direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kanaal Zuid 497 en 499 Loenen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1236-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Kanaal Zuid 497 en 499 Loenen

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De Stichting De Middelste Molen heeft een verzoek ingediend voor de realisatie van een ontvangstruimte voor het museum (rijksmonument papierfabriek de Middelste Molen).

De Stichting de Middelste Molen wil graag uitbreiden zodat ze meer bezoekers kunnen ontvangen en daarmee kunnen blijven bestaan. Het bestaande bezoekerscentrum is een noodgebouw dat in slechte staat is en er dient spoedig een nieuw bezoekerscentrum gerealiseerd te worden. De enige inkomsten van de Stichting worden verkregen door de bezoekers en de verkoop van papier. Daarnaast gaat het over het voortbestaan van de papierfabriek welke een grote rol speelt in het lokale en regionale toeristische, cultuurhistorische en recreatieve aanbod. Verder draagt het bij aan "Loenen Energie Neutraal" en is het behoud van het Rijksmonument en de papierfabriek van groot belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1236-vas1_0001.jpg"

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied omvat de percelen Kanaal Zuid 497 en 499 te Loenen. Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van het dorp Loenen en het bedrijventerrein Kieveen.

Het plangebied wordt als volgt begrensd:

  • aan de noord- oost- en zuidzijde van het perceel zijn agrarische gronden en een agrarische bedrijf aanwezig;
  • aan de westzijde ligt het Apeldoorns kanaal met aan de andere kant het bedrijventerrein Kieveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1236-vas1_0002.png"

locatie in omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1236-vas1_0003.png"

luchtfoto plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De percelen maken deel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied Het Woud" en hebben hierin de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen".

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1236-vas1_0004.png"

vigerende plankaart

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting omvat onder andere een beschrijving van de bestaande ruimtelijke situatie, de voorgestane ruimtelijke invulling van het plangebied en de juridische opzet van het plan.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.2 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.2.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.2.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeoligische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.3 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

3 BESTAANDE SITUATIE

3.1 Historie

Tussen de IJssel en de Veluwe ligt aan het Apeldoorns kanaal halverwege Apeldoorn en Dieren een historische papierfabriek die nog op ambachtelijke wijze hoogwaardig papier maakt. Deze fabriek, “DE MIDDELSTE MOLEN” heeft een rijke historie vanaf 1622. Als enige nog werkende historische papierfabriek, aangedreven door waterkracht en stoom, staat deze fabriek symbool voor het ontstaan en de ontwikkeling van een rijke papierhistorie op het oostelijk deel van de Veluwe. De aanwezigheid van natuurzuiver water afkomstig uit de sprengen, heeft in voorgaande eeuwen geleid tot de aanleg van beken die hun water in de richting van de IJssel laten afvloeien. Het natuurlijke hoogteverschil maakte het mogelijk watermolens te bouwen die in beginperiode zorgden voor de aandrijving van velerlei apparatuur. Zowel het schone water als de watermolens waren uitermate gunstige omstandigheden voor de fabricage van papier, waardoor er in de 17de en 18de eeuw tientallen kleine papierfabrieken ontstonden.

Voor de vroegere grootgrondbezitters betekende de verpachting van watermolens een welkome aanvulling op de opbrengsten uit land- en bosbouw. De sporen van deze ontwikkelingen zijn in de infrastructuur nog overal zichtbaar en hebben de IJsselvallei gemaakt tot een gebied met een geheel eigen karakter en identiteit.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit gebied later de kern zou worden van vele papierfabrieken die de streek tot grote bloei brachten en duizenden mensen een werkkring bezorgden. Een infrastructuur met een kanaal als waterweg en een speciale spoorlijn waren hiervan mede een gevolg.

3.2 Cultuur en recreatie

Dit erfgoed waar ambacht, natuur en cultuur samen komen, is gedeeltelijk ingericht als museum en wordt beheerd door “De Stichting De Middelste Molen”. De fabriek heeft begin deze eeuw nog een grote restauratie ondergaan. Vanwege de historische waarde is dit erfgoed opgenomen in de Gelderse Canon van de geschiedenis van Gelderland. Een groep van ca. 35 vrijwilligers zorgt voor de productie en het onderhoud van de fabriek. De Molen is opengesteld voor publiek en er worden rondleidingen verzorgd. Het doel hiervan is de bezoekers, vaak recreanten maar ook scholen, kunstenaars, publieke media en andere geïnteresseerden, kennis te laten maken met het proces van de papierfabricage nu en in vroeger tijden. Gezien de hoge kwaliteit van het papier en de grote variatie in papiersoorten is er ook een warme belangstelling vanuit de artistieke wereld. Regelmatig worden er dan ook kunstmanifestaties georganiseerd waarbij kunstenaars hun creaties in papier exposeren. De grote kennis van de vervaardiging van Oudhollandse papiersoorten, heeft ertoe geleid dat er toeleveringen zijn aan restauratiebedrijven die kostbare historische boekwerken restaureren. Ook is er Oudhollands papier geleverd voor de restauratietekeningen van de beroemde “Goudse Glazen” van de St. Janskerk te Gouda.

De kanaalzone is een recreatiegebied bij uitstek. Het landschap tussen de Veluwe en de IJssel beschikt over een zeer gevarieerde natuur en heeft veel bezienswaardigheden. “De Middelste Molen” heeft ervaren dat de groei van het aantal vakantieparken duidelijk leidt tot een toename van het aantal bezoekers. Er is met deze parken een levendig contact ontstaan, wat de wederzijdse activiteiten gunstig beïnvloedt. Zo is er ook regelmatig contact andere attractiepunten, met uitspanningen en centra voor toeristische informatie in omliggende gemeenten. Met de V.S.M. (De Veluwe Stoomtram Maatschappij) is een samenwerking over een historische rondtoer.

Het bestuur van de Stichting is dan ook van mening dat “De Middelste Molen” met haar historische fabriek en museum een belangrijke toerististische en educatieve waarde heeft voor de regio en dat haar activiteiten goed kunnen worden ingepast in toekomstige bestemmingsplannen. “De Middelste Molen” zou, gezien haar historische rol, later ook een taak kunnen vervullen als centraal informatiepunt.

4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op grond van het historisch bodemstand, het bedrijven/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie niet verdacht van bodemverontreiniging. Er zijn geen bezwaren voor de bestemmingsplanwijziging en de bodem is geschikt voor het beoogde gebruik. 

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planlocatie is gelegen buiten de bebouwde kom in de nabijheid van de weg Kanaal Zuid en industrieterrein Kieveen waardoor het gebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied. De beoogde ontwikkeling betreft een informatiecentrum/museum ter plaatse van een huidige bestemming Wonen. Ten aanzien van het aspect geluid wordt de functie minder gevoelig en zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging. Ten aanzien van het aspect geur en gevaar is ook een informatiecentrum/museum gevoelig.

Op het perceel Kanaal Zuid 493 is een veehouderij gevestigd. Op dit bedrijf is het Activiteitenbesluit van toepassing. Voor het houden van melkkoeien en jongvee gelden vaste afstanden. De aan te houden afstand tot geurgevoelige bestemmingen buiten de bebouwde kom bedraagt op basis van het Activiteitenbesluit 50 meter. Het dichtstbijzijnde dierverblijf van de veehouderij is gelegen op 50 meter van de gevel van het geplande bezoekerscentrum en de huidige woonbestemming. Het is niet reëel dat de veehouderij, richting de bedrijfswoning aan de voorkant uitbreidt. Dit is gelet op de huidige woonbestemming ook niet mogelijk. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor het realiseren van het bezoekerscentrum. De veehouderij wordt niet belemmerd door het plan.

Verder is op de planlocatie (Kanaal Zuid 497) een transformatorhuisje aanwezig. Dit transformatorhuisje is aanpandig gelegen aan het huidige (tijdelijke) informatiecentrum. Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzoneringen geldt hiervoor een richtafstand van 10 meter voor het aspect gevaar. Het nieuwe informatiecentrum is op circa 10 meter afstand geprojecteerd. Hierdoor wordt de afstand tot het transformatorhuisje vergroot en levert het transformatiehuisje geen belemmering voor het informatiecentrum.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een industrieterrein. De vigerende geluidgevoelige functie wordt gewijzigd in een niet-geluidgevoelige functie. Het is geen belastende functie in de zin van de Wet geluidhinder en deze wet is zodoende niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen wel de akoestische gevolgen van het plan te worden beschouwd.

Onderzoeksresultaten

De verkeersaantrekkende werking van het plan is ten opzichte van de huidige situatie minimaal. Daarnaast wordt de geluidsbelasting bij de omliggende bestaande woningen in hoofdzaak bepaald door het industrieterrein Kieveen en het overige verkeer over Kanaal Zuid. De geluidsbijdrage van het verkeer van en naar het plangebied is verwaarloosbaar ten opzichte van deze geluiden. Het aspect geluid levert zodoende geen belemmeringen op.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Ten opzichte van de huidige situatie is er geen sprake van een significante verkeerstoename. Daarnaast wordt de luchtkwaliteit bij de omliggende bestaande woningen in hoofdzaak bepaald door het industrieterrein Kieveen en het overige verkeer over Kanaal Zuid. De bijdrage van het verkeer van en naar het plangebied is verwaarloosbaar. Het aspect luchtkwaliteit levert zodoende geen belemmeringen op.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Binnen/nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerd) stationaire en mobiele risicobronnen gelegen. Vanuit het aspect externe veiligheid (plaatsgebonden risico en groepsrisico) zijn er geen belemmeringen.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Papierfabriek De Middelste Molen (Kanaal Zuid 497/499) ligt in buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,3 hectare groot. Het plan betreft uitbreiding van de bestaande gebouwen. Hierbij wordt een gebouw met een vloeroppervlak van circa 50 m2 gerealiseerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het omgevingsvisie vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Er zijn geen relevante grondwatergegevens uit gemeentelijk peilbuizen in de direct omgeving van het perceel bekend. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan zal grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het plangebied ligt aan het Apeldoorns Kanaal en aan de Loenense beek. Door het nieuwbouwplan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Indien mogelijk zal de aanwezige bezinkvijver hersteld worden in samenwerking met het Waterschap. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor (de kwaliteit van) het oppervlaktewater.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur

4.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukrioolstelsel waarmee vuilwater wordt afgevoerd. Op dit stelsel mag geen hemelwater afvoer worden aangesloten.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  • 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Het hemelwater van de nieuwbouw dient in het plangebied te worden vastgehouden en verwerkt. Om te snelle afvoer naar landelijk gebied tegen te gaan is een waterberging van 36 mm ten opzichte van het nieuw verharde oppervlak vereist. Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke drukrioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor de extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen en minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Bescherming van natuurwaarden: regelgeving

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats in de vorm van soortbescherming (via de Flora- en faunawet) en van gebiedsbescherming (via de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening).

Vanuit de natuurwetgeving zijn twee wetten relevant om het planinitiatief te toetsen.

4.3.1.1 Natuurbeschermingswet

De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied (die overigens voor een groot deel samenvalt met de EHS). Natura 2000-gebieden zijn vastgelegd en wettelijk beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet. Daarmee is de verplichting aangegaan om internationaal belangrijk geachte ecosystemen, planten- en diersoorten te beschermen.

Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken van de Natura 2000-gebieden. Op basis van de Natuurbeschermingswet kan een vergunning nodig zijn voor activiteiten die een negatief effect hebben op de kwaliteit en de instandhoudingsdoelen van het gebied.

De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde 'nee, tenzij'-regime. Binnen de gebieden waar het 'nee, tenzij'-regime van kracht is, zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve effecten worden gecompenseerd.

4.3.1.2 Toetsing aan Natuurbeschermingswet

Papierfabriek De Middelste Molen is op meer dan 1 kilometer afstand gelegen van het Natura 2000-gebied Veluwe. Vanwege de grote afstand tot de Veluwe en de kleine schaal van het verbouwingsproject bij de Middelste Molen zijn geen significante negatieve effecten op de instandhoudingdoelen van de Veluwe te verwachten.

4.3.1.3 Flora en Faunawet

Deze wet, die zich niet beperkt tot bepaalde gebieden, regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten opgenomen.


De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, waarvoor specifiek ontheffing gevraagd moet worden. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn.

4.3.1.4 Toetsing aan Flora en faunawet

Het te slopen bouwwerk waarin zich in de huidige situatie de ontvangstruimte bevindt is begin 2014 onderzocht op voorkomen en geschiktheid van beschermde gebouwbewonende vogels en zoogdieren zoals vleermuizen. Dit onderzoek leverde op dat het te slopen bouwwerk geen geschikte dakruimtes of muurspleten bevatte die geschikt waren voor beschermde diersoorten. Het aanvragen van een ontheffing voor de Flora en Faunawet is derhalve niet aan de orde. Elders op het terrein komen wel gebouwen voor waarin beschermde soorten voorkomen zoals de boerenzwaluw. Deze gebouwen blijven echter intact.

4.3.2 Landschappelijke aspecten

De locatie van De middelste Molen ligt op een kruispunt van de landschappelijke lijnen langs het Apeldoornsch Kanaal en de Loenensche beek.


Het heeft de voorkeur om het gat in de laanbeplanting langs het kanaal te herstellen. Dit gat is ontstaan als gevolg van de aangelegde parkeervoorzieningen in de huidige situatie. Indien mogelijk de parkeersituatie ruimtelijk anders situeren bijvoorbeeld door verruiming met een strook iets van het kanaal af.


Randvoorwaarde vanuit de Loenense beek is een strook van minimaal 5 meter grenzend aan de beek niet te bebouwen. Bezinkvijver in deze zone om cultuurhistorische en ecologische redenen handhaven.

4.4 Archeologie

Zoals in paragraaf 2.2.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

Het nieuw op te richten gebouw aan de achterzijde van de vm. molenaarswoning is gelegen in een zone met (middel)hoge archeologische verwachting op de beleidskaart. Archeologisch onderzoek is hier vereist bij bodemingrepen groter dan 500m2 en dieper dan 35cm. Op korte afstand ten noordoosten daarvan is ter plekke van vroegere molengebouwen (afgebeeld op de kadastrale kaart van 1832) een vlek gelegen met vastgestelde archeologische waarde (rood). Hier is archeologisch onderzoek al vereist bij bodemingrepen groter dan 50m2 en dieper dan 35cm. Vooralsnog zijn hier geen bodemingrepen van dergelijke omvang voorzien. Archeologisch onderzoek is dan ook niet vereist voor dit bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan worden de overeenkomstige aanduidingen met bijbehorende regelingen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1236-vas1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1236-vas1_0006.png"

4.5 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn (zie par.2.4.1.1.) heeft het plangebied een hoge attentiewaarde, als onderdeel van de hele zone langs het kanaal. Mede wegens deze hoge attentiewaarde is er nader cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van de Cultuurhistorische analyse Buitengebied Het Woud, gemeente Apeldoorn uit 2010, voor het hele bestemmingsplangebied Het Woud. In deze analyse is het deelgebied van het kanaal en de zone hierlangs alsvolgt gewaardeerd:

Van (hoge) waarde vanwege:

- goed afleesbare ontwikkelingsgeschiedenis en als gaaf bewaarde voorbeeld van de vele 19e-eeuwse kanalen in Nederland.

- unieke samenhang (voor een kanaal) met het landschap, i.c. met de ligging t.o.v. de stuwwal en voeding door middel van sprengen.

- betekenis voor de ontsluiting en (industriële) ontwikkeling van de regio.

Daarnaast heeft ook het samenhangende systeem van de Loenense beek, inclusief het complex van de Middelste Molen, een hoge waardering gekregen.

De watermolen/papierfabriek de Middelste Molen is rijksmonument. Deze is ca. 40 m. ten noordoosten van de nieuw te bouwen bezoekersontvangstruimte gelegen.

De voormalige molenaarswoning Kanaal-Zuid 499 heeft een hoge waardering gekregen in het rapport Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in Het Woud uit 2011, en is dientengevolge aangeduid als karakteristiek object in het bestemmingsplan Buitengebied Het Woud.

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus, maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdragen aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. Deze karakteristieke panden hebben in het bestemmingsplan een aanduiding gekregen met daaraan gekoppeld een sloopvergunningstelsel, waarin is bepaald dat de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden moeten worden meegewogen in het besluit tot het al dan niet verlenen van de sloopvergunning. Daarnaast is de aanduiding van bouwvlak en bouwhoogte op de verbeelding op de bestaande situatie afgestemd.

Het pand werd alsvolgt gewaardeerd in het rapport:

In 1933 door A. Jansen uit Laag-Soeren i.o.v. G.J. Bomhoff ontworpen woonhuis. Bomhoff was het jaar daarvoor eigenaar geworden van de naastgelegen Middelste Molen. Het eenlaags pand heeft een pannengedekt zadeldak.

1. Van belang voor de historische ontwikkelingen in het Loenense Broek en de Loenense Hooilanden, waar het object behoort tot een complex dat karakteristiek is voor het proto-industriële systeem van beken en papiermolens;

2. Hoge ensemblewaarde als onderdeel van het watermolencomplex van de Middelste Molen die als rijksmonument is beschermd;

3. Zeer beeldbepalende ligging als onderdeel van een in het oog vallend molencomplex langs het Apeldoorns Kanaal;

4. Als directeurswoning van de Middelste Molen illustratief voor de industriële geschiedenis van het gebied, in samenhang met het historische watersysteem;

5. Woonhuis uit het interbellum, dat zowel in de hoofdvorm als de detaillering overwegend gaaf bewaard gebleven;

Dit pand zal intern worden verbouwd en aan de achterzijde uitgebreid ten behoeve van het toekomstige gebruik als bezoekersontvangsruimte. Dit is toelaatbaar mits de hoofdvorm van het gebouw niet wordt aangetast. Het streven geldt om het gebouw herkenbaar te houden als zijnde (vm.) bedrijfswoning bij het complex van de papierfabriek.

Naastgelegen boerenwoning en boerenschuur Kanaal Zuid 493 zijn eveneens hoog gewaardeerd en dientengevolge aangeduid als karakteristiek object in het bestemmingsplan Het Woud. De planvorming heeft echter geen betrekking op deze naastgelegen gebouwen.

Andere cultuurhistorische waarden in het plangebied en directe omgeving zijn van meer landschappelijke aard. De opgeleide beek en het kleine vijvertje achter het bestaande ontvangstgebouw hebben aanzienlijke cultuurhistorische waarde. Ook het Apeldoorns Kanaal met kades, wegen en begeleidende beplanting heeft aanmerkelijke cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Behoud, en indien mogelijk versterking, van deze elementen is dus een vereiste, waaraan wordt voldaan in het voorliggende plan.

Omdat het bestaande ontvangstgebouw een noodgebouw met lage beeldkwaliteit is, biedt sloop en nieuwbouw kans om het beeld van het waardevolle complex te verbeteren.

4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Voor wat betreft de financiële uitvoerbaarheid van het plan merkt de gemeente op, dat dit project onderdeel uitmaakt van een tussen de gemeente en de initiatiefnemer, gesloten anterieure overeenkomst waarbij overeengekomen is dat alle met het bestemmingsplan samenhangende kosten voor rekening zijn van de initiatiefnemer, daarbij inbegrepen zijn de kosten voor de procedure van het bestemmingsplan. Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, lid 1 Wro en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van de regels als bedoeld in artikel 6.13, lid 2 Wro is niet noodzakelijk. Een exploitatieplan hoeft op grond van het vorenstaande niet te worden vastgesteld.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Kanaal Zuid 497 en 499 Loenen is een ontwikkelplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen en waarmee wordt ingespeeld op de toekomstige ontwikkeling.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.3 Bestemmingen

De bestemming en de aanduidingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemming en de aanduidingen worden hierna besproken.

Cultuur en Ontspanning

Voorheen viel een museum onder de bestemming 'Maatschappelijk'. In de SVBP 2012 is vastgelegd dat zowel de sportactiviteiten als de activiteiten met betrekking tot cultuur en ontspanning niet meer binnen de maatschappelijke bestemming vallen. Voor bijvoorbeeld een museum, een bioscoop of een atelier is de bestemming "Cultuur en Ontspanning" van toepassing verklaard. De huidige molenaarswoning zal gebruikt gaan worden als entree van het bezoekerscentrum, als kantine en kantoor voor het personeel. In de toekomst zou dit pand ook weer gebruikt kunnen gaan worden als bedrijfswoning.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

Regeling karakteristieke panden

De panden die in de rapportage Cultuurhistorische analyse Buitengebied Het Woud, gemeente Apeldoorn uit 2010 , die is beschreven in paragraaf 4.5 een Hoge totaalwaarde hebben zijn in dit bestemmingsplan aangewezen als karakteristiek pand. Op de plankaart hebben ze de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.

De molenaarswoning op het perceel aan het Kanaal Zuid 499 heeft de aanduiding 'karakteristiek' gekregen.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 6.1.1 en 6.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 6.1.2 en 6.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Beken en sprengen

De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de Loenense Beek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduidig voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

Zoals in paragraaf 2.2.2 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2  en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.

5.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.