Plan: | Bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1001-von1 |
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele ontheffingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:
Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Daarnaast is voor aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels (nesten die jaarlijks terugkerend worden bezocht) buiten de broedperiode een ontheffingsprocedure van belang.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de EHS (Ecologische Hoofdstructuur). Beide vormen van gebiedsbeschermingen zijn voor het plangebied niet aan de orde. Het plangebied ligt op ruim 2 km afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Veluwe. Externe werking is gezien de aard van de gebruiksvormen in het plangebied evenmin relevant.
Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Aangezien dat hier niet het geval is, is boscompensatie niet aan de orde.
In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name met de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen mogelijkheden kunnen worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.
Binnen het stedelijk gebied van het plangebied zijn overwegend algemene soorten aanwezig. Voor deze soorten geldt volgens de Flora- en Faunawet een ontheffing. Verdere procedures zijn daarom niet nodig. Een beperkt aantal soorten kent een zwaardere bescherming. In eerste instantie geldt dat voor vleermuizen.
In het stedelijk gebied komen enkele vleermuissoorten voor (onderzoek Mertens, 2006a). Het betreft met name gewone dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis. Kolonieplaatsen in het plangebied zijn daarbij niet aangegeven. Wel biedt het aan het plangebied grenzende gebied van de Politie-academie (ten noorden van de Egerlaan) plaats aan de gewone dwergvleermuis. Het niet tot het plangebied behorende Zuiderpark is daarnaast aan te merken als belangrijk foerageergebied van de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis, watervleermuis en laatvlieger (onderzoek Mertens, 2006b). Ook blijkt dat vleermuizen foerageren langs de waterpartijen aan de oostkant van het plangebied, inclusief het kanaal (onderzoek Mertens, 2007).
Binnen het plangebied zijn vooral de doorgaande groene structuren van belang als verplaatsingslijnen. De in de Groene Mal aangegeven groenstructuren zijn daarbij van belang, aangevuld met structuren op wijkniveau. Die structuur betreft met name de zone van het Zuiderpark en zones langs de Kayersdijk en de Arnhemsweg. De Ravenweg/Marchantstraat is als groene dwarsverbinding van belang (zie afbeelding). Handhaving van de structuren is daarom van belang.
Naast de vleermuissoorten zijn de vogels zwaarder beschermd. Het verstoren van vogels tijdens de broedperiode is niet toegestaan; hiervoor is ook geen ontheffing mogelijk op grond van de Flora- en Faunawet. Enkele soorten kennen vaste verblijfplaatsen in die zin dat verwacht kan worden dat ze er jaarlijks terugkeren; dit geldt onder meer voor zwaluwen, spechten et cetera. Als aantasting plaatsvindt van deze verblijfplaatsen buiten de broedperiode is een ontheffingsprocedure nodig.
Conclusies
Gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet dan wel de bescherming via de Ecologische Hoofdstructur is niet van toepassing. Ook is geen bestemmingswijziging van bos aan de orde, zodat ook boscompensatie niet van toepassing is.
In dit bestemmingsplan zijn geen bestemmingsaanpassingen voorzien die ruimtelijke veranderingen bestendigen. In die zin zijn dan ook geen activiteiten te voorzien die strijdigheid opleveren met het beschermingsregime van de Flora- en Faunawet. In het plangebied is het van belang dat de groenstructuur wordt behouden met name als vliegroutes voor vleermuizen.