waardevolle objecten in het gebied is. De niet beschermde objecten, die wel bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van het gebied en die aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten, zijn getoetst aan de hand van vijf criteria. Er zijn drie ruimtelijke criteria toegepast, waarbij wordt ingezoomd van gebied, via ensemble op het object. Deze benadering sluit aan bij de beleidsuitgangspunten van de Modernisering van de Monumentenzorg, waarin sterker de nadruk wordt gelegd op de ruimtelijke context van waardevolle objecten. Op objectniveau zijn twee criteria toegepast: historische waarde en een op de verschijningsvorm gericht criterium.
Per criterium is een score toegekend en de optelsom van de scores leidt tot een eindwaardering. Vanwege de hoge ondergrens die bij de veldselectie is gehanteerd, bevat het rapport geen objecten die een neutrale of negatieve totaalwaarde scoren. Objecten met een Positieve totaalwaarde (P) zijn opgenomen in een overzichtstabel, die per criterium de score weergeeft. De objecten met een Hoge totaalwaarde (H) zijn opgenomen in een objectenlijst, die naast een score per criterium ook een korte beschrijving van de karakteristiek bevat.
De resultaten van de inventarisaties zijn opgenomen in de volgende rapportages:
In totaal gaat het voor de gemeente Apeldoorn in de vier rapportages om 185 objecten In totaal gaat het in de vier rapportages om 185 objecten die een Hoge totaalwaarde (H) hebben gekregen, waarvan er 60 liggen binnen het onderhavige bestemmingsplangebied.
De rapportage 'Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van karakteristieke bebouwing bestemmingsplangebied Apeldoorn Noord-West', gedateerd maartl 2015, is opgenomen in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Bij de rapportage hoort de kaart 'Cultuurhistorische waarden bebouwing plangebied Apeldoorn Noord-West, gedateerd maart 2015 en is opgenomen in bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
De rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden zijn hooggewaardeerd, maar worden niet op de plankaart aangegeven. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Monumentenwet 1998 en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Als extra bescherming voor deze objecten is er voor gekozen om voor de bouwvlakken maatwerk toe te passen. Vergunningvrij bouwen is niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
De panden die in het in de vorige paragraaf genoemde rapportage 'Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van karakteristieke bebouwing bestemmingsplangebied Bouwhof De Heeze' een Hoge totaalwaarde hebben zijn in dit bestemmingsplan aangewezen als karakteristiek pand. Op de plankaart hebben ze de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de bebouwing te slopen zonder vergunning. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.
In tegenstelling tot panden met een hoge totaalwaarde, waarvoor een aanduiding 'karakteristiek wordt opgenomen vanwege het feit dat instandhouding van het gevelbeeld en/of hoofdvormen noodzakelijk is, geldt voor panden met een positieve totaalwaarde dat instandhouding van het gevelbeeld en/of hoofdvormen wenselijk is. Indien een pand een positieve totaalwaarde scoort, dan wordt het pand in het onderhavige bestemmingsplan niet voorzien van een aanduiding 'karakteristiek'.
Een aantal objecten dat in de rapportages van karakteristieke bebouwing is opgenomen, wordt ondanks hun ruimtelijke en cultuurhistorische waarden niet in het bestemmingsplan opgenomen. De redenen dat deze panden op de verbeelding niet de aanduiding 'karakteristiek' wordt toegekend, lopen uiteen. In sommige gevallen bestaat het voornemen om voor een locatie of een gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Ook komt het voor dat een pand inmiddels is gesloopt of dat reeds afspraken zijn gemaakt over sloop en nieuwbouw. Voor bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West geldt dat één object dat in de inventarisatie een Hoge totaalwaarde (H) heeft gescoord, niet als karakteristiek pand in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Het betreft het object Soerenseweg 122-124. De reden dat voor dit object geen aanduiding 'karakteristiek' wordt opgenomen is, dat op dit moment voor de betreffende locatie een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is.
Na jarenlange voorbereiding om voldoende budget bij elkaar te brengen en het juiste tracé te bepalen zijn in 2014 en 2015 in Apedloorn Zuid ondergrondse hoogspanningskabels aangelegd en zijn de bovengrondse leidingen en masten verwijderd. Dit is gebeurd tussen het 150 kV-onderstation aan de Talingweg en het gebied ten zuiden van de Zwaansprengweg. De laatste stap in dit proces is om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen voor de bovengrondse hoogspanningslijnen wegbestemd. Het betreft de percelen
In 2007 heeft het gemeentebestuur de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Vervolgens is besloten prioriteit te geven aan het ondergronds brengen van de twee 150 kV-hoogspanningslijnen die vanuit het onderstation aan de Talingweg door de wijk Zuid lopen. Belangrijk argument voor deze prioriteit was het complex woningen in het Vogelkwartier waar beide hoogspanningslijnen overheen liepen. Deze woningen verkeerden in zeer slechte staat maar konden pas worden vervangen door nieuwe woningen als er geen hoogspanningskabels meer boven deze woningen zouden zijn. De enige manier om dat voor elkaar te brengen was de hoogspanningslijnen ondergronds te brengen.
De periode 2007-2013 is besteed aan het zoeken naar financiering voor het ondergronds brengen van de hoogspanningslijnen. Door grote inzet van alle betrokkenen was het eind 2013 zover: er was voldoende geld bijeengebracht om het hele tracé van de hoogspanningslijnen door Zuid, vanaf het 150 kV-onderstation aan de Talingweg tot in het gebied ten zuiden van de Zwaanspreng, ondergronds te brengen. In de jaren waarin werd gezocht naar financiering is ook gewerkt aan het ontwerp voor het tracé van de ondergrondse hoogspanningslijnen. In 2014 en 2015 zijn de werkzaamheden uitgevoerd: de ondergrondse kabels zijn gelegd en daarna zijn de bovengrondse kabels en masten verwijderd.
In hoofdstuk 3 wordt verwezen naar de bestaande situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de cultuurhistorische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West karakteristieke panden is een beheerplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In het onderhavige bestemmingsplan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van modernisering momumentenzorg opgenomen. Het enkel opnemen van de aanduiding karakteristiek als een soort paraplu-bestemmingsplan is in het kader van de digitalisatievereisten en de leesbaarheid niet wenselijk.
De wijze van bescherming van geselecteerde karakteristieke panden vloeit voort uit het nieuwe rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg, waarin wordt bepaald dat cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening. Dit beleid is omarmd door de gemeenteraad van Apeldoorn. Op de verbeelding hebben karakteristieke panden de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorische waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de bebouwing te slopen zonder vergunning. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen. De geldende bouwmogelijkheden blijven ongewijzigd. Als extra bescherming voor deze objecten is er voor gekozen om het bouwvlak af te stem op de verruimde regeling voor het vergunningvrij bouwen, die sinds 1 november 2014 van kracht is. Dit betekent dat het bouwvlak bij karakteristieke panden ten opzichte van de voorgevel 1 meter wordt teruggelegd. Hierdoor blijft de voorgevel en een klein deel van de zijgevel zichtbaar na aan- en/of verbouw. Op deze wijze blijft de hoofdvorm van het karakteristieke pand beleefbaar.
Er is een vrij gedetailleerde bestemmingssystematiek toegepast. De verschillende functies zijn daarbij op perceelsniveau voorzien van een passende bestemming. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden laat deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen toe. Welke voorzieningen dat zijn staat in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Daar waar de betreffende aanduiding is opgenomen is een bedrijfswoning toegestaan. Het gaat hier om maatschappelijke voorzieningen die thuishoren in een woongebied en noodzakelijk zijn voor het functioneren van het woongebied, zoals scholen en (para)medische praktijken. Daarom worden overal in het plangebied maatschappelijke voorzieningen in (milieu)categorieën 1 en 2 aanvaardbaar geacht, ook op kortere afstand van woningen dan de richtafstand van 30 meter die in principe voor milieucategorie 2 wordt gehanteerd.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Daar waar vanuit cultuurhistorisch oogpunt de open ruimte tussen de woningen behouden moet blijven is gewerkt met kleinere bouwvlakken. Het bouwvlak voor gestapelde woningen is strak om de gebouwen getrokken.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap, aaneengebouwd en gestapeld. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en is de definitie van het begrip achtererf uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Er is onderscheid gemaakt in twee woonbestemmingen. Woningen die in het gebied 'overige zone - gebied Berg en Bos' liggen hebben de bestemming Wonen - 2 gekregen. Binnen deze woonbestemming zijn er specifieke afwijkingen op de bouwregels opgenomen vanwege de kermerken van het gebied.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan het overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Regeling karakteristieke panden
De panden die in de rapportage Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van karakteristieke bebouwing bestemmingsplangebied Apeldoorn Noord-West (Monumenten Advies Bureau, versie maart 2015, die is beschreven in paragraaf 4.1.2, een Hoge totaalwaarde hebben zijn in dit bestemmingsplan aangewezen als karakteristiek pand. Op de plankaart hebben ze de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.
Tegenwoordig kunnen er vergunningsvrij bouwwerken gerealiseerd worden. Om deze vergunningsvrije bouwwerken in de toekomst te kunnen slopen zal er onder de “uitzonderingen vergunningsplicht” ook een categorie opgenomen worden voor niet cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Voor de sloop van deze niet cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is geen sloopvergunning noodzakelijk.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. <(keuze) Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving./Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.> Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.
Bijzondere bomen
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2014 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in Monumentenwet en monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met specifieke archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – specifieke archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Om duidelijk te maken welke archeologische waarden in de verschillende gebieden worden beschermd zijn in de begripsbepalingen definities opgenomen van de begrippen terrein met vastgestelde archeologische waarden, terrein met specifieke archeologische waarden, zone met hoge archeologische verwachtingswaarde en zone met lage archeologische verwachtingswaarde.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
De ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming "Natuur"een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Wonen in het bos
Het gebied Berg en Bos wordt gekenmerkt door het wonen in het bos. Het gaat dan om de samenhang van straatprofielen met grasbermen en bosstroken, groene gebieden en bebouwing. Het gebied wordt gekenmerkt door individuele huizen op ruime percelen, waarbij de onderlinge tussenruimte tussen woningen en bijgebouwen bijzonder belangrijk is. Aan het ruime bos- en parkachtige karakter wordt, vanuit cultuurhistorisch oogpunt, een belangrijke waarde toegekend. De wijk is een goed voorbeeld van een villawijk uit begin 20e eeuw waar het boskarakter grotendeels behouden is gebleven. Het is van belang om het bosachtige karakter, de lanenstructuur, de doorkijken en de zichtlijnen te behouden. Uit een onlangs door de wijkvereniging Berg en Bos gehouden enquête blijkt dat 95% van de respondenten het behouden van het wonen in het bos en de aanwezige groenstructuren als een belangrijk uitgangspunt voor het bestemmingsplan ziet. De (ruimtelijke) kwaliteit en het boskarakter in Berg en Bos worden beschermd door gebruik te maken van het instrumentarium dat het bestemmingsplan biedt en door het formuleren van hierop toegespitst gebiedsgericht welstandsbeleid. De woningen die gelegen zijn in dit gebied hebben een aparte woonbestemming gekregen, te weten "Wonen-2", om zodoende rekening te kunnen houden met de specifieke kwaliteiten en kenmerken van het gebied.
Bij het ontwerp van het gebied werd “het wonen in harmonie met de natuur” door Karel van Nes reeds als zeer belangrijk uitgangspunt gehanteerd. Het groen in de wijk heeft daarmee een belangrijke cultuurhistorische waarde. Onderstaande anekdote geeft op een heldere manier de waarde aan van Berg en Bos: het wonen in het bos”.
“Als men eenmaal het spoorlijntje naar Het Loo is gepasseerd, doet zich een wat onverwachte verandering voor. Want men houdt, al lopende, rekening met de intensieve groei van het villadorp dat vroeger aan deze buitenkant al een sterke neiging tot uitbreiding vertoonde. Men vreest, vooral bij de Jachtlaan, niets meer terug te zien van het bos dat hier vroeger oppermachtig en alleenzaligmakend was. Maar er is iets wonderlijks gebeurd. Er zijn natuurlijk huizen gebouwd. Er zijn hier zelfs geweldig veel huizen gebouwd. Maar het bos is er nog. De bomen, vroeger in deze buurt nogal sprieterig en anemisch, zijn voluit gegroeid en beheersen het terrein. Ze staan er bij alsof ze desnoods bereid zijn het dorp weer binnen te trekken en het te bezetten.”
(A. Alberts: “Haast hebben in september”, Van Oorschot, Amsterdam, 1975)
Het wonen in het bos wordt bedreigd door:
Bedreiging : verdichting
Het gebied Berg en Bos ontleent het boskarakter aan de aanwezigheid en het zicht op grote groene ruimtes. Geldende bestemmingsplannen vormden de basis voor een proces van verdichting wat langzamerhand leidt tot een steeds verdere aantasting van het groene karakter. Voor de gemeenteraad was dit aanleiding om in het nieuwe bestemmingsplan verdichting zoveel mogelijk te voorkomen met als doel het boskarakter en het 'wonen in het bos' te handhaven.
In Berg en Bos is in het verleden een aantal karakteristieke oude villa's gesloopt om plaats te maken voor twee of meer nieuwe woningen. Het slopen van de verouderde villa's met grote tuinen was zeer aantrekkelijk omdat er meerdere nieuwe woningen voor teruggebouwd mochten worden. In Berg en Bos zullen met name kavelsplitsingen ten behoeve van het tussenvoegen van extra woningen, of vervanging van vrijstaande woningen door dubbele woningen, onevenredige afbreuk doen aan het bestaande karakter. In dit bestemmingsplan wordt op vier plaatsen, waar het geldende bouwmogelijkheden betreffen die binnen de ruimtelijke structuur passen, de bouw van een vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Daarbij is ook gekeken naar de opzet van de wijk in het oorspronkelijke plan van Berg en Bos. Tevens regelt het bestemmingsplan de bouw van een vrijstaande woning aan de Acacialaan.
Bedreiging: te grote bouwvolumes
Grote bouwvolumes benemen, evenals verdichting, het zicht op het groen en tasten het boskarakter aan. Thans tref je in Berg en Bos veelal twee woningtype's aan (zie ook de bijgevoegde foto's):
Voor beide types blijft het boskarakter goed waarneembaar, het 'wonen in het bos' blijft behouden. Op het moment echter dat bijvoorbeeld de lage, brede bungalow volledig in twee verdiepingen wordt opgetrokken, is het wonen in het bos niet meer waarneembaar. Te grote bouwvolumes in het bos zijn daarmee een bedreiging voor het wonen in het bos.
Dat betekent dat er speciale aandacht besteed moet worden aan de op te nemen uitbreidingsmogelijkheden voor de woningen in Berg en Bos, evenals de (goot) en hoogtebepalingen.
Uitbreiding woningen
Voor Berg en Bos worden daarom de bestaande woningen bestemd door middel van bebouwingsvlakken, in plaats van doorgetrokken bouwstroken. Standaard wordt in Apeldoorn in bestemmingsplannen een diepte van 15 meter voor vrijstaande woningen gehanteerd (12 meter voor halfvrijstaande woningen). Deze regeling geldt ook voor Berg en Bos. De bestaande situatie is het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan, bij woningen die reeds dieper zijn dan 15 meter (of 12 meter bij halfvrijstaande woningen) wordt het hoofdgebouw 'ingepakt' in het bebouwingsvlak. Deze woningen hebben aan de achterzijde dus in principe geen uitbreidingsmogelijkheden voor het hoofdgebouw. Verder geldt uit stedenbouwkundige overwegingen de voorwaarde dat voor uitbreiding aan de achterzijde de tuin diep genoeg moet zijn, minimaal 8 m.
Voor de breedte van de woning is de bestaande situatie eveneens het uitgangspunt.
De woningen worden allen 'ingepakt' in het bebouwingsvlak. Bij woningen die breder zijn dan 15 meter worden de aan- en uitbouwen niet meegenomen in het bebouwingsblok. Indien deze aan- of uitbouwen namelijk opgetrokken zouden worden tot de hoogte van de woning, wat in principe mogelijk is binnen een bebouwingsvlak, zou een zo groot bouwvolume ontstaan dat dit een te grote aantasting is van het boskarakter.
Vergroten van de woning kan behalve middels een aan- of uitbouw, zoals bedoeld in de begripsbepaling in de voorschriften, ook via een overschrijding van het bebouwingsvlak. Overschrijding van het bebouwingsvlak kan alleen via vrijstelling. Burgemeester en wethouders kunnen binnen Berg en Bos vrijstelling verlenen voor een overschrijding van het bebouwingsvlak ten behoeve van een uitbreiding van de woning (hoofdgebouw) mits:
De oppervlakte bij een overschrijding van het bebouwingsvlak telt niet mee voor de maximaal toegestane oppervlakte voor aan- en uitbouwen
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Wonen - 2
Voor Berg en Bos wordt de normale standaard erf en tuinregeling toegepast. Ook voor de bijgebouwen en aan- en bijgebouwen geldt dat het zoveel mogelijk openhouden van een ruimte van minimaal 7 meter tussen de woningen het meest wenselijk is om het boskarakter optimaal te behouden. Op basis van het landelijke Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) (per 1 januari 2003) is het echter mogelijk om onder bepaalde voorwaarden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zonder bouwvergunning te bouwen, waarbij dus ook niet getoetst wordt aan het bestemmingsplan. Daarom is toch gekozen voor de gemeentelijke standaardregeling voor Berg en Bos, wat ook bijgebouwen toestaat binnen 3,5 m tot de zijdelingse perceelsgrens. Het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken geldt overigens niet voor rijks- en gemeentelijke monumenten.
Voor wat betreft de oppervlakte aan bijgebouwen wordt voor het gehele plangebied, dus ook Berg en Bos, een ruimere bijgebouwenregeling toegestaan voor percelen groter dan 500 m2. De gemeentelijke standaard gaat uit van 50 m2 aan bijgebouwen.
Voor de grote kavels (groter dan 500 m2) wordt 65 m2 oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan, voor kavels groter dan 750 m2 wordt onder voorwaarden zelfs 85 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Belangrijke voorwaarde is dat niet meer dan 60 % van de kavel (met inbegrip van alle op de kavel aanwezige bebouwing) bebouwd wordt.
Bijzonder is voorts dat ter bescherming van het bos Burgemeester en wethouders in Berg en Bos nadere eisen kunnen stellen met betrekking tot de situering van bijgebouwen en aan- en uitbouwen ter voorkoming van het kappen van bomen.
Hoogtebepalingen Wonen - 2
De huidige (goot)hoogtematen in Berg en Bos zijn zeer divers. Voor Berg en Bos wordt net als bij het tekenen van de bebouwingsvlakken uitgegaan van maatwerk. Dat betekent dat per woning de bestaande goothoogte en hoogte wordt opgenomen, waarbij uitgegaan wordt van een aantal standaard maten, te weten 3/9 en 6/10. Nog hogere woningen (bijvoorbeeld oude villa's) of hele lage bungalows (bijvoorbeeld 3 á 4 m) worden specifiek op de kaart aangeduid. Tevens wordt via vrijstelling een beperkte verhoging van de woning tot 6/10 m toegestaan, tot een maximaal oppervlak van 15 bij 15 m.
Karakteristiek is dat voor een bepaald gebied, te weten het gebied tussen de Felualaan, de Jasmijnlaan. de Soerenseweg en de Burg. Roosmale Nepveulaan, alle woningen (met uitzondering van het middengebied) plat afgedekt zijn. Deze karakteristiek wordt in op de plankaart vastgelegd, en voorzien van een specifieke vrijstelling van verhoging van woningen met de hoogteaanduiding van -/3 m naar -/6 m.
Karakteristieke erkers en serres
Voor het voorkomen van aantasting van de karakteristieke erkers en serres is een specifieke regeling met betrekking tot de bouwhoogte opgenomen. Kleine erkers, dat wil zeggen met een maximale diepte van 1,2 m en een maximale hoogte van 3,5 m, vallen binnen de regeling voor ondergeschikte bouwdelen van de woning. Deze zijn aan de voorkant van de woning, met overschrijding van de voorgevellijn toegestaan, en zijn daarom buiten het bebouwingsvlak getrokken. Dit geldt voor het gehele plangebied. De grotere erkers en serres aan de voor- en zijkant van de woningen zijn binnen het bebouwingsvlak getrokken. In feite is het daarmee mogelijk dat deze erkers en serres opgetrokken kunnen worden tot de goothoogte en hoogte van de woning. Voorkomen dient te worden dat de bestaande karakteristieke serres en erkers worden voorzien van een opbouw, waardoor deze karakteristieke waarden verloren gaan. Daarom zijn voor deze karakteristieke serres en erkers de hoogtematen specifiek op de plankaart vastgelegd. Dit is voor Berg en Bos aan de voor- en zijkant van de woningen gebeurd, in Sprengenbos alleen aan de voorzijde. Met name woningen aan de Soerenseweg (gedeelte Sprengenbos) en de villa's uit het begin van de vorige eeuw in Berg en Bos kennen een groot aantal karakteristieke serres.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Eigenaren van panden die in aanmerking komen voor de aanduiding 'karakteristiek' zijn voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure per brief geïnformeerd over het voornemen om hun pand in het thematisch bestemmingsplan aan te merken als 'karakteristiek'. In de brief is uitleg gegeven over de doelstelling van de aanwijzing van karakteristieke panden, de inventarisatie en de beoogde regeling. Tevens zijn eigenaren in de gelegenheid gesteld om te reageren op de rapportage.