direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Hogekampweg 63
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1195-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Hogekampweg 63

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het realiseren van 3 woningen op het perceel Hogekampweg 63.

Het perceel Hogekampweg 63 ligt in het bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' en heeft de bestemmingen Bedrijf en Agrarisch. Het realiseren van 3 woningen past niet binnen deze bestemming.

Met dit bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling mogelijk gemaakt. Tevens wordt een voor de omgeving hinderlijke bedrijfsbestemming opgeheven en wordt ten zuiden van het plangebied een strook grond langs de Koningsbeek overgedragen aan de gemeente. In dit deel - de noordzijde van de beek- wordt een ecologische zone aangelegd. Aan de zuidzijde van de beek is een voetpad aanwezig.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten noorden van Apeldoorn en is onderdeel van het buurtschap de Hommelbrink. Het perceel wordt in het oosten begrensd door het fietspad langs het voormalige spoortracé Zwolle/Apeldoorn en in het westen door een aftakking van de Hogekampweg (tussen nummer 59 en 69). De noordgrens bestaat uit een perceelsscheiding met bovenliggende woonpercelen. De zuidkant wordt begrensd door de Koningsbeek. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0001.png"

afbeelding: ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel maakt deel uit van het bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied (vastgesteld op 3 oktober 2013) en heeft daarin de bestemmingen Bedrijf en Agrarisch met de nadere aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - opslag van bouwmaterialen' en 'open landschap'. Binnen de bestemming bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. Het noordwestelijk deel van het perceel heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog. De zone rond de beek heeft de dubbelbestemming Waarde - Beken en Sprengen. De zuidoostkant van het perceel heeft de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied en de zuidwestkant van het pereel heeft de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0002.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan voorontwerp Wenum Wiesel en buitengebied.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

In de Omgevingsvisie wordt het plangebied, voorzover voor de ontwikkeling relevant, gezien als onderdeel van de stedelijke agglomoratie van de regio Stedendriehoek.

Daarnaast is de Koningsbeek gelegen in het plangebied onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en is tevens aangewezen als SED-water. Dit is water met een specifiek ecologische doelstelling.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goed ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannnen en omtrent de daarbijbehorende toelichting.

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Wonen

In de regels van de Omgevingsverordening Gelderland is, voor zover voor het plangebied van belang, het volgende bepaald:

“In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.”

Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.

Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) wordt opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dat biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad. Op verzoek van (de gemeenten in) een regio kan de kwantitatieve opgave wonen worden uitgebreid met bijvoorbeeld een kwantitatieve verdeling over de verschillende gemeenten, een fasering, of toch afspraken over kwalitatieve aspecten.

De bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld. Voor de regio Stedendriehoek, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is de kwantitatieve opgave voor de periode 2015 t/m 2024 in 2016 bepaald.

Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering past ook de enkele woning waarin dit plan voorziet. Zie ook paragraaf 2.8.

Het Kwalitatief Woonprogramma wordt beschreven in de volgende paragraaf.

beschermingsregime Gelders Natuurnetwerk

In de regels van de omgevingsverordening Gelderland zijn voor zover voor het plangebied relevant ter bescherming van de waarden in het Gelders Natuurnetwerk, waartoe de Koningsbeek behoort, regels opgenomen. In beginsel hier zijn geen nieuwe functies mogelijk.

2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2015-2024

Op basis van de Omgevingsverordening Gelderland is in 2016 op aangeven van de provincie voor de periode 2015 t/m 2024 in regioverband de kwantitatieve opgave bepaald voor de gemeenten in de regio Stedendriehoek. Voor Apeldoorn richt dit kwantitatieve kader zich op een behoefte aan toevoeging van 3.500 woningen in deze periode.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 3 woningen mogelijk. Deze zijn opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanningslijst die zich verhoudt tot het regionale kwantitatieve kader en jaarlijks met regiogemeenten en provincie wordt gemonitord.

2.5 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.6 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0003.png"

kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

De locatie Hogekampweg bevindt zich aan de noordrand van het beekdal van de Koningsbeek en langs het voormalige spoortracé Zwolle/Apeldoorn, de zogenaamde Koningslijn. Tegenwoordig ingericht als fietspad. Beide landschappelijke structuren zijn onderdeel van de Groene mal van Apeldoorn. Het groen blauwe raamwerk voor de stad.

Waterplan Apeldoorn

Het waterplan "Werken aan water" 2005-2015, vastgesteld door de raad in oktober 2005, kent voor alle beken binnen de stad Apeldoorn een integrale doelstelling. Deze geldt ook voor de Koningsbeek en bestaat uit: het bovengronds herstellen van de beekloop en ruimte bieden aan water, natuurontwikkeling, cultuurhistorie en recreatie. Hierbij worden ook het landschap, de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het gebied versterkt.

In het Waterplan is de Koningsbeek als landelijke beek ingedeeld met als randvoorwaarde een beekzone van minimaal 50 meter. Natuur is de belangrijkste dimensie van de beek, de gebruiksdimensie speelt ook een rol. Het streefbeeld van de beek wordt beschreven als “Een landelijke beek met koninklijke allure van bron tot monding”.

Visie Koningsbeek

De Visie Koningsbeek, vastgesteld door het college in maart 2010, is een nadere uitwerking vanWaterplan Apeldoorn.

In deze visie staat beschreven dat voor het gedeelte van de Koningsbeek vanaf de Zwolseweg een ruimte van minimaal 50 meter breed rondom de beek wordt ingericht als beekzone. Deze beekzone is aangegeven op de kaart Visie Koningsbeek en is aan de zuidzijde van de beek ruimer dan aan de noordzijde. Door de ruimte rondom de beek in te richten als een ruimte die hoort bij de beek ontstaat een continuïteit in inrichting die het ruimtelijke beeld van het beekdal versterkt. Zo krijgt de beek betekenis voor de ruimtelijke organisatie van de stad als scheidend element tussen de stad (zuidkant) en het landelijke gebied (noordkant). Door de beplanting aan de noordkant van de beek uit te breiden, wordt de beek als lijn zichtbaar in het landschap en wordt de halfopen beekdalruimte aan de zuidkant sterker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0005.png" Beekzone (vastleggen in bestemmingsplan)

Uitsnede kaart visie Koningsbeek

Inmiddels is het beekdal van de Koningsbeek heringericht. De beekloop is deels weer open gelegd. Er zijn wandelvoorzieningen aangebracht en er grote delen zijn ingericht als natuurterrein. Delen van het beekdal zijn verlaagd voor het bergen van hemelwater. De beek kan hier bij extreme buien overlopen. Het beekdal is overwegend open. Dit beeld wordt versterkt doordat vooral de noordrand van het beekdal is aangezet met nieuwe houtsingels en kleine bosschages. Bestaande boomstructuren langs de beekloop zijn versterkt.

2.7 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.

De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
    Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen.

2.8 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Dit woningbouwprogramma verhield zich in 2012 met het toenmalige regionale programmeringskader KWP3 2010 t/m 2019 en op dit moment met opvolgende regionale kwantitatieve kader uit 2016 voor de periode 2015 t/m 2024 (zie paragraaf 2.4).

Dit bestemmingsplan voegt twee woningen toe en vervangt een bedrijfswoning door een woning. In het woningbouwprogramma is ruimte opgenomen voor kleinschalige initiatieven. Dit zijn initiatieven met (netto) minder dan 5 woningen. Het gaat om totaal 30 woningen per jaar. De twee netto toe te voegen woningen passen binnen die ruimte.

2.9 Actualisatie woningbouwprogrammering

In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering geactualiseerd. Op basis van actuele behoeftegegevens is besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven. Kwalitatief legt de raad met betrekking tot de verdeling over de prijssegmenten in beginsel het accent op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

2.10 Waterbeleid

2.10.1 Nationaal beleid
2.10.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.10.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.10.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.10.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.10.4 Gemeentelijk beleid
2.10.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.10.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.

Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.).

Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.

Grondwaterneutraal bouwen.

2.11 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.11.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.11.2 Archeologische beleidskaart

Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met archeologische waarden

Terreinen met archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met specifieke archeologische waarden

Tot de terreinen met specifieke archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden bestaat een zeer aannemelijke kans dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.12 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor Wenum Wiesel en buitengebied is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit is vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Wenum Wiesel en is samen met het bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Dit plan bevat het formele welstandskader waaraan omgevingsvergunningen worden getoets daarnaast bevat het beeldkwaliteitsplan handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.

Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op hetgeen is vastgelegd in het groot apeldoorns landschapskookboek en het klein apeldoorns dorpenkookboek. Beide kookboeken bevatten tevens handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.

3 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Wenum Wiesel is een gebied in de gemeente Apeldoorn bestaande uit twee buurtschappen: Wenum en Wiesel. Het ligt ten noorden van Apeldoorn. Wenum en Wiesel worden gescheiden door de Zwolseweg. Aan de oostkant ligt Wenum en aan de westkant Wiesel.

In het zuiden van Wenum lag vroeger een uitgestrekt heideterrein dat behoorde tot de marke Wenum en de marke Noord-Apeldoorn. De heidevelden zijn in 1852 verdeeld. In 1872 waren wegen aangelegd en percelen uitgezet, die ontgonnen werden voor agrarische gebruik, voornamelijk voor grasland. De eerste huizen waren toen al gebouwd aan de Wieselseweg, de Puinweg en de Zwolseweg. In de loop van de twintigste eeuw is de bebouwing van deze wegen verder uitgebreid tot vrijwel aaneengesloten lintbebouwing. Het gebied Wenum-Zuid is met de groei van Apeldoorn thans net buiten de eigenlijke stad gelegen. De kaart van 1915 laat nog een mozaïek zien van bouwlanden, weilanden, heidevelden en bosjes. Het huidige landschap wordt getypeerd door een mozaïek van bebouwing (woningen, bedrijfspanden en enkele villa's), graslanden en bosjes. De bebouwing heeft geleidelijk een groot deel van de ruimte langs de wegen opgevuld. Karakteristiek voor het gebied zijn de tamelijk kleine vrijstaande huizen op relatief grote kavels. Het resultaat is een bijzondere vormgeving en inrichting van een voormalig heideveld, die zeldzaam is in ons land.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0006.jpg"

HetWenumsche Veld op de topografische kaart van 1915.

3.2 Bestaande situatie

Wenum Wiesel is opgebouwd langs de Zwolseweg, de Oude Zwolseweg en de zijwegen daarvan. De Zwolseweg en de Oude Zwolseweg vormen de doorgaande routes door het gebied. In het zuiden, ten noorden van de stad Apeldoorn, is de dichtheid het hoogst. Richting het noorden neemt de dichtheid af. Langs de zuidelijke gedeeltes van de genoemde wegen is aaneengesloten lintbebouwing aanwezig. In het noorden is sprake van een buitengebied; woningen en bedrijven tussen weilanden, akkers en bospercelen. De overgang tussen het noordelijke en het zuidelijke deel is, vanuit ruimtelijk oogpunt, een geleidelijke overgang. Ook voor de zijwegen geldt: hoe dichter naar het zuiden, hoe dichter de bebouwing. Functioneel is Wenum Wiesel (zuidelijk deel) vooral een woongebied, al dan niet met hobbymatige, agrarische activiteiten. Verspreid zijn bedrijven en andere functies aanwezig.

De Hogekampweg is een zijweg van de Hoge Brink die weer aansluit op de Oude Zwolseweg. De Hogekampweg loopt van de Hoge Brink tot aan de Stadhoudersmolenweg. Langs de Hoge Kampweg is aaneengesloten lintbebouwing en wat bedrijvigheid aanwezig. De lintbebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen. De weg eindigt op het bedrijventerrein Stadhoudersmolen.

Het perceel Hogekampweg 63 ligt achter de bestaande bebouwing aan de Hogekampweg 49 tot 59 en is bereikbaar via een aftakking van de Hogekampweg tussen nummer 59 en 69. Op het perceel Hogekampweg 63 bevond zich een handelsbedrijf in sloop- en bouwmaterialen inclusief een bedrijfswoning. Het bedrijf is geruime tijd geleden gestaakt. De plek is geheel vrijgemaakt van bedrijfsbebouwing en opslag en in 2007/2008 is de bodem gesaneerd. Thans zijn alleen nog de bedrijfswoning en het bijgebouw aanwezig.

Direct ten oosten van het plangebied lag in het verleden een spoorlijn van Apeldoorn naar Zwolle (De Koningslijn). Deze spoorlijn is inmiddels gesaneerd en vervangen door een fietspad, dat zorgt voor een veilige route voor langzaam verkeer langs de autoweg. Het kaarsrechte karakter van het fietspad sluit aan bij het verleden als spoorlijn. Iets verder naar het oosten van het plangebied ligt het Apeldoorns Kanaal.

Aan de zuidkant van het plangebied bevindt zich de Koningsbeek. Aan de zuidzijde van de beek is een voetpad aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0007.png"

luchtfoto met het plangebied geel omkaderd

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0008.png"

het perceel gezien vanaf de aftakking van de Hogekampweg tussen nummer 59 en 69

3.3 Nieuwe situatie

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 3 vrijstaande woningen te bouwen op circa 0,6 ha. grond. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal 700 m³. Qua ruimtelijke massa wordt aangesloten bij de omliggende woningen. Dit betekent dat de woningen worden afgedekt met een kap waarbij de goothoogte maximaal 4 meter en de nokhoogte maximaal 10 meter bedraagt. Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen wordt aangesloten op het 'Beeldkwaliteitsplan Wenum Wiesel'. De bestaande woning en het bijgebouw zullen worden gesloopt.

Door het toevoegen van een woonbestemming wordt de mogelijkheid van een voor de omgeving hinderlijke bedrijfsbestemming opgeheven. Ook vervalt de mogelijkheid van opslag van bouwmaterialen op het perceel.

Om deze ruimtelijke opzet van het beekdal verder te versterken wordt er aan de zuidzijde van de ontwikkellocatie een strook van circa 15 meter uit het hart van de beek in eigendom overgedragen aan de gemeente en op natuurlijke wijze door ontwikkeld tot een opgaande houtsingel. Door aan deze strook de bestemming 'Natuur' te geven wordt deze ruimte voor de toekomst blijvend beschermd. In het geldende bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied is thans aan de noordzijde van de Koningsbeek een beekzone opgenomen van 15 meter uit het hart van de beek . Deze wordt in dit plan gehandhaafd en uitgebreid ter plaatse van de Woonbestemming. Reden hiervoor is dat in dit specifieke geval de functiewijziging van agrarisch naar wonen met de daarbij behorende gebruiksmogelijkheden ertoe noopt om een bredere zone op te nemen dan die thans in het geldende bestemmingsplan is vastgelegd. Samen met de zone aan de zuidkant van de beek ontstaat zo een ruime beekzone van meer dan 100 meter.

De strook grond van circa 14 meter aan de oostzijde van het plangebied krijgt tevens een bestemming Natuur, daarvan zal een strook van circa 6 meter worden overgedragen aan de gemeente en worden ingericht als opgaande singel. Deze structuur versterkt de begeleidende groenstructuren van de voormalige spoorlijn en geeft hiermee invulling aan de verdere versterking van de Groene Mal.

De woningen zijn via de bestaande ontsluiting bereikbaar. Deze weg loopt vanaf het noorden van de Hogekampweg naar het perceel. De ontsluiting zal verder op eigen terrein worden aangelegd. Op basis van de geldende parkeernormen zijn per woning 1,5 parkeerplaatsen nodig. Hiervoor is voldoende ruimte op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0009.png"

nieuwe situatie met indicatieve verkaveling

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:

  • 1. als die stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. als in die actuele regionale behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:

  • 3. als in die behoefte wordt voorzien op een locatie die met gebruik van verschillende manieren van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 3 woningen te bouwen. De bouw van 3 woningen wordt niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Een toets aan artikel 3.1.6 lid 2 is dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.2.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Op grond van artikel 3.1.1a van het Bro kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Dit artikel houdt een soort van bewijslastverdeling in. Als het onderzoek niet ouder is dan twee jaar dan hoeft een bestuursorgaan niet te motiveren dat het onderzoek wordt gebruikt. Is het onderzoek wel ouder dan 2 jaar, dan mag een bestuursorgaan nog steeds van de onderzoeksrapportage gebruik maken als zij (gemotiveerd) van mening is dat het onderzoek nog actueel is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Hiervoor geldt op grond van artikel 3.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ((Wabo) een vergelijkbaar regime als bij onderzoeken in het kader van het bestemmingsplan.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Evaluatie bodemsanering Hogekampweg 63, Hunneman Milieu Advies Raalte, kenmerk 2007137/lvh/sh, april 2008
  • Bodemonderzoek ter plaatse van het tracé Koningsbeek, Hunneman Milieu Advies Raalte, kenmerk 2009748/lvh/sh, november 2009

In de rapportages van genoemde bodemonderzoeken opgenomen in bijlage 1 respectievelijk bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting zijn de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken weergegeven.

Uit het evaluatieonderzoek uit 2008 blijkt dat ter plaatse van het woonhuis (de bedrijfswoning) de grond sterk verontreinigd was met PAK. Het was geen ernstig geval volgens de Wet Bodembescherming. Op het achterterrein lag een puinverharding die sterk verontreinigd was met asbest. Het overige terrein was licht verontreinigd voor de stoffen die zijn onderzocht en was niet verontreinigd met asbest. In 2007-2008 heeft vervolgens een bodemsanering plaatsgevonden om de PAK-verontreinging en het puin met asbest te verwijderen. Uit de evaluatie van de bodemsanering blijkt dat de sterke PAK-verontreiniging is gesaneerd tot onder de streefwaarde. De met asbest verontreinigde puinverharding is afgegraven en afgevoerd naar een erkende verwerker. In de bodemmonsters van het evaluatieonderzoek is nog wel een matige verontreiniging met kwik vastgesteld. De matige kwikverontreiniging is niet verder ontgraven, omdat het is gelegen op het stuk perceel dat bestemd is voor natuurontwikkeling en geen risico's voor de volksgezondheid veroorzaakt.

In november 2009 is onder meer voor de overige stukken perceel bestemd voor natuurontwikkeling onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond rond de Koningsbeek en de beekbodem zelf niet zijn verontreinigd met de onderzochte stoffen.

Op basis van het uitgevoerde evaluatieonderzoek bodemsanering uit 2008 en het bodemonderzoek voor de Koningsbeek uit 2009 zijn er geen bezwaren tegen deze bestemmingsplanwijziging. Met de sanering is de bodem geschikt gemaakt voor het beoogde gebruik ‘wonen’. Ook de bodem van het boogde gebruik ‘natuur’ is geschikt. Gelet op het gebruik van de grond in de periode 2008 tot nu is het niet aannemelijk dat de kwaliteit van de bodem is gewijzigd en dat er (nieuwe) verontreinigingen zijn ontstaan. De onderzoeken uit 2008 en 2009 worden in het kader van de bestemmingsplanwijziging als actueel beschouwd.

In het kader van de Omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen dient nog wel een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.2.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planlocatie ligt in een rustige woonomgeving. Het beoogde plan betreft hier een milieugevoelige functie. Er is hier dus alleen sprake van inwaartse milieuzonering. Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) liggen in hoofdzaak woonbestemmingen. Op circa 75 meter ten westen van de toekomstige woonbestemming ligt een maatschappelijke bestemming met een milieuzone van 10 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg. Derhalve wordt de Zwolseweg nader beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van <keuze: 63/53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De nieuwe woonbestemming is geprojecteerd binnen de geluidzone van de Zwolseweg. Voor deze weg doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat de Zwolseweg van rechtswege een geluidzone heeft. De overige wegen in de omgeving van het plangebied hebben geen geluidzone.

In de rapportage d.d. 28 januari 2015, opgesteld door de adviseurs en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting is de geluidsbelasting ten gevolge van de Zwolseweg berekend. Daarnaast is de geluidsbelasting van de Oude Zwolseweg, Nieuwenkamp, Hoge Brink en Hogekampweg, allen met een 30 km/uur regime, onderzocht. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting ten hoogste 44 dB bedraagt.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai en het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

4.2.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.2.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het realiseren van 3 woningen.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn de volgende risicobronnen aanwezig: de Zwolseweg. Deze weg is aangewezen als doorgaande route voor gevaarlijke stoffen en het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg is echter dermate beperkt dat er geen significante externe veiligheid risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn. De ontwikkeling van de planlocatie kan daarmee aangemerkt worden als kansrijk in het licht van externe veiligheid.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

4.2.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.

4.2.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Er is geen sprake is van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit mer. Zodoende is geen aanleiding te veronderstellen dat een MER, vormvrije mer of (vormvrije) mer-beoordeling nodig is.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,8 ha. groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

4.3.2 Grondwater

Het gebied ligt in de in de Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Als gevolg van klimaatverandering kunnen de grondwaterstanden mogelijk met 30-40 cm stijgen.

Het grondwatermeetnet van de gemeente Apeldoorn bevat onvoldoende nauwkeurige gegevens om een uitspraak te kunnen doen over de hoogte van de grondwaterstand. Informatie over de grondwaterstand moet verkregen worden door middel van geohydrologisch onderzoek. Op basis van peilbuizen in de wat verdere omgeving in relatie tot de huidige maalveldhoogten wordt ingeschat dat ontwatering van het plangebied de nodige aandacht vraagt. Het plan dient grondwaterneutraal te worden ontwikkeld.

Er moet worden voldaan aan de ontwateringsnormen van de gemeente Apeldoorn: een grondwaterstand van minder dan 0,7 meter beneden maaiveld wordt niet vaker dan eens per jaar bereikt of overschreden en mag niet langer duren dan hooguit 14 dagen. De ontwateringssituatie is een verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar. Binnen het huidige gebruik is er in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

4.3.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het aanwezige oppervlaktewatersysteem in en om het plangebied bestaat uit de aangrenzende Koningsbeek. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Mogelijk dat in de zone langs de beek mogelijkheden voor extra retentie ontstaan. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft kwantitatief geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt wel waterafhankelijke natuur voor, namelijk in en langs de Koningsbeek. Door de recente aanleg van een ecologische zone langs de zuidzijde van de beek (met wandelpad) en door bij eventuele maatregelen t.b.v. ontwatering van het plangebied de gevolgen voor de ecologische zone in het oog te houden heeft het plan geen nadelige gevolgen voor deze waterafhankelijke natuur.

4.3.4 Afvoer van hemelwater

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit (20 mm) op eigen terrein. Overtollig hemelwater kan bovengronds aan de erfgrens worden aangeboden, waarna het wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel in de weg.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.3.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel in de Hogekampweg. Hierin is voldoende capaciteit beschikbaar. Wel dient er een uitwerking rioleringsplan verlenging Hogekampweg te worden gemaakt in verband met de hoogteligging van het bestaande riool.

4.3.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

4.4 Natuurwaarden

4.4.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Hiervan is in dit plan geen sprake en blijft dan ook buiten beschouwing.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen het Gelders Natuuurnetwerk (GNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

4.4.2 Onderzoeksresultaten

De Koningsbeek behoort tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en is tevens aangewezen als SED-water. Dit is water met een specifiek ecologische doelstelling. SED-wateren kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen. Deze wateren stellen hoge eisen aan met name morfologie, waterkwaliteit, watervoerendheid en stroming. De provincie beschermt (de natuurwaarden van) deze wateren en benoemt deze als specifieke waterhuishoudkundige functie.

Een belangrijke bijdrage aan het versterken van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten wordt geleverd door de overdracht van grond aan de gemeente. Het betreft een zone direct grenzend aan de Koningsbeek. Dit biedt de mogelijkheid om langs de beek een ecologische zone te ontwikkelen waarbij zo mogelijk waterafhankelijke natuur wordt gerealiseerd. Dit gebied krijgt de bestemming 'Natuur'. Binnen het plangebied wordt geen bos of natuur aangetast.

Er is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat er mogelijkheden zijn voor steenmarter en vleermuizen en dat konijnen aanwezig zijn.

Voor steenmarter kan gewerkt worden zonder nader onderzoek en ontheffing, indien een gedragscode gevolgd kan worden.

Voor vleermuizen dient aanvullend onderzoek verricht te worden. Indien vleermuizen worden aangetoond zal een ontheffing Flora- en faunawet nodig zijn.

Er dient rekening gehouden te worden met de werkwijze bij de uitvoering om doding of verwonding van konijnen te voorkomen.

4.5 Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2014 kent, zoals in paragraaf 2.11.2 al is beschreven, zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in Monumentenwet en monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen. In het plangebied komen gebieden voor die zijn aangemerkt als terrein met specifieke archeologische waarde, zone met hoge archeologische verwachting en zone met lage archeologische verwachting . De volgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0010.png" Plangebied op de archeologische beleidskaart 2014

Legenda:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1195-vas1_0011.jpg"  

Beschrijving onderzoeksresultaten en vervolgacties

Op basis van deze archeologische verwachting is er in mei 2015 archeologisch onderzoek gedaan door RAAP. Uuit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op grond van de lage ligging langs de Koningsbeek een lage archeologische verwachting heeft voor resten uit de Steentijd t/m Middeleeuwen (nederzettingsresten). Gezien de historische situatie geldt specifiek een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de Nieuwe Tijd. Ter plaatse van de huidige woning is tussen ca. 1750 en 1832 een woning gebouwd. De huidige woning, uit 1967, staat waarschijnlijk ten dele op de fundamenten van een oudere woning.

Langs de Koningsbeek kunnen eventueel resten van watermolens of stuwen aanwezig zijn.

Uit het verkennend veldonderzoek is gebleken dat de verwachte bodemopbouw plaggendek op smeltwaterafzettingen slechts in een van de zes boringen werkelijk aanwezig is. De bovengrond bleek in de meeste boringen tot 0,4 a 0,5 m -Mv verstoord.

De bodem kan als een gooreerdgrond worden aangemerkt. De afzettingen in het zuiden van het plangebied worden als beekeerdgrond geïnterpreteerd.

In het zuidelijke deel van het plangebied kunnen resten van watermolens en stuwen worden verwacht. Indien in een zone van ca. 15 m vanaf de beek bodemingrepen gepland worden, wordt voor deze zone archeologische begeleiding aanbevolen.

Vooralsnog zijn in deze zone geen bodemingrepen gepland dus is dit nu niet aan de orde.

In het overige deel van het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden in deze gebieden archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. In de praktijk kan een dergelijke melding worden gedaan bij de gemeentelijk archeoloog (archeologie@apeldoorn.nl).

Conclusie en gevolgen voor bestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan leidt dit tot de volgende situatie. De zone met hoge archeologische verwachting in de beleidskaart 2014, in het uiterste noordoosten van het plangebied, krijgt een overeenkomstige aanduiding in de plankaart met bijbehorende regels. Ook de zone langs de beek, tot 15 meter uit het midden van de beekloop, krijgt deze aanduiding met bijbehorende regels. Voor het overige valt het plangebied in een Zone met geen archeologische verwachting, en behoeft dus geen aanduiding.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.6.2 Cultuurhistorische analyse

Het plangebied vormt onderdeel van het buitengebied Wenum-Wiesel, waarvoor in 2010 een cultuurhistorische analyse is opgesteld. Uit deze analyse blijkt met betrekking tot het plangebied en de naaste omgeving dat het ligt in het deelgebied 'Apeldoorn-Noord' (ook 'Wenum-Zuid' genoemd). Dit deelgebied heeft een middelhoge cultuurhistorische waarde. De Koningsbeek, direct ten zuiden van het plangebied, en de voormalige spoorlijn (thans fietspad) ten oosten van het plangebied, zijn structuren met hoge cultuurhistorische waarde.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, heeft geen negatieve invloed op deze waarden. De zones langs de beek en de voormalige spoorlijn worden niet betrokken bij de woningen als tuin of erf. De zone lang de beek wordt ontwikkeld als ecologische zone.

4.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden verzekerd. In de overeenkomst is vastgelegd dat alle aan het plan toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer. Daarmee is het bestemmingsplan financieel economisch uitvoerbaar en ontbreekt de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen

Aan de verandering zijn voor de gemeente geen kosten, de aanleg van aanvullende infrastructuur (riolering, insteekweg) is voor rekening van de eigenaar van het terrein.

De overdracht van de ecologische zone geschiedt tegen een symbolische prijs.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In paragraaf 3.3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Hogekampweg 63 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Natuur

De bestemming Natuur is hoofdzakelijk gegeven aan het gebied dat in eigendom wordt overgedragen aan de gemeente. Het gaat om een gebied waarvan vast staat dat deze binnen de planperiode wordt omgezet naar natuur. Een deel zal van deze bestemming blijft particulier eigendom en zal conform de bestemming moeten worden ingericht.

Binnen deze bestemming komen een aantal gebiedsaanduidingen voor, te weten 'overige zone a-watergang', 'overige zone - beken en sprengen' en 'overige zone - ecologisch water'.

De Koningsbeek betreft een SED-watergang (water met een Speciale Ecologische Doelstelling) en maakt deel uit van het GNN (Gelders Natuurnetwerk) en heeft om deze reden een aanduiding 'overige zone - ecologisch water' en 'overige zone- beken en sprengen' gekregen, waardoor de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarde van de beek medebeschermd wordt. Het waterhuishoudkundig belang wordt beschermd door middel van de gebiedsaanduiding 'overige zone - a-watergang'.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan het gebied dat een verblijfsfunctie heeft. Dit betreft wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in het woongebied. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.

Wonen

De beoogde woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemming Wonen - 2 uit het geldende bestemmingsplan Wenum Wiesel en Buitengebied. Op onderdelen is deze bestemming ontdaan van elementen die voor dit plan niet nodig zijn. Daarnaast zijn de regels bijgewerkt op nieuw, gemeentelijk beleid.

Binnen het vlak met de bestemming Wonen is op de plankaart per woning een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen dienen de nieuwe woningen te worden opgericht. Binnen het bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan, waarbinnen één woning is toegestaan.

Er is maximaal 75 m2 aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen toegestaan. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en is de definitie van het begrip achtererf uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd.

Binnen deze bestemming komt de gebiedsaanduiding 'overige zone - beken en sprengen' voor. Hierdoor worden landschappelijke, ecologische en culuurhistorische waarde van de beek medebeschermd.

Parkeren

Uitgangspunt is dat bij elke woning voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gelaten. Om dit te verzekeren is in de regels (artikel 5.5.2) een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeeplaatsen per woning opgenomen. Deze parkeerplaatsen kunnen in het plangebied zowel op eigen terrein binnen de bestemming Wonen als in het openbaar gebied binnen de bestemming Verblijfsgebied worden gerealiseerd. Bouwwerken voor wonen kunnen uitsluitend worden gebruikt als voldaan is aan het realiseren en in stand laten van deze parkeerplaatsen. Gebruik in strijd met deze bepaling is een strafbaar feit.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.1.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Bepalingen over waarden

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2014 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in Monumentenwet en monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met specifieke archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – specifieke archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Om duidelijk te maken welke archeologische waarden in de verschillende gebieden worden beschermd zijn in de begripsbepalingen definities opgenomen van de begrippen terrein met vastgestelde archeologische waarden, terrein met specifieke archeologische waarden, zone met hoge archeologische verwachtingswaarde en zone met lage archeologische verwachtingswaarde.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

5.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Informatiebijeenkomst

Op 9 juni 2015 heeft, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden, de dorpsraad Wenum Wiesel en een aantal raadsleden.

6.2 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

6.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is een melding gedaan bij de provincie en het waterschap. Ook is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland. De Veiligheidsregio kan instemmen met de in het bestemmingsplan opgenomen veiligheidsparagraaf.

6.4 Totstandkoming plan

Van 27 augustus heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn vijf zienswijze ingediend. De inhoud en de beoordeling daarvan is te vinden in een separate nota bij dit bestemmingsplan.

De behandeling van alle lopende ruimtelijke plannen, waaronder deze, is opgeschort in afwachting van de uitkomst van de gesprekken tussen de gemeente en de dorpsraad Wenum Wiesel over ruimtelijke ontwikkelingen in Wenum Wiesel en de bestuurlijke besluitvorming hierover. De indieners van een zienswijze zijn hier per brief over geïnformeerd.