direct naar inhoud van 5.1 Milieuaspecten
Plan: Barnewinkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1070-vas1

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar. Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Ter plaatse van het plangebied, welke kadastraal bekend staat als Apeldoorn, sectie M, nummer 8074 is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd:

  • Verkennnend bodemonderzoek Barnewinkel 13, Verhoeve Milieu, kenmerk 79575, d.d.14-02-2000 (bijlage 2);

In het inventariserend bodemonderzoek van 2000 is in de bovengrond een lichte verontreiniging van PAK en minerale olie aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met PAK en minerale olie. Het grondwater is sterk verontreinigd met nikkel en het is licht verontreinigd met chroom, arseen, zink, koper, naftaleen, tolueen, xlenen en minerale olie. Een deel van het gebied dat in 2000 is onderzocht, is in 2010 en 2011 opnieuw onderzocht in het kader van de ontwikkeling van het kantoor ten noorden van Barnewinkel 13 (ligt buiten plangebied). Uit deze onderzoeken (kenmerk 180083, d.d. 20 augustus 2010 en kenmerk 180083-4373, d.d. 1 februari 2011) blijkt dat de boven- en ondergrond niet zijn verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en is licht verontreinigd met barium. Visueel is er geen asbest inde bodem of op het maaiveld aangetroffen. Omdat er voor de matige nikkel verontreiniging in het grondwater geen bron is aan te wijzen en er geen risico's (volksgezondheid en verspreiding) zijn, is een nader grondwateronderzoek niet noodzakelijk voor de bestemmingsplanwijziging. Voor het overige deel van het plangebied geldt dat op basis van het historische bodembestand, bedrijven/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem de locatie onverdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen bezwaren zijn voor een bestemmingsplanwijziging.

Voor het afgeven van een bouwvergunning zal er een vooronderzoek op standaardniveau conform NEN 5725 uitgevoerd moeten worden met aandacht voor asbest. Tevens zal er een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd moeten worden. Als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, is het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Voor de inventarisatie van bestemmingen in de omgeving van de planlocatie is onder andere veldonderzoek verricht. Het veldonderzoek bestaat uit een gevelinventarisatie en het ter plaatse vaststellen van het omgevingstype. Het plan betreft hier alleen milieubelastende functies. Er is hier dus sprake van uitwaartse milieuzonering. Gezien de invloed van onder andere de rijksweg A50, het spoor en de Zutphensestraatweg wordt het omgevingstype gemengd gebied gehanteerd.

Hotel/multifunctioneel complex

Voor het hotel/multifunctioneel complex dient een (niet gecorrigeerde) milieuzone van 10 meter rondom de inrichtingsgrens aangehouden te worden. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de desbetreffende milieuzones per activiteit:

Milieu categorie   SBI-code ('93/'08)   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Veiligheid  
1   5511,5512/ 5510   hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra   10   0   10
-1 stap* 0.  
10  
1   553/ 561   restaurants   0   0   10
-1 stap* 0.  
0  
* gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied.  

De dichtstbijzijnde woningen liggen op grotere afstand dan 10 meter en daarmee is er voldoende ruimtelijke scheiding.

Voor ondergeschikte, niet zelfstandige en geintegreerde functies, zoals een zwembad, fitnessruimte, een bar, die deel uit maken van de hiervoor genoemde milieucategorien/functies, is het in kaart brengen van een afzonderlijke milieuzonering niet aan de orde. Deze onderdelen passen namelijk binnen de zonering die wordt aangehouden voor de hoofdfuncties zoals hiervoor in de tabel opgenomen. Er is uitgegaan van een hotel/congresfunctie met onderschikte functies zoals onder meer het verstrekken van maaltijden en dranken, een museum, atelier, bioscoop, bowlingbaan, zwembad, fitness en sauna.

Barnewinkel 13, Groencentra de Barnewinkel

Op het perceel Barnewinkel 13 is Groencentra de Barnewinkel gevestigd. Dit is een heel kleinschalige kwekerij met zelfpluk en verkoop. De kwekerij krijgt de bestemming agrarisch – kwekerij. Gelet op het huidige gebruik en de aanwezigheid van woningen in de directe omgeving en de milieuwet- en regelgeving is uitbreiding van de huidige activiteiten tot een echt agrarisch bedrijf niet meer wenselijk en mogelijk. Daarom is de agrarische functie niet in ogenschouw genomen. Voor een kwekerij geldt op grond van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 meter. Op grond van het feitelijke gebruik moet een afstand van ten minste 30 meter aangehouden worden tussen de kwekerij en woningen. In onderstaande paragraaf over Barnewinkel 21 wordt uitgebreid nader ingegaan op deze te hanteren afstand voor een kwekerij. Geconcludeerd kan worden dat de kwekerij, geen belemmering vormt voor de nabijgelegen woningen. Ook het omgekeerde is niet het geval.

Barnewinkel 21, kwekerij Felua-Groep

Op het perceel Barnewinkel 21 is een open-grond-kwekerij (substraat op doek) met kassen met een glasoppervlak groter dan 2.500 m2 met gasverwarming gevestigd. In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Agrarisch - Kwekerij". Met het plan wordt beoogd om de gronden een eenduidige bestemming "Agrarisch - Kwekerij" te geven. De bestemming 'Agrarisch- Kwekerij' staat verschillende soorten tuinbouwbedrijven toe, zoals bedekte teelt in de vorm van tuinbouwkassen met gasverwarming en champignonkwekerijen, en open-grondteelt in de vorm van fruitteelt, teelt van boomkwekerijgewassen en overige teelt. De afstand van de perceelsgrens van de kwekerij tot het dichtstbijgelegen bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' is circa 12 meter; tot de bebouwingsgrens waar de woningen gebouwd mogen worden bedraagt deze afstand circa 18 meter. Voor bedekte teelt geldt een richtafstand van 30 meter. Gezien de ligging van de kwekerij en de dichtstbijzijnde nieuwe woningen (aan de overzijde van de Barnewinkel) in gemengd gebied zou deze afstand met 1 afstandsstap gecorrigeerd kunnen worden. De voor deze afstand bepalende milieuaspect is echter gevaar en daarvoor is correctie niet mogelijk. Voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen in bedekte teelt geldt op grond van jurisprudentie een aan te houden afstand tot gevoelige functies van 25 meter. Bedekte teelt vindt plaats in gebouwen. Het geldende bestemmingsplan biedt een bouwmogelijkheid voor gebouwen op zo'n 80 meter van het dichtstbijgelegen bestemmingsvlak met de bestemming Wonen''(binnen Groot Zonnehoeve) . Het aanhouden van een afstand van 30 meter tussen bedekte teelt en gevoelige functies is derhalve geen probleem. Open-grondteelt komt in de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' niet voor. Daarom is de aan te houden afstand bepaald op basis van jurisprudentie. Op grond daarvan dient tussen fruitteelt en gevoelige functies een afstand van 50 meter aangehouden te worden; voor overige teelt geldt een afstand van 30 tot 50 meter. Het maatgevende aspect voor deze afstand is het aspect gevaar, bestaande uit het gebruik van (chemische) bestrijdingsmiddelen. Ter plaatse van de Felua werden geen champignons en fruit gekweekt. Daarom volstaat op grond van het feitelijke gebruik het aanhouden van een afstand van 25 meter (voor het toepassen van bestrijdingsmiddelen) voor bedekte teelt en een afstand van 50 meter (eveneens voor het toepassen van bestrijdingsmiddelen) voor open-grondteelt tussen de grens van de kwekerij en de gevel van de nieuwe woningen. Op grond van het planologisch toegestane gebruik moet een afstand van ten minste 50 meter worden aangehouden tussen dat deel van de kwekerij waar (chemische) bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en de grens van het bestemmingsvlak voor woningen. In het onderhavige bestemmingsplan is dat als volgt geregeld. Een deel van de kwekerij is in het plangebied Groot Zonnehoeve opgenomen. Het deel van de kwekerij dat op minder dan 30 meter uit de grens van het vlak met de bestemming Wonen ligt, heeft de bestemming Groen gekregen in bestemmingsplan Groot Zonnehoeve. Kwekerij-activiteiten zijn daar dan niet meer toegestaan. Het deel van de kwekerij dat op meer dan 30 maar minder dan 50 meter uit de grens van het vlak met de bestemming Wonen ligt, heeft de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' gekregen. In de bestemmingsregels is bepaald dat het zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verboden is bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend wanneer er niet-chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en er geen afbreuk wordt gedaan aan het woon-en leefmilieu van de aangrenzende woningen. Voor de afstanden ten opzichte van de bedrijfswoningen van Woudhuizermark 100 worden dezelfde afstanden gegarandeerd met een specifieke milieuzone - gebruik bestrijdingsmiddelen. Geconcludeerd kan worden dat de kwekerij geen belemmering vormt voor de nabijgelegen woningen.

Woudhuizermark 100, aannemersbedrijf

Op het perceel Woudhuizermark 100 is een aannemersbedrijf gevestigd. Op grond van het geldende bestemmingsplan Woudhuizermark 100 is op het perceel uitsluitend een aannemersbedrijf toegestaan. Voor een aannemersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 1.000 m2 geldt op grond van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter. De werkelijke afstand tussen het aannemersbedrijf en de dichtstbijgelegen woningen bedraagt zo'n 170 meter. Geconcludeerd kan worden dat het aannemersbedrijf geen belemmering vormt voor de woningen. Ook het omgekeerde is niet het geval.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.

Wegverkeerslawaai

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op de realisatie van een geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder, maar op basis van jurisprudentie is inzicht in het akoestische klimaat wenselijk. Verder is het akoestische effect van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkelingen van belang.

Onderzoeksresultaten

In de rapportage d.d. 31-8-2010, opgesteld door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V., is ten behoeve van het bestemmingsplan De Voorwaarts de geluidsbelasting van, onder andere, de nieuwe ontsluitingsweg van het gebied De Barnewinkel onderzocht (rapport V.2010.0507.00.R002, bijlage 3). Hierbij is rekening gehouden met het verkeer van een carpoolplaats, een transferium en eventuele toekomstige ontwikkelingen aansluitend aan het transferium. Dus inclusief de mogelijkheid van een hotel/MFC. Uit de berekende geluidscontouren van deze nieuwe weg (zonder rekening te houden met de afscherming van het kantoorpand van Agrifirm) blijkt dat de geluidsbelasting op de omliggende woningen in Groot Zonnehoeve ruimschoots beneden de voorkeurswaarde blijft. Ambtshalve is het gehanteerde akoestisch onderzoek beoordeeld op de actualiteit. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden (ten aanzien van bijvoorbeeld de uitgangspunten van dit onderzoek) waardoor er mogelijk sprake zou kunnen zijn van achterhaalde uitkomsten. Kortom: de uitkomsten uit het onderzoek worden nog steeds als actueel beschouwd.

Het hotel/MFC is geprojecteerd binnen de geluidzone van de Zutphensestraat, rijksweg A50 en ook de nieuwe ontsluitingsweg (welke slechts deels geluidgezoneerd is) is van invloed. De geluidsbelasting op het hotel/MFC ten gevolge van de nieuwe weg, Zutphensestraat en de Rijksweg A50 bedraagt tussen 48 dB en 60 dB. Ook zonder zeer ingrijpende gevelmaatregelen is bij een dergelijke functie een aanvaardbaar binnenniveau haalbaar.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

In de rapportage d.d. 31-8-2010, opgesteld door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V., is ten behoeve van het bestemmingsplan De Voorwaarts de luchtkwaliteit onderzocht (rapport V.2010.0507.00.R001, bijlage 6). Hierbij zijn alle relevante ontwikkelingen in en rond het plangebied van De Voorwaarts integraal meegenomen. Wat betreft de Barnewinkel is rekening gehouden met het verkeer van een carpoolplaats, een transferium en eventuele toekomstige ontwikkelingen aansluitend aan het transferium. Dus inclusief de mogelijheid van een MFC. Op geen enkele locatie en in geen enkel toetsjaar in of in de nabijheid van het plangebied van De Voorwaarts of de Barnewinkel komen overschrijdingen van de grenswaarden voor. Ambtshalve is het gehanteerde luchtkwaliteitsonderzoek beoordeeld op de actualiteit. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden (ten aanzien van bijvoorbeeld de uitgangspunten van dit onderzoek) waardoor er mogelijk sprake zou kunnen zijn van achterhaalde uitkomsten. Kortom: de uitkomsten uit het onderzoek worden nog steeds als actueel beschouwd.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Doel van het milieu-veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke

milieu-veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Bevi

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen waarop het BEVI van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de directe omgeving van de planlocatie vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen over de Zutphensestraat en de rijksweg A50. Een reguliere spoorlijn waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden is niet in de directe omgeving van het MFC gelegen.

De PR 10-6-contour (ivm de rijksweg A50) op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen ligt binnen de gemeente Apeldoorn niet buiten de rijbanen en derhalve ligt het plangebied buiten deze risicocontour. Wel geldt vanwege de A50 een invloedsgebied voor het groepsrisico van 200 meter. Het MFC is binnen dit invloedsgebied gelegen. Op grond van de Nota milieu-veiligheid gemeente Apeldoorn wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico nergens overschreden en er is nergens binnen de gemeente een mogelijk knelpunt. Derhalve is er geen aanleiding om het groepsrisico nader te verantwoorden. Het MFC is buiten het invloedsgebied van de Zutphensestraat gelegen en ook deze weg vormt dus geen belemmering.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Binnen het plangebied ligt een aardgastransportleiding met een druk van 40 bar en een diameter van 12 inch. Gelet op de ligging van de leiding in het plan en in kader van de ontwikkelingen is een QRA uitgevoerd (zie advies Projectbureau externe veiligheid d.d. 3 augustus 2012 in bijlage 5). Deze QRA laat zien dat de beoogde activiteiten geen overschrijding van plaatsgebonden risico en het groepsrisico veroorzaken. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de gasleiding.

Belemmerde Strook

Los van de bebouwingsafstand en de PR 10-6-contour geldt voor de leiding een Belemmerde Strook (BS) van 4 meter aan weerszijden van de leiding.

Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en), zijn onderstaande activiteiten in de BS niet toegestaan zonder voorafgaand overleg en schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder:

  • het oprichten van enig bouwwerk
  • het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting.
  • het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk; diepploegen;
  • het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • het indrijven van voorwerpen in de bodem.

Bovenstaande bepalingen zijn overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, ter bescherming van de leiding. Hierbij is tevens een voorrangsregel opgenomen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

Hoogspanningslijnen

In het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen met een indicatieve zone van 80 aan weerszijden van de lijn. De berekende specifieke zone bedraagt 97 meter aan de westkant en 99 meter aan de oostkant van de lijn. Het gewenste hotel/MFC ligt binnen deze zones, maar vormt geen belemmering aangezien het niet gaat om gevoelige bestemmingen, dat wil zeggen, locaties waar sprake is van het langdurig verblijf van kinderen, zoals woningen, scholen en creches.

Zendmasten

De planlocatie is voor zover bekend niet gelegen binnen de veiligheidscontour van een zendmast.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Overigens is er in verband met het bestemmingsplan De Voorwaarts een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld waarin tevens de ontwikkelingen van de Barnewinkel zijn meegenomen. In deze MER zijn de milieukundige gevolgen voor het geheel onderzocht. De omvang van het MFC is dan ook afgestemd op de uitkomsten uit de MER voor wat betreft het aantal motorvoertuigen per etmaal en het parkeren. In de MER en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken wordt uitgegaan van 1939 motorvoertuigen per etmaal. (Dit is ook terug te lezen in het akoestische onderzoek en het luchtkwaliteitsonderzoek zoals die zijn uitgevoerd voor onderhavige bestemmingsplan.) Gezien het hiervoor (paragraaf 4.4) berekende aantal motorvoertuigen per etmaal van 1730 motorvoertuigen per etmaal wordt met het programma zoals door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt aangesloten bij de uitkomsten van de MER(1939 mvt/etmaal).