Plan: | Bestemmingsplan Kanaaloevers Haven Centrum herstelplan |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1074-onh1 |
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Onderzoeksresultaten bodem
Met het voorliggende bestemmingsplan is beoogd de volgende functies juridisch mogelijk te maken:
Voor de bovengenoemde functies is bodemonderzoek voor het verkrijgen van een bouwvergunning alleen verplicht bij het realiseren van (delen van) een appartementencomplex. Op dit moment zijn alle opties nog mogelijk.
In 1992 is de parkeergarage Koningshaven gerealiseerd. Sindsdien zijn er geen bouwactiviteiten geweest. Op dit moment is de locatie volledig bebouwd. Ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw van het appartementencomplex zijn geen historisch verdachte locaties aanwezig (bron: Homeris bestand gemeente Apeldoorn). Op basis van expert judgement ten aanzien van ervaringen met de ontwikkeling in het plangebied Station Noord en het gebied Haven Centrum zelf wordt ingeschat dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van het herstelplan. Als gekozen wordt voor de variant waarbij het tussenlid met daarin (delen van) appartementen gerealiseerd wordt zal bij de aanvraag voor de bouwvergunning een actueel bodemonderzoek gevoegd moeten worden.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging maakt de gemeente Apeldoorn gebruik van de richtafstandenlijst. In het bestemmingsplan wordt dan bepaald dat in zo'n gebied met functiemening bedrijven van een hogere milieucategorie zijn toegelaten dan op grond van de afstand in een rustige woonwijk zou zijn toegestaan.
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het geprojecteerde ruimtelijke en functionele programma maakt het gebied Haven Centrum onderdeel van de binnenstad. De binnenstad is een gebied met functiemenging. Daarbinnen kunnen minder strenge eisen gelden ten aanzien van de menging van functies en de gevolgen daarvan.
Het onderhavige plangebied ligt niet binnen de milieuzones van bestaande bedrijvigheid. De in de omgeving aanwezige bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de in het plangebied geprojecteerde woonfunctie en ook het omgekeerde, namelijk dat die woonfunctie belemmerend zouden werken op de bedrijvigheid, is niet het geval.
In de omgeving van het onderhavige plangebied maakt bestemmingsplan Kanaaloevers Haven Centrum het vestigen van detailhandel, maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur, congressen, evenementen, sport en recreatie), publieksgerichte dienstverlening en het oprichten van woningen mogelijk. Het mengen van de woonfunctie met deze functies wordt, voor zover het betreft functies in de milieucategorieën 1 en 2, in dit gebied met functiemenging aanvaardbaar geacht. Mensen die in dit gebied (gaan) wonen kiezen immers bewust voor het wonen in een levendige omgeving en zullen de daarmee gepaard gaande gevolgen accepteren als behorend bij deze woonomgeving. De door bestemmingsplan Kanaaloevers Haven Centrum toegelaten bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de in het onderhavige plangebied geprojecteerde woonfunctie en ook het omgekeerde, namelijk dat die woonfunctie belemmerend zou werken op de bedrijvigheid, is niet het geval.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van spoorlijnen en industrieterreinen. Derhalve is alleen het wegverkeerslawaai beschouwd.
Algemeen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat er een onheffingsgrond aanwezig is. De ontheffingsgronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten
De Molenstraat-Centrum (vanaf de Stationsstraat in oostelijke richting) is de enige weg in de omgeving van het plangebied die van rechtswege een geluidzone heeft. Deze binnenstedelijke weg heeft een geluidzone van 200 meter. De overige wegen in en om het plangebied, Stationsstraat, Stadskade en Havenweg, zijn wegen met een wettelijke snelheid van 30 kilometer per uur. Deze wegen hebben derhalve geen geluidzone.
De in het onderhavige bestemmingsplan geprojecteerde woonbebouwing ligt grotendeels buiten de geluidzone van de Molenstraat-Centrum. Bovendien kan gezien de grote afstand en de afschermende bebouwing gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de geluidbelasting van de overige wegen. Ook hiervoor kan gesteld worden dat gezien de afstand en de afschermende werking van de omliggende bebouwing de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Cumulatief en rekening houdend met de overige niet gezoneerde wegen kan in aansluiting op het onderzoek uit 2007 (dat is uitgevoerd ten behoeve van bestemmingplan Kanaaloevers Haven Centrum) worden geconcludeerd dat de geluidkwaliteit voldoende is en geen aanleiding geeft voor verder onderzoek of maatregelen.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Wanneer een voorgenomen ontwikkeling niet onder de categorieën van gevallen valt, kan het bestuursorgaan op andere wijze aannemelijk maken dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen waarvoor grenswaarden gelden.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Onderhavig bestemmingsplan betreft de bouw van beduidend minder dan 1.500 woningen. Het plan valt daarmee onder de categorieën van gevallen waarvoor het op grond van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' niet nodig is luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het Bevi het plaatsgebonden risico vast en geeft het een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen.
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Transport gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen transportassen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Elektromagnetische straling
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen hoogspanningslijnen en geen zendmasten.
Conclusie
De externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.